Rechtbank Midden-Nederland, 24-05-2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:2486, 7690652
Rechtbank Midden-Nederland, 24-05-2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:2486, 7690652
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Midden-Nederland
- Datum uitspraak
- 24 mei 2019
- Datum publicatie
- 12 juni 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBMNE:2019:2486
- Zaaknummer
- 7690652
Inhoudsindicatie
Ontbindingsverzoek e-grond toegewezen, geen contact meer na bezoek bedrijfsarts, ernstig verwijtbaar handelen vanwege schending re-integratieverplichtingen. Verweerder niet verschenen
Uitspraak
Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 7690652 UE VERZ 19-124 HMvd/40201
Beschikking van 24 mei 2019
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verzoekster] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. M.H. van Daal,
tegen:
[verweerder] ,
wonende in [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verweerder] ,
verwerende partij,
niet verschenen.
1 Het verloop van de procedure
[verzoekster] heeft op 16 april 2019 een verzoekschrift met 12 producties ingediend om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden.
De rechtbank heeft [verweerder] bij brief van 16 april 2019 meegedeeld dat het verzoekschrift zal worden behandeld ter zitting op 17 mei 2019 om 10.30 uur. De gemachtigde van [verzoekster] heeft een afschrift van deze oproepingsbrief en een afschrift van het verzoekschrift op 23 april 2019 per deurwaardersexploot betekend aan [verweerder] .
Bij brief van 7 mei heeft [verzoekster] het deurwaardersexploot en de producties 13 en 14 ingediend.
De mondelinge behandeling heeft op 17 mei 2019 plaatsgevonden. [verweerder] is niet verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er ter zitting is besproken.
Hierna is uitspraak bepaald.
2 De feiten
[verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1987, is sinds 17 oktober 2016 in dienst van [verzoekster] , laatstelijk als Regiomanager. De arbeidsovereenkomst geldt als te zijn aangegaan voor onbepaalde tijd.
In het najaar van 2018 is [verweerder] enkele keren aangesproken op het feit dat hij onvoldoende bereikbaar was voor zijn medewerkers en niet reageerde op verzoeken of opdrachten van zijn leidinggevende.
[verweerder] heeft zich op 26 november 2018 ziek gemeld.
Op 17 januari 2019 is [verweerder] bij de bedrijfsarts geweest die oordeelde dat [verweerder] fors beperkt was in het persoonlijk en sociaal functioneren en dat er sprake was van een verlaagd energieniveau. Het advies aan [verzoekster] was om het contact belangstellend te houden en verder herstel af te wachten.
In een waarschuwingsbrief van 21 januari 2019 heeft [verzoekster] [verweerder] laten weten dat zij contact wilde met [verweerder] in verband met de wederzijdse re-integratieverplichtingen maar dat [verweerder] onbereikbaar is. [verzoekster] heeft [verweerder] in deze brief verzocht om vóór 23 januari 2019 contact op te nemen met [verzoekster] en hem gewaarschuwd dat zijn loon zou worden opgeschort als hij hier geen gehoor aan zou geven.
[verweerder] heeft geen contact opgenomen met [verzoekster] . De loonbetaling aan [verweerder] is om die reden vanaf 23 januari 2019 door [verzoekster] opgeschort.
Bij brief van 1 februari 2019 heeft [verzoekster] [verweerder] uitgenodigd voor een gesprek op kantoor en aangekondigd dat, indien hij op 4 februari 2019 niet aanwezig zou zijn voor het gesprek, zijn loon stopgezet zou worden. [verweerder] was op 4 februari 2019 niet aanwezig.
Medio februari 2019 laten de bedrijfsarts en de arbodienst [verzoekster] weten dat het hen niet lukt om contact met [verweerder] te hebben.
In een brief van 20 februari 2019 heeft [verzoekster] [verweerder] opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op kantoor om onder meer een plan van aanpak op te kunnen stellen. In de brief is aangegeven dat als [verweerder] niet zou komen, zijn loon zou worden stopgezet en een ontslagprocedure zou worden opgestart.
Op de in de brief aangekondigde datum van 25 februari 2019 is [verweerder] niet verschenen. [verzoekster] heeft daarop bij brief van 1 maart 2019 gemeld dat de loonopschorting per 25 februari 2019 werd omgezet in een loonstopzetting.
Op 23 maart 2019 heeft UWV, naar aanleiding van het door [verzoekster] aangevraagde deskundigenoordeel, aangegeven dat zij niet in staat was een oordeel te geven omdat zij geen contact heeft kunnen krijgen met [verweerder] .
[verzoekster] heeft op 23 april 2019 aangifte van verduistering van de aan [verweerder] ter beschikking gestelde auto gedaan. De auto is vervolgens op 24 april 2019 door de politie gevonden.
3 Het geschil
[verzoekster] verzoekt om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, primair wegens verwijtbaar handelen, subsidiair wegens een verstoorde arbeidsverhouding. Op grond van artikel 7:671 lid 8 sub b verzoekt [verzoekster] om de ontbindingsdatum op een eerder tijdstip vast te stellen dan artikel 7:671 lid 8 sub a bepaalt. [verzoekster] verzoekt tevens om [verweerder] te veroordelen in de kosten van de procedure.
[verzoekster] heeft ter zitting aangegeven haar aanvankelijke vordering betreffende het inleveren van de aan [verweerder] ter beschikking gestelde auto in te trekken omdat de auto inmiddels gevonden is.
Ter onderbouwing van haar primaire verzoek heeft [verzoekster] naar voren gebracht dat [verweerder] zijn re-integratieverplichtingen zonder deugdelijke grond en ondanks diverse waarschuwingen en de loonstopzetting, niet is nagekomen. Gelet op dit verwijtbare gedrag en de eerdere waarschuwingen voor het niet bereikbaar zijn en/of het niet uitvoeren van opdrachten kan volgens [verzoekster] niet in redelijkheid van haar worden verlangd om de arbeidsovereenkomst met [verweerder] voort te laten duren.
[verweerder] heeft geen verweerschrift ingediend en is, ondanks daartoe onder meer bij exploot te zijn opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Er is dus geen verweer gevoerd tegen het verzoek van [verzoekster] .