Rechtbank Midden-Nederland, 06-12-2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:6028, C/16/380191 / HA ZA 14-859
Rechtbank Midden-Nederland, 06-12-2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:6028, C/16/380191 / HA ZA 14-859
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Midden-Nederland
- Datum uitspraak
- 6 december 2017
- Datum publicatie
- 13 december 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBMNE:2017:6028
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2019:10566
- Zaaknummer
- C/16/380191 / HA ZA 14-859
Inhoudsindicatie
Werkgeversaansprakelijkheid. Kan een zzper een beroep doen op de uit artikel 7:611 voortvloeiende verzekeringsplicht?
Uitspraak
vonnis
Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/380191 / HA ZA 14-859
Vonnis van 6 december 2017
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats]
eiser,
advocaat mr. A. Kolder te Groningen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
-
de rolbeslissing van 26 oktober 2016,
- -
-
het arrest van het Gerechtshof Arnhem Leeuwarden van 27 juni 2017,
- -
-
de conclusie na arrest van [eiser] ,
- -
-
het verzoek van [eiser] om vonnis te wijzen.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
[eiser] is als zelfstandige zonder personeel (zzp′er) werkzaam als voegersbedrijf “ [eiser] ”.
[gedaagde] is het voegersbedrijf van de ouders van [eiser] .
Op zondag 25 januari 2009 is [eiser] als bestuurder van de bedrijfsauto van [gedaagde] (hierna: de bedrijfsauto) een eenzijdig ongeval overgekomen, waarbij hij gewond is geraakt.
De bedrijfsauto was voor de WAM verzekerd bij SNS assuradeuren. Bij SNS was een ongevallenverzekering voor inzittenden afgesloten (inclusief bestuurder). Op grond van deze verzekering is een schadebedrag aan [eiser] uitgekeerd.
[gedaagde] had een aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven (AVB) afgesloten bij de naamloze vennootschap REAAL Schadeverzekeringen N.V. (hierna: Reaal)
Omdat partijen verschilden van mening over de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval heeft [eiser] in een deelgeschilprocedure de rechtbank verzocht te bepalen dat [gedaagde] en Reaal aansprakelijk zijn voor het ongeval en de als gevolg daarvan door hem geleden schade dienen te vergoeden. In deze procedure hebben [gedaagde] en Reaal gezamenlijk verweer gevoerd. Bij beschikking van 17 juli 2013 heeft de rechtbank het verzoek van [eiser] afgewezen.
Na de afwijzende beschikking heeft [eiser] op 28 augustus 2014 Reaal en [gedaagde] gezamenlijk gedagvaard in een bodemprocedure. Deze zaak is geregistreerd onder zaaknummer C/16/376780 HA ZA 14-738. Nadat de advocaat van Reaal aan de advocaat van [eiser] had medegedeeld dat hij niet (langer) voor [gedaagde] optreedt, heeft [eiser] op 22 oktober 2014 [gedaagde] opnieuw (afzonderlijk) gedagvaard in deze procedure onder zaaknummer C/16/380191 HA ZA 14-859, waarna de advocaat van Reaal, mr. W.A.M. Rupert, op de rolzitting van 7 oktober 2015 heeft bevestigd dat hij zich (ook) voor [gedaagde] heeft gesteld. Daarmee is deze zaak op tegenspraak, niettegenstaande de latere onttrekking (op 5 april 2016) door mr. Rupert als advocaat in deze zaak. De zaken zijn op verzoek van [eiser] gevoegd op de rol. [eiser] heeft in beide procedures verzocht hoger beroep in te mogen instellen tegen de beschikking in het deelgeschil. Bij de rolbeslissing van 26 oktober 2016 is dit in beide zaken toegestaan en is de behandeling van beide zaken aangehouden in afwachting van de beslissing in hoger beroep. In hoger beroep hebben [gedaagde] en Reaal afzonderlijk verweer gevoerd. Bij arrest van 27 juni 2017 heeft het Hof het principaal hoger beroep van [eiser] en het incidenteel hoger beroep van Reaal niet-ontvankelijk verklaard omdat - kort gezegd - hun grieven niet gericht waren tegen bindende eindbeslissingen omtrent de materiële rechtsverhouding tussen partijen, als bedoeld in artikel 1019cc Rv.
3 Het geschil
[eiser] vordert - samengevat - dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis
- voor recht verklaart dat [gedaagde] ten opzichte van hem te kort is geschoten in haar verplichting om voor een behoorlijke verzekering zorg te dragen,
- haar veroordeelt tot vergoeding van de als gevolg daarvan geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat en te vermeerderen met de wettelijke rente, en
haar veroordeelt in de buitengerechtelijke kosten, de kosten van dit geding en de kosten van het geding in hoger beroep.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] als opdrachtgever van [eiser] aansprakelijk is voor de schade die hij als zzp′er heeft geleden bij de uitvoering van de opdracht die hij voor [gedaagde] verrichtte. Volgens [eiser] was bij uitvoering van de opdracht voldaan aan de in de het arrest van de Hoge Raad van 23 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0616 ( [naam] /Allspan ) gestelde voorwaarden waaronder een zzp′er zich kan beroepen op de bescherming van artikel 7:658 lid 4 Burgerlijk Wetboek (BW). [eiser] verwijt [gedaagde] dat zij heeft verzuimd een inzittendenschadeverzekering af te sluiten voor de bedrijfsauto die [eiser] bij de uitvoering van de opdracht gebruikte. Omdat er geen arbeidsovereenkomst bestaat tussen [eiser] en [gedaagde] is artikel 7:611 BW niet rechtstreeks van toepassing, maar [eiser] betoogt dat analoge toepassing van artikel 7:611 BW en/of artikel 6:248 BW en/of artikel 6:162 BW als grondslag kan dienen voor de schadevergoedingsplicht van [gedaagde] vanwege het niet voorzien in een deugdelijke verzekering voor de bedrijfsauto. Onder verwijzing naar het arrest HR 30 maart 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BV1295) stelt [eiser] dat Reaal op grond van de door [gedaagde] bij haar afgesloten AVB verzekering dekking moet verlenen voor de op artikel 7:611 BW gebaseerde aansprakelijkheid van [gedaagde] ten opzichte van [eiser] . [gedaagde] en Reaal zijn daarom volgens hem hoofdelijk aansprakelijk voor de door hem geleden schade.
[gedaagde] heeft geen verweer gevoerd.