Rechtbank Midden-Nederland, 23-04-2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:2767, UTR 14-6521
Rechtbank Midden-Nederland, 23-04-2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:2767, UTR 14-6521
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Midden-Nederland
- Datum uitspraak
- 23 april 2015
- Datum publicatie
- 30 april 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBMNE:2015:2767
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2016:1526, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- UTR 14-6521
Inhoudsindicatie
Is het aanwijzingsbesluit, genomen op grond van de Algemene plaatselijke verordening Amersfoort, een algemeen verbindend voorschrift of een concretiserend besluit van algemene strekking? In het aanwijzingsbesluit worden ligplaatsen voor woonboten aangewezen en criteria voor bijboten bij die woonboten vastgesteld. De criteria voor de bijboten zijn zelfstandige normen, die zich bovendien lenen voor herhaalde toepassing. De rest van het besluit deelt in het normstellende karakter van de criteria over de bijboten. Verweerder heeft daarom terecht aangenomen dat sprake is van een algemeen verbindend voorschrift, en niet van een concretiserend besluit van algemene strekking. Het bezwaar is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Beroep ongegrond. Een rechtsgeding over het aanwijzingsbesluit kan slechts worden gevoerd bij de burgerlijke rechter.
Uitspraak
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 14/6521
en
[eisers sub 2], te [woonplaats]
(gemachtigde: M. Meijers),
gezamenlijk: eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder
(gemachtigden: mr. E. van Eyck en mr. I.G. van den Konink).
Procesverloop
Bij brief van 17 juni 2014 heeft verweerder eisers geïnformeerd over een aanwijzingsbesluit van 17 juni 2014, waarin de ligplaatsen bij de Isselt formeel worden aangewezen als ligplaatsen in de zin van de Algemene plaatselijke verordening Amersfoort (Apv), en waarin een aantal criteria worden vastgesteld voor bijboten.
Bij besluit van 21 oktober 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2015. Eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1. In geschil is of het aanwijzingsbesluit van 17 juni 2014 als een algemeen verbindend voorschrift moet worden aangemerkt.
2. Tegen een algemeen verbindend voorschrift kan, gelet op artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in samenhang met artikel 7:1 van de Awb, geen bezwaar of beroep worden ingesteld.
3. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat een algemeen verbindend voorschrift een naar buiten werkende, voor de daarbij betrokkenen bindende regel is, afkomstig van het openbaar gezag dat de bevoegdheid daartoe aan de wet ontleent. Een algemeen verbindend voorschrift onderscheidt zich van andere besluiten door het kenmerk dat het algemene abstracte regels bevat die zich zonder nadere normering voor herhaalde concrete toepassing lenen. Een besluit waarin nader naar plaats, tijd of object de toepassing van een in een algemeen verbindend voorschrift besloten liggende norm wordt bepaald, kan zelf geen algemeen verbindend voorschrift zijn. De rechtbank verwijst bij wijze van voorbeeld naar de uitspraak van de ABRvS van 24 september 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3465).
4. Eisers voeren aan dat geen sprake is van een algemeen verbindend voorschrift, maar van een concretiserend besluit van algemene strekking. Het aanwijzingsbesluit bevat slechts voor de werking van artikel 5:25 van de Apv noodzakelijke bepalingen en ontbeert het karakter van materiële wetgeving. Eisers wijzen op de uitspraak van de ABRvS van 6 maart 2002 (ECLI:NL:RVS:2002:AE0337). Daarbij was sprake van een aanwijzingsbesluit voor raamprostitutie waarin gebieden/panden werden aangewezen die werden uitgezonderd van het algemene verbod en waar tegelijkertijd ook nadere regels werden gesteld. Ondanks die nadere regels vond de ABRvS dat sprake was van een concretiserend besluit van algemene strekking. Het besluit heeft geen zelfstandige normstelling, is niet algemeen, is niet voor herhaalde toepassing vatbaar en is gericht op een zeer beperkte groep specifieke personen. Ook uit het gegeven dat het onderhavige besluit slechts zeer beperkt bekend is gemaakt, namelijk uitsluitend aan de 14 woonschip-bewoners, illustreert dat geen sprake is van een algemeen verbindend voorschrift. Verder is door eisers aangevoerd dat de bevoegdheden op grond van artikel 5:25 van de Apv zich beperken tot openbaar water, terwijl het hier gaat om water dat duurzaam aan de openbaarheid is onttrokken. De Apv geeft verweerder voor deze strook water dan ook geen bevoegdheid om een aanwijzingsbesluit te nemen.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het aanwijzingsbesluit zelfstandige normen bevat die zich lenen voor herhaalde toepassing. In het aanwijzingsbesluit is aangegeven voor welke locaties, in afwijking van het verbod, het is toegestaan om een ligplaats in te nemen. Verder zijn in het aanwijzingsbesluit de randvoorwaarden gesteld inzake het maximale aantal bijboten per woonboot, de maximale lengte van de bijboot en de locatie van de bijboot ten opzichte van de woonboot. Het aanwijzingsbesluit is een samenstel van op artikel 5.25 van de Apv gebaseerde nadere regels, welke niet besloten liggen in de APV zelf. Bovendien lenen de gestelde normen zich voor herhaalde toepassing. Nu tegen een algemeen verbindend voorschrift geen bezwaar kan worden gemaakt is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard, aldus verweerder.
6. Op grond van artikel 5:25, eerste lid, van de Apv is het verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.
Ingevolge het tweede lid, kan het college aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:
a. nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;
b. beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.
7. In het aanwijzingbesluit van 17 juni 2014, voor zover relevant, is opgenomen dat het college op grond van artikel 5:25 van de Apv 2012 besluit in te stemmen met het volgende: “Het is verboden om met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen met uitzondering van:
- de tien ligplaatsen aan de Havenweg en vier ligplaatsen aan de Schans zoals opgenomen in het bestemmingsplan Ligplaatsen voor woonboten vastgesteld door de raad op 26 april 2011;
- op bovengenoemde ligplaatsen per woonboot maximaal één open bijboot toe te staan met een maximale lengte van 5 meter, overdwars tussen de woonboten in gelegd;”.
8. Het aanwijzingsbesluit bevat naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval voor wat betreft de bijboten zelfstandige normen. Artikel 5:25, tweede lid, van de Apv geeft de bevoegdheid tot het stellen van nadere regels. Daarin ligt ten aanzien van de bijboten geen norm besloten die in het aanwijzingsbesluit nader worden uitgewerkt. Het aanwijzingsbesluit regelt zowel het aantal toegestane bijboten, het soort bijboot, de afmetingen en de wijze van liggen. Het betreffen daardoor niet slechts bepalingen waarin naar plaats, tijd of object de toepasselijkheid van de in de artikel 5:25, tweede lid, van de Apv besloten liggende norm wordt bepaald, maar zelfstandige normen. Deze normen lenen zich bovendien voor herhaalde toepassing. Nu het aanwijzingsbesluit ten aanzien van de bijboten zelfstandige normen bevat die zich lenen voor herhaalde toepassing, is om die reden al sprake van een algemeen verbindend voorschrift. Uit rechtspraak van de ABRvS volgt namelijk dat, voor zover een onderdeel van een regeling een zelfstandige normstelling inhoudt, de overige onderdelen van die regeling delen in het normstellende karakter van dat ene onderdeel. De rechtbank verwijst hiervoor naar de eerder genoemde uitspraak van de ABRvS van 24 september 2014. Dat het aanwijzingsbesluit, zoals door verweerder ter zitting is erkend, niet op de voorgeschreven wijze in de zin van artikel 3:42, tweede lid, van de Awb bekend is gemaakt, maakt niet dat om die reden geen sprake is van een algemeen verbindend voorschrift. Dit kan slechts gevolgen hebben voor de datum van inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit.
9. Nu sprake is van een algemeen verbindend voorschrift kan daartegen geen bezwaar of beroep worden ingesteld, en is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Aan het betoog dat verweerder niet bevoegd was om het aanwijzingsbesluit te nemen omdat geen sprake is van openbaar water komt de rechtbank daardoor niet toe. Een rechtsgeding over (de rechtmatigheid van) het aanwijzingsbesluit kan uitsluitend bij de burgerlijke rechter worden ingesteld.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- beslist dat een rechtsgeding over het aanwijzingsbesluit uitsluitend bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, rechter, in aanwezigheid van mr. L.N. Foppen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 april 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: