Home

Rechtbank Midden-Nederland, 27-06-2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:3516, 7621459 UE VERZ 19-92 LH/1040

Rechtbank Midden-Nederland, 27-06-2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:3516, 7621459 UE VERZ 19-92 LH/1040

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
27 juni 2019
Datum publicatie
9 september 2019
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2019:3516
Zaaknummer
7621459 UE VERZ 19-92 LH/1040

Inhoudsindicatie

WOR

Uitspraak

Civiel recht

kantonrechter

locatie Utrecht

zaaknummer: 7621459 UE VERZ 19-92 LH/1040

Beschikking van 27 juni 2019

inzake

Ondernemingsraad van DB Cargo Nederland N.V.,

gevestigd te Utrecht,

verder ook te noemen de ondernemingsraad,

verzoekende partij,

gemachtigde: mr. S.F.H. Jellinghaus,

tegen:

de naamloze vennootschap

DB Cargo Nederland N.V.,

gevestigd te Utrecht,

verder ook te noemen DB Cargo,

verwerende partij,

gemachtigde: mr. E.A.M. Ágoston.

1 Het verloop van de procedure

1.1.

Op 21 maart 2019 heeft de ondernemingsraad ter griffie van de rechtbank een verzoekschrift (met vijf producties) ingediend, kort gezegd strekkende tot naleving door DB Cargo van de Wet op de ondernemingsraden (WOR).

1.2.

DB Cargo heeft een verweerschrift (met acht producties) ingediend.

1.3.

Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft de ondernemingsraad nog nadere stukken (producties 6 tot en met 17) toegezonden.

1.4.

De zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2019. Voor de ondernemingsraad is zijn voorzitter, de heer [A] , verschenen, vergezeld door mr. Jellinghaus. In de zaal waren verder onder meer enkele andere ondernemingsraadsleden aanwezig. Voor DB Cargo zijn verschenen de heer [B] (algemeen directeur) en mevrouw [C] , vergezeld door mr. Ágoston. Partijen hebben de standpunten nader toegelicht, mede aan de hand van de door hun gemachtigden overgelegde pleitaantekeningen. Partijen hebben geantwoord op vragen van de kantonrechter en zij hebben op elkaar kunnen reageren. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden.

1.5.

Daarna is partijen aangekondigd dat uitspraak zal worden gedaan.

2. De feiten

2.1.

DB Cargo is de Nederlandse dochter van het Duitse DB Cargo AG en richt zich op het vervoeren van goederen over het Nederlandse spoor. De ondernemingsraad is het ingevolge artikel 2 WOR voor de onderneming van DB Cargo ingestelde medezeggenschapsorgaan. DB Cargo heeft ruim 750 werknemers.

2.2.

Eén van de bedrijfsactiviteiten van DB Cargo bestaat erin dat het treinvervoer vanuit Osnabrück (Duitsland) naar de vestiging van [bedrijf] te [vestigingsplaats] (en vice versa) op het deel van het traject tussen Amersfoort en [vestigingsplaats] , over een lengte van ongeveer 1,5 kilometer, door het Nederlandse personeel wordt verzorgd (en van het personeel van DB Cargo AG, dat de treinen tussen Amersfoort en Osnabrück rijdt, wordt overgenomen). Het gaat om vier ‘slagen’ (heen en terug) per week. In het bedrijf wordt het stuk spoor tussen Amersfoort en [bedrijf] te [vestigingsplaats] de ‘last mile’ genoemd. Naar algemeen wordt aangenomen gaat het op dit traject om gekwalificeerd, arbeidsintensief en risicovol werk.

2.3.

Enkele jaren geleden, begin december 2015, heeft DB Cargo (toen nog DB Schenker Rail Nederland N.V. geheten) al eens besloten om tijdelijk (voor een periode van bijna een jaar) voor ‘de bediening van [bedrijf] te [vestigingsplaats] vanuit Amersfoort’ een andere spoorwegonderneming, Strukton Rail Equipment B.V. te Den Bosch (hierna te noemen Strukton), in te schakelen. De reden hiervoor was dat (de rechtsvoorganger van) DB Cargo door een piek in het kolenvervoer te Amsterdam aldaar behoefte had aan extra personeel en daarom de medewerkers die de bediening van [bedrijf] op het traject Amersfoort-Leusden gewoonlijk verzorgden tijdelijk in Amsterdam wilde inzetten. De Strukton-medewerkers zouden onder licentie en verantwoordelijkheid van (de rechtsvoorganger van) DB Cargo worden ingezet en met DB Cargo-materieel hun werk doen. Voorafgaand aan dat besluit is de ondernemingsraad om advies gevraagd. Op 3 februari 2016 heeft de ondernemingsraad hierover positief geadviseerd. De raad achtte destijds voldoende gewaarborgd dat de medewerkers van Strukton zouden voldoen aan de te stellen kwaliteits- en veiligheidsnormen van de betreffende rangeerwerkzaamheden.

2.4.

In juli 2018 heeft DB Cargo, wederom met het oog op een voorziene piek in het kolenvervoer te Amsterdam, waarvoor aldaar extra personeel nodig zou zijn, besloten om de bediening van [bedrijf] voor de periode van 3 september 2018 tot en met 7 april 2019 (dus voor ongeveer zeven maanden) uit te besteden aan Rail Force One, een spoorwegonderneming te Rotterdam, in de hoedanigheid van ‘traction provider’. Rail Force One verplichtte zich jegens DB Cargo om de treinen op het traject tussen Amersfoort en [bedrijf] te [vestigingsplaats] te voorzien van geschikte locomotieven en het vervoer over de ‘last mile’ onder eigen licentie van Rail Force One door haar eigen machinisten te doen plaatsvinden.

2.5.

DB Cargo heeft over dit besluit geen advies aan de ondernemingsraad gevraagd. Nadat de raad er tijdens de overlegvergadering van 13 september 2018 vragen over had gesteld, heeft de ondernemingsraad zich bij brief van 27 september 2018 op het standpunt gesteld dat over het (voorgenomen) besluit advies had moeten worden gevraagd, zoals dat ook in december 2015 was gebeurd voorafgaand aan de inhuur van Strukton voor de ‘last mile’. Bij brief van 19 oktober 2018 heeft DB Cargo de ondernemingsraad geïnformeerd over de beweegredenen voor en de personele gevolgen van het genomen besluit. Zij betwistte dat zij de ondernemingsraad om advies had moeten vragen. DB Cargo wees op de beperkte en tijdelijke aard van het besluit. Volgens haar verschilde de overeenkomst met Rail Force One ook wezenlijk van die met Strukton in 2015.

2.6.

De overeenkomst tussen DB Cargo en Rail Force One is per 27 maart 2019 geëindigd.

3 Het verzoek van de ondernemingsraad

3.1.

Op grond van het bepaalde in artikel 36 lid 2 WOR verzoekt de ondernemingsraad de kantonrechter om voor recht te verklaren dat het besluit van DB Cargo om de bediening van [bedrijf] te [vestigingsplaats] vanaf begin december 2018 voor de duur van zeven maanden uit te besteden aan Rail Force One adviesplichtig is. Verder verzoekt de ondernemingsraad de kantonrechter om DB Cargo te veroordelen om zich te onthouden van handelingen die strekken tot uitvoering of toepassing van het besluit, alsmede om alle reeds verrichte uitvoeringshandelingen binnen zeven dagen na de te wijzen beschikking terug te draaien.

3.2.

De ondernemingsraad legt aan zijn verzoek ten grondslag dat het bestreden besluit van DB Cargo moet worden aangemerkt als een besluit tot het aangaan van een duurzame samenwerking met een andere onderneming (in de zin van artikel 25 lid 1, aanhef en onder b WOR), althans tot belangrijke inkrimping of wijziging van de werkzaamheden van de onderneming (in de zin van artikel 25 lid 1, aanhef en onder d WOR), althans tot belangrijke wijziging in de organisatie van de onderneming, dan wel in de verdeling van bevoegdheden binnen de onderneming (als bedoeld in artikel 25 lid 1, aanhef en onder e WOR). De ondernemingsraad meent dat het gaat om een niet-alledaags, bijzonder besluit, waarmee - naar de raad vreest - een principiële koerswijziging (te weten: om voortaan vaker het vervoer tussen Amersfoort en [bedrijf] te [vestigingsplaats] uit te besteden) wordt ingezet. De ondernemingsraad betoogt dat bij de uitleg van artikel 25 lid 1 WOR rekening moet worden gehouden met de jarenlange praktijk in de onderneming om ook bij objectief misschien niet zo belangrijke kwesties advies aan de raad te vragen. DB Cargo had het voorgenomen besluit ter advisering aan de ondernemingsraad moeten voorleggen en zij moet worden verplicht het besluit en de uitvoering ervan, nu dat advies niet is gevraagd, terug te draaien, aldus de ondernemingsraad.

3.3.

Voor het geval zou worden geoordeeld dat het besluit niet ingevolge artikel 25 WOR adviesplichtig is, beroept de ondernemingsraad zich erop dat hem op grond van artikel 32 lid 2 WOR een bovenwettelijk adviesrecht is toegekend en dat DB Cargo op grond daarvan gehouden was het bestreden besluit voorafgaand aan de raad had moeten voorleggen. De raad beroept zich er op dat het in de verhouding tussen raad en ondernemer/bestuurder gebruikelijk is om ook voorgenomen besluiten die strikt genomen niet onder de opsomming van artikel 25 lid 1 WOR vallen (bijvoorbeeld omdat aan het gestelde duurzaamheids- of belangrijkheidsvereiste in objectieve zin niet wordt voldaan) toch ter advisering voor te leggen. De ondernemingsraad wijst op het eerdere besluit tot inhuur van Strukton, maar ook op een negental andere kwesties waarin DB Cargo hem (in de jaren 2002-2014) om advies heeft gevraagd.

4 Het verweer van DB Cargo

4.1.

DB Cargo meent dat de ondernemingsraad in zijn verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard althans dat het verzoek behoort te worden afgewezen. Zij voert daartoe allereerst twee preliminaire verweren, te weten dat het verzoek door de ondernemingsraad te laat, immers na het verstrijken van de termijn (van een maand) van artikel 26 lid 2 WOR, is ingediend en dat de ondernemingsraad geen (proces)belang bij zijn verzoek heeft, nu de inkoop van ‘tractie’ bij Rail Force One inmiddels per 27 maart 2019 is geëindigd.

4.2.

Ten gronde stelt DB Cargo zich op het standpunt dat zij noch op grond van artikel 25 WOR, noch ingevolge een ondernemingsovereenkomst in de zin van artikel 32 lid 2 WOR, verplicht was de ondernemingsraad in de gelegenheid te stellen om advies uit te brengen over het (voorgenomen) besluit om de bediening van [bedrijf] vanaf 3 september 2018 tijdelijk uit te besteden aan Rail Force One. Het besluit betreft niet een onderwerp als genoemd in het eerste lid onder b, d of e WOR en van een schriftelijke overeenkomst waarbij aan de ondernemingsraad bovenwettelijke (advies)bevoegdheden zijn toegekend is geen sprake, aldus DB Cargo.

5 De beoordeling van het geschil

6 De beslissing