Home

Rechtbank Midden-Nederland, 14-08-2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:3813, 7809817 / ME VERZ 19-100

Rechtbank Midden-Nederland, 14-08-2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:3813, 7809817 / ME VERZ 19-100

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
14 augustus 2019
Datum publicatie
16 augustus 2019
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2019:3813
Zaaknummer
7809817 / ME VERZ 19-100

Inhoudsindicatie

WOR, uitleg cao, buschauffeurs, sanitaire stops, werktijdenregeling, dienstroosters.

Uitspraak

beschikking

Civiel rechtkantonrechter

locatie Almere

Beschikking van 14 augustus 2019

in de zaak met zaaknummer / rolnummer 7809817 / ME VERZ 19-100 van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidKEOLIS NEDERLAND B.V.,gevestigd te Deventer,eiseres in conventie,verweerster in reconventie,gemachtigde mr. R.J. Lindeboom,

tegen

de rechtspersoonONDERNEMINGSRAAD VAN KEOLIS CONCESSIE [concessiegebied],gevestigd te [vestigingsplaats] ,gedaagde in conventie,eiseres in reconventie,gemachtigde mr. R.A. van Huussen.

Partijen zullen hierna Keolis en de Ondernemingsraad genoemd worden.

1 Het verloop van de procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift van Keolis van 3 juni 2019 met 37 producties

- het verweerschrift van de Ondernemingsraad tevens houdende een zelfstandig tegenverzoek van 25 juni 2019, met 8 producties

- de aanvullende producties 38 tot en met 50 van Keolis

- de aanvullende productie 9 van de Ondernemingsraad

- de spreekaantekeningen van Keolis

- de spreekaantekeningen van de Ondernemingsraad.

1.2.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 juli 2019. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt.

1.3.

Hierna is uitspraak bepaald.

2 Het verzoek en het tegenverzoek

2.1.

Keolis verzoekt de kantonrechter haar, dan wel haar concessiemanager [concessiegebied] , toestemming te verlenen om het besluit te nemen tot vaststelling van het dienstenpakket/de werktijdenregeling, zoals aangeboden aan de Ondernemingsraad op 8 en 11 maart 2019 en behorend bij de formele instemmingsaanvraag van haar concessiemanager [concessiegebied] aan de Ondernemingsraad van 29 maart 2019 en om uitvoering te geven aan dat besluit.

2.2.

De Ondernemingsraad verzoekt de kantonrechter, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, Keolis te verplichten zich te onthouden van handelingen die strekken tot uitvoering of toepassing van een nietig besluit als bedoeld in artikel 27 lid 5 WOR, in het bijzonder het ten processe bedoelde besluit tot vaststelling van het per 5 mei 2019 ingevoerde dienstenpakket binnen de onderneming waarvan de Ondernemingsraad is ingesteld, op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 voor iedere dag van niet-nakoming.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Ondernemingsraad zijn verzoek zodanig aangevuld dat hij ook verzoekt Keolis te verplichten zich te onthouden van handelingen die strekken tot uitvoering of toepassing van het besluit tot vaststelling van het per 7 juli 2019 geldende zomerpakket.

3 De beoordeling

In het kort: waar gaat het over en wat is het oordeel?

3.1.

Keolis heeft een nieuwe werktijdenregeling (een soort dienstrooster) ingevoerd voor haar (bus)chauffeurs, waarin per dienst wordt bepaald wat de vertrek- en aankomststijden per bushalte zijn, de pauzes en overige onderbrekingen.

De Ondernemingsraad heeft echter niet met de werktijdenregeling ingestemd omdat hij vindt dat de buschauffeurs in veel ritten onvoldoende gelegenheid hebben om tussendoor sanitaire stops te houden. Hij heeft daarom het besluit tot invoering van de werktijdenregeling nietig verklaard.

Volgens Keolis biedt de werktijdenregeling wel voldoende gelegenheid voor sanitaire stops en is de Ondernemingsraad onredelijk in zijn wens dat ieder dienstonderdeel per drie uur een onderbreking van ten minste vijf opvolgende minuten moet bevatten, waarbij precies op de plek van de onderbreking een door de Ondernemingsraad goedgekeurde toiletvoorziening moet staan. Een dergelijke maatregel vergt bovendien een onverantwoorde financiële investering, mede gelet op het feit dat zij al veel investeringen heeft gedaan en de concessie [concessiegebied] verliesgevend is. Keolis vraagt daarom vervangende toestemming van de kantonrechter om de werktijdenregeling in te voeren.

De Ondernemingsraad stelt daartegenover het verzoek aan de kantonrechter om Keolis te verplichten zich te onthouden besluiten uit te voeren waarvoor hij geen instemming heeft verleend en die hij nietig heeft verklaard, waaronder dus de werktijdenregeling en dat Keolis anders een dwangsom van € 10.000,00 per dag moet betalen.

De kantonrechter is het eens met Keolis en zal deze daarom in het gelijk stellen.

3.2.

Hierna volgt eerst een uitleg van het juridisch kader waarbinnen beslist dient te worden, daarna een korte beschrijving van de voorgeschiedenis van gebeurtenissen die tot deze rechtszaak hebben geleid en ten slotte de motivering van de kantonrechter op grond waarvan zij tot de beslissing is gekomen Keolis in het gelijk te stellen.

Toepasselijk juridisch kader

3.3.

Op de dienstverbanden van de werknemers van Keolis zijn de bepalingen uit de cao Openbaar Vervoer 2018-2020 (hierna: “de cao”) van toepassing. In artikel 19 lid 2 van de cao is bepaald dat er geen dienstrooster/werktijd van kracht wordt dan nadat de ondernemingsraad daarmee heeft ingestemd. Ook is bepaald dat bijlage 35 bij de cao van toepassing is.

3.4.

In bijlage 35 staat, onder meer, het volgende:

“Partijen hebben intensief met elkaar gesproken over werkdruk en rij- en rusttijden. Partijen hebben vastgesteld dat de werkdruk is toegenomen. Om die te verminderen zijn concrete afspraken gemaakt over een kader dat leidend en richtinggevend is.

Conform artikel 19, lid 2 van de cao wordt er geen dienstrooster/werktijdregeling van kracht dan nadat de ondernemingsraad daarmee heeft ingestemd. Hoewel partijen formeel niet kunnen treden in de wijze waarop conform de WOR de besluitvorming per bedrijf plaatsvindt, beogen partijen met deze afspraak de lokale medezeggenschap instrumenten mee te geven om aan hun rol aangaande dit onderwerp invulling te geven.

Hierbij geldt het volgende:

1. Conform onderstaande staffel dient in ieder dienstdeel een reële mogelijkheid tot een onderbreking (bijvoorbeeld voor een sanitaire stop) te zijn:

- Minimaal 82,5% van alle diensten in iedere roulering bevat een mogelijkheid tot een onderbreking (bijvoorbeeld voor een sanitaire stop) binnen 2,5 uur arbeidstijd.

- Alle overige diensten in iedere roulering bevatten een mogelijkheid tot een onderbreking (bijvoorbeeld voor een sanitaire stop) binnen 3 uur arbeidstijd.

Hierbij wordt de (verdeling van) reële rijtijd betrokken. Bovenstaande wordt getoetst door de medezeggenschap die op basis daarvan conform de WOR adviseert dan wel instemming verleent.

2. Er wordt samen met de medezeggenschap gekeken naar de (mogelijke) toiletlocaties op de route,

(inclusief eindpunten). De kwaliteit van de voorziening, de afstand naar de toiletmogelijkheden

en de hoeveelheid voorzieningen worden hierbij in ogenschouw genomen.

(…)”

3.5.

De in de jurisprudentie ontwikkelde cao-norm houdt in dat aan een bepaling van een cao een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn, zodat het niet aankomt op de bedoelingen van de partijen die de cao tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld.

3.6.

Op grond van artikel 27 lid 1 van de Wet op de Ondernemingsraden en de cao heeft de Ondernemingsraad een instemmingsrecht ten aanzien van onder andere het besluit tot invoering van een nieuwe werktijdenregeling.

3.7.

Heeft de ondernemer voor het voorgenomen besluit (in dit geval dus de werktijdenregeling) geen instemming van de ondernemingsraad verkregen, dan kan hij op grond van artikel 27 lid 4 van de WOR de kantonrechter toestemming vragen om het besluit te nemen. Artikel 27 lid 4 bepaalt verder dat de kantonrechter slechts toestemming kan geven om het voorgenomen besluit te nemen, wanneer de beslissing van de ondernemingsraad om geen instemming te verlenen onredelijk is, ofwel wanneer het voorgenomen besluit van de ondernemer wordt gevergd door zwaarwegende bedrijfsorganisatorische, bedrijfseconomische of bedrijfssociale redenen.

Deze maatstaf houdt in dat in de eerste plaats de over en weer aangevoerde argumenten gewogen dienen te worden (de redelijkheidstoets) en dat, indien de argumenten even zwaar wegen, het verzoek zal worden afgewezen, tenzij de ondernemer aan kan tonen dat voornoemde zwaarwegende bedrijfsbelangen noodzaken tot vervangende toestemming.

3.8.

Artikel 27 lid 5 van de WOR bepaalt dat een besluit als bedoeld in het eerste lid, genomen zonder de instemming van de ondernemingsraad of de toestemming van de kantonrechter nietig is, indien de ondernemingsraad tegenover de ondernemer schriftelijk een beroep op de nietigheid heeft gedaan. De ondernemingsraad kan slechts een beroep op de nietigheid doen binnen een maand nadat hetzij de ondernemer hem zijn besluit overeenkomstig de laatste volzin van het tweede lid heeft meegedeeld, hetzij - bij gebreke van deze mededeling - de ondernemingsraad is gebleken dat de ondernemer uitvoering of toepassing geeft aan zijn besluit.

3.9.

Op grond van artikel 27 lid 6 van de WOR kan de ondernemingsraad de kantonrechter vervolgens verzoeken de ondernemer te verplichten zich te onthouden van handelingen die strekken tot uitvoering of toepassing van een nietig besluit als bedoeld in het vijfde lid.

De voorgeschiedenis

3.10.

Keolis verzorgt het openbaar vervoer in verschillende delen (concessiegebieden) in Nederland, waaronder in het concessiegebied [concessiegebied] . Per concessiegebied kent Keolis een ondernemingsraad. Keolis voert jaarlijks nieuwe dienstregelingen in. Die dienstregelingen worden afgestemd met de opdrachtgever van Keolis en met reizigersorganisaties en zijn verder toegesneden op de treindienstregeling van de NS. Om de dienstregeling uit te kunnen voeren, dus om haar chauffeurs in te plannen, maakt Keolis ook een dienstrooster/werktijdenregeling (hierna en hiervoor: “werktijdenregeling”).

3.11.

De werktijdenregeling is zowel landelijk als binnen de concessie [concessiegebied] veel besproken de laatste jaren, omdat de chauffeurs aandacht vragen voor toegenomen werkdruk. Tijdens onderhandelingen over een nieuwe cao hebben de cao-partijen onder meer gesproken over plaspauzes voor chauffeurs tijdens langere diensten. Dit heeft uiteindelijk geleid tot een aparte regeling over dit onderwerp in de hiervoor genoemde bijlage 35.

3.12.

Keolis heeft per 9 december 2018 een nieuwe dienstregeling voor de concessie [concessiegebied] ingevoerd. De bijbehorende werktijdenregeling voldoet volgens de Ondernemingsraad niet aan de voorwaarden uit bijlage 35 (zie 3.4). De Ondernemingsraad heeft daarom niet ingestemd met de werktijdenregeling en toen Keolis deze toch invoerde, heeft hij de nietigheid van dat besluit ingeroepen. De Ondernemingsraad heeft een kort geding aangezegd, maar vlak voordat dat kort geding zou dienen, is het ingetrokken. Partijen waren op dat moment in overleg met betrekking tot een aangepaste werktijdenregeling per 5 mei 2019. In verband met de gewijzigde infrastructuur in het concessiegebied [concessiegebied] was de dienstregeling per 5 mei 2019 namelijk gewijzigd. Keolis heeft de Ondernemingsraad op 29 maart 2019 formeel gevraagd in te stemmen met de bijbehorende aangepaste werktijdenregeling. De Ondernemingsraad heeft wederom niet ingestemd. In de brief van de Ondernemingsraad van 12 april 2019 aan Keolis is hierover onder meer het volgende opgenomen:

“Als OR [concessiegebied] kunnen wij geen instemming verlenen op het door u aangeboden pakket en wel op de volgende grond: - het pakket voldoet niet aan de nadere afspraken van Bijlage 35 van de nieuwe Cao OV; zo bevat slechts gemiddeld 61% van alle diensten in iedere roulering een mogelijkheid tot onderbreking; zie voor een nadere toelichting bijlage Cao Ov.”

In de conclusie van de roostercommissie van de OR die is gevoegd bij de brief van 12 april 2019 is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:

“Alle diensten waar 1 of meer dienstdeel tot 3 uur in zit zijn gekenmerkt als goed, er zit immers een pauze voor of na het blok.

Alle diensten waar 1 of meer dienstdeel van meer dan 3 uur zit, en waar een onderbreking in zit van tenminste 5 minuten op een goedgekeurde locatie binnen de drie uur, zijn gekenmerkt als goede dienstdelen volgens bijlage 35.

Alle diensten waar 1 of meer dienstdeel van meer dan 3 uur zit, en waar geen onderbreking in zit van tenminste 5 minuten op een goedgekeurde locatie binnen de drie uur, zijn gekenmerkt als niet goede dienstdelen volgens bijlage 35.

(…)

De som van alle diensten van [plaatsnaam] haven en [plaatsnaam] buiten samen zijn 601 diensten, van deze diensten zijn er 375 diensten die voldoen aan bijlage 35. 226 diensten voldoen niet aan bijlage 35.”

3.13.

Na ontvangst van de brief van 12 april 2019 heeft Keolis besloten de werktijdenregeling, ondanks het ontbreken van instemming van de Ondernemingsraad, toch in te voeren. Per brief van 29 april 2019 heeft de Ondernemingsraad vervolgens, wegens het ontbreken van zijn instemming, de nietigheid van dat besluit ingeroepen. Ondanks de nietigheid van het besluit rijden de chauffeurs van Keolis sindsdien volgens de nieuwe werktijdenregeling van 5 mei 2019.

3.14.

De Ondernemingsraad is een kort geding tegen Keolis gestart bij de rechtbank Overijssel. In dit kort geding werd gevorderd Keolis te verbieden uitvoering te geven aan de dienstroosters/werktijdenregeling. Op 24 juni 2019 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat Keolis bijlage 35 niet juist heeft toegepast bij het vaststellen van de werktijdenregeling. De Ondernemingsraad heeft, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, in beginsel terecht niet ingestemd met de werktijdenregeling. De vordering is echter niet toegewezen omdat de voorzieningenrechter een belangenafweging heeft gemaakt, die uitvalt in het voordeel van Keolis.

De motivering

3.15.

De kantonrechter is - anders dan de voorzieningenrechter - van oordeel dat het niet redelijk is geweest van de Ondernemingsraad om niet in te stemmen met de werktijdenregeling van 5 mei 2019 waarvoor op 29 maart 2019 instemming is verzocht. Hierna, in 3.16. t/m 3.19, wordt uitgelegd dat de Ondernemingsraad een maatstaf heeft gehanteerd die strijdig is met de afspraken in de cao. In 3.20 t/m 3.26 wordt vervolgens verder ingegaan op de ruimte die de werktijdenregeling biedt voor sanitaire stops en in 3.27 t/m 3.29 wordt geconcludeerd dat de Ondernemingsraad onvoldoende heeft onderbouwd dat een aanzienlijk deel van de diensten op grond van de werktijdenregeling geen reële mogelijkheid bevat voor een onderbreking voor bijvoorbeeld een plaspauze.

De maatstaf van de ondernemingsraad volgt niet uit de cao

3.16.

De Ondernemingsraad heeft als maatstaf genomen dat ieder dienstonderdeel binnen drie uur een onderbreking van vijf opvolgende minuten dient te hebben op een goedgekeurde locatie. De dienstonderdelen korter dan drie uur zijn daarom door de Ondernemingsraad goedgekeurd, omdat die opgevolgd worden door officiële pauzes. Omstreden zijn de dienstonderdelen die langer duren dan drie uur en geen onderbrekingen van vijf opvolgende minuten of meer bevatten. Verder is tijdens de mondelinge behandeling duidelijk geworden dat de Ondernemingsraad met een goedgekeurde locatie bedoelt: een goedgekeurde pauzelocatie. Dit is een locatie als bedoeld in de cao waar de chauffeurs pauzes genieten.

3.17.

Voorop staat dat deze maatstaf niet direct volgt uit de tekst van de cao. In bijlage 35 van de cao is bepaald dat er in ieder dienstdeel een reële mogelijkheid tot een onderbreking moet zijn. Verder is in bijlage 35 opgenomen dat er samen met de medezeggenschap wordt gekeken naar de (mogelijke) toiletlocaties op de route (inclusief eindpunten), waarbij de kwaliteit van de voorziening, de afstand naar de toiletmogelijkheden en de hoeveelheid voorzieningen in ogenschouw worden genomen. In bijlage 35 is aldus niet een concreet aantal minuten vastgelegd dat de ondernemer moet hanteren. Ook is niet vastgelegd dat sprake moet zijn van een mogelijkheid tot onderbreking op een goedgekeurde pauzelocatie.

3.18.

De Ondernemingsraad heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de eis van een onderbreking van vijf minuten op een goedgekeurde locatie een invulling is die hij - specifiek voor de concessie [concessiegebied] - geeft aan de cao, conform de beleidsvrijheid die hij daarvoor heeft. De kantonrechter is van oordeel dat hij niet op deze manier invulling kan geven aan zijn beleidsvrijheid. Zoals onder 3.5. is beschreven zijn de bewoordingen van een cao-bepaling in beginsel doorslaggevend. De Ondernemingsraad gaat met zijn invulling van bijlage 35 te ver als hij een reële mogelijkheid tot een onderbreking uitlegt als het opnemen van vijf minuten voor een sanitaire stop bij een goedgekeurde toiletlokatie in een dienstonderdeel dat langer duurt dan drie uur.

Dat hem deze beleidsvrijheid niet toekomt is geenszins onredelijk in het licht van het feit dat de werkgevers die bij het cao-overleg betrokken zijn, niet bereid waren om een vast aantal minuten voor een onderbreking vast te leggen, ook al was namens werknemers deze wens wel op tafel gelegd. De cao-partijen hebben in de eindversie bewust niet verder geconcretiseerd wanneer sprake is van een reële mogelijkheid tot een onderbreking. Dit blijkt ook uit de gespreksverslagen. Zou de uitleg van de Ondernemingsraad wel worden gevolgd, dan zou de Ondernemingsraad onder het mom van beleidsvrijheid kunnen afdwingen wat in het landelijk overleg niet is gelukt. Een dergelijke uitkomst ondermijnt de principes die de totstandkoming van de cao bepalen. Terug naar de tekst dus om te toetsen of de werktijdenregeling in strijd is met de cao. Daarin is wel bepaald dat er sprake moet zijn van “een reële mogelijkheid tot een onderbreking (bijvoorbeeld voor een sanitaire stop)”. Dat is de maatstaf en daaraan zal hierna (3.20 e.v.) getoetst worden.

3.19.

Met betrekking tot de kwaliteit van de toiletvoorzieningen heeft alleen nog te gelden dat Keolis en de Ondernemingsraad hier verder gezamenlijk naar moeten kijken, voor zover dat nog niet is gebeurd. Dit valt verder buiten het bestek van deze zaak.

De werktijdenregeling omvat voldoende reële mogelijkheden voor sanitaire stops

3.20.

Keolis heeft ter zitting, anders dan in het kort geding vonnis van 24 juni 2019 tot uitgangspunt is genomen, uitdrukkelijk gesteld dat zij het er niet mee eens is dat voor een sanitaire stop gemiddeld vijf minuten nodig zijn. Wel hanteert zij als uitgangspunt, en dat is ook zo bij de cao-onderhandelingen besproken, dat een chauffeur altijd naar het toilet kan gaan als hij/zij dat nodig acht. Ook in deze gerechtelijke procedure heeft Keolis benadrukt: “you have to go when you need to go” of, vrij vertaald: “als je moet, dan moet je gaan”. Keolis zal nooit een buschauffeur verwijten dat deze te laat is als noodzakelijk toiletbezoek de oorzaak is geweest.

Zo’n principieel uitgangspunt laat onverlet de mogelijkheid dat chauffeurs deze vrijheid in de praktijk niet voelen omdat de werktijdregeling zo drukkend is, dat deze ruimte feitelijk ontbreekt. Als dat zo zou zijn, dan zijn dergelijke principiële uitspraken van de werkgever een dode letter. Maar alhoewel de kantonrechter begrijpt dat de werkdruk door een aantal chauffeurs als te hoog wordt ervaren, komt zij tot het oordeel dat de werktijdenregeling die ruimte wel degelijk biedt.

3.21.

De Ondernemingsraad heeft aangevoerd dat er, naar de ervaring van de chauffeurs zelf, geen lucht in de roosters zit en dat de chauffeurs stress ervaren als zij tijd moeten inhalen omdat zij buiten het dienstrooster om een plaspauze hebben ingelast. De Ondernemingsraad heeft verder een overzicht opgesteld (zie ook 3.12) waaruit zou volgen dat slechts 61% van de diensten een reële mogelijkheid voor een sanitaire stop biedt. De Ondernemingsraad gaat hierbij uit van de noodzaak voor een onderbreking van onafgebroken vijf minuten in een dienstonderdeel dat langer dan drie uur duurt.

3.22.

Keolis heeft hiertegen in gebracht dat de meeste dienstonderdelen die langer dan drie uur duren voldoende reële mogelijkheden hebben voor een sanitaire stop. Dat komt volgens Keolis doordat in de diensten altijd meerdere onderbrekingen zijn ingeroosterd. Keolis verwijst ter onderbouwing naar het overzicht van de Ondernemingsraad met de door de Ondernemingsraad afgekeurde diensten. Er zijn allerlei varianten in de werktijdenregeling te vinden van onderbrekingen binnen een dienstonderdeel die opgeteld vijf minuten of ruim meer dan vijf minuten zijn. Bijvoorbeeld dienst 1015, die weliswaar drie uur en drie minuten duurt (dus meer dan drie uur) maar ten minste twee onderbrekingen heeft van vier minuten. Een ander voorbeeld is dienst 1828, die drie uur en twee minuten duurt, geen vijf opvolgende minuten onderbreking heeft, maar wel na de opstaptijd van drie minuten onderbrekingen van eenmaal twee minuten en tweemaal drie minuten en nog een losse minuut, dus negen minuten in totaal. Volgens Keolis zijn in het overgrote deel van de dienstonderdelen die langer duren dan drie uur dergelijke onderbrekingen opgenomen, die tezamen minstens vijf minuten opleveren voor het maken van een sanitaire stop. Dit is door de Ondernemingsraad niet gemotiveerd betwist.

3.23.

Verder is het van belang dat in de afspraken tussen Keolis en haar opdrachtgever is vastgelegd dat ritten nooit te vroeg mogen vertrekken (maar dat is het punt hier niet) en dat alleen de ritten die meer dan twee minuten te laat vertrekken van beginhaltes, tijdhaltes en knooppunten als “te laat” worden geregistreerd. In de praktijk van de concessie [concessiegebied] komt dat er op neer dat een rit pas te als “te laat” wordt geregistreerd indien meer dan twee minuten later wordt vertrokken van een beginpunt en/of de NS-stations in de gemeente [plaatsnaam] en de busstations [.] en [..] . En pas als meer dan 10% van de ritten als te laat wordt geregistreerd komt het tot een boete. Volgens Keolis gebeurt dit bijna nooit. In de praktijk heeft een chauffeur per dienstonderdeel daarom nog eens twee minuten extra speelruimte. Ook dit is niet gemotiveerd betwist door de Ondernemingsraad.

3.24.

Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Keolis aangetoond dat de door de Ondernemingsraad “afgekeurde” diensten wel degelijk reële mogelijkheden bieden voor sanitaire stops, als de verschillende onderbrekingen bij elkaar worden opgeteld en de twee minuten extra speelruimte in aanmerking wordt genomen.

Ook is door Keolis voldoende gemotiveerd betwist dat het gebruik maken van de totale tijd voor onderbrekingen moet leiden tot “gejakker” om de verloren tijd in te halen, zoals door de Ondernemingsraad is betoogd. Hiertoe wordt het volgende overwogen.

Als een toiletbezoek langer duurt dan de duur van de in het rooster opgenomen onderbreking rijden de chauffeurs enige tijd niet meer “nominaal”, dus stipt volgens de dienstregeling. Een volgende ingeroosterde onderbreking kan dan worden overgeslagen zodat deze tijd weer wordt ingehaald. Dat de chauffeurs hierdoor een aantal haltes niet nominaal rijden tot ze weer bij zijn, is voor Keolis geen probleem. Dit hoeft dus voor haar chauffeurs ook geen probleem te zijn. Keolis heeft uitdrukkelijk ter zitting verklaard dat de chauffeurs het mogen negeren als ze door een plaspauze enige tijd niet nominaal op de haltes rijden. Op een stipt vertrek van iedere halte wordt verder ook - anders dan de Ondernemingsraad heeft gesteld - geen druk uitgeoefend, omdat Keolis door haar opdrachtgever hier helemaal niet op wordt afgerekend (zie ook 3.23).

3.25.

De kantonrechter is nog eens gesterkt in haar oordeel dat er voldoende reële mogelijkheden zijn voor sanitaire stops gelet op het volgende. Keolis hanteert als uitgangspunt voor een redelijke en reële rijtijd voor ritten percentielwaarden van 85%. Dat houdt in dat van de 100 ritten op een bepaald traject er 85 binnen de voor die rit bepaalde rijtijd gereden dienen te worden. Als een percentielwaarde van een bepaalde rit structureel lager is dan 85, zullen er maatregelen genomen moeten worden. De duur van de betreffende rit kan bijvoorbeeld in een volgende dienstregeling bijgesteld worden. Keolis heeft echter op grond van de loggegevens van de boordcomputers gemeten dat in het overgrote deel van de gevallen 85 van de 100 ritten op de verschillende lijnen binnen de vastgestelde rijtijd gereden worden. In veel gevallen ligt die zelfs hoger dan 85%. Dit bevestigt nog eens het standpunt van Keolis, dat er voldoende lucht in de dienstroosters zit, zelfs zonder dat van de twee minuten extra uitlooptijd gebruikt wordt gemaakt.

3.26.

Ten slotte is overwogen dat de maatstaf die de Ondernemingsraad heeft gehanteerd (5 opvolgende minuten op een vooraf bepaald tijdstip), te star is voor het uitgangspunt dat een buschauffeur moet kunnen gaan wanneer dat nodig is. Als een buschauffeur alleen maar op een vooraf bepaald tijdstip naar de wc kan gaan en anders niet, kan dit in zijn of haar nadeel zijn omdat natuurlijk niet altijd vooraf goed bepaalbaar is wanneer er nood is. De maatstaf van de Ondernemingsraad pakt in dergelijke situaties dus nadelig uit voor de buschauffeurs. Het lucht in de roosters geeft hen juist meer vrijheid om zelf het geschikte moment voor een sanitaire stop te kiezen.

Conclusie: Weigeren toestemming onredelijk

3.27.

Nu de maatstaf van vijf opvolgende minuten onderbreking op een goedgekeurde locatie in strijd is met de cao en de Ondernemingsraad ook overigens niet heeft onderbouwd dat er onvoldoende reële mogelijkheden zijn voor sanitaire stops, is de kantonrechter van oordeel dat de beslissing van de Ondernemingsraad om zijn instemming aan het voorgenomen besluit te onthouden, onredelijk is.

3.28.

Dit betekent dat de door Keolis verzochte toestemming zal worden verleend en dat het tegenverzoek van de Ondernemingsraad zal worden afgewezen.

3.29.

Gezien het voorgaande behoeft de vraag of het besluit van Keolis gevergd wordt door zwaarwegende bedrijfsorganisatorische, bedrijfseconomische of bedrijfssociale redenen geen beoordeling meer.

Proceskosten

3.30.

Gelet op de aard van de procedure ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten, zowel in het verzoek als in het tegenverzoek, op na te melden wijze te compenseren.

4 De beslissing