Home

Rechtbank Midden-Nederland, 31-07-2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:3826, 7550515 UC EXPL 19-1792 wh/1031

Rechtbank Midden-Nederland, 31-07-2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:3826, 7550515 UC EXPL 19-1792 wh/1031

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
31 juli 2019
Datum publicatie
15 augustus 2019
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2019:3826
Zaaknummer
7550515 UC EXPL 19-1792 wh/1031

Inhoudsindicatie

Studiekostenbeding, toepassing Muller-Van Opzeeland, HR 10 juni 1983, NJ 1983, 796; tekst te vaag en onduidelijk; amortisatie, gebrek aan transparantie, contra proferentem uitleg.

Uitspraak

Civiel recht

kantonrechter

locatie Utrecht

zaaknummer: 7550515 UC EXPL 19-1792 wh/1031

Vonnis van 31 juli 2019

inzake

[eiser] ,

wonende in [woonplaats] ,

verder ook te noemen [eiser] ,

eisende partij in conventie,

verwerende partij in reconventie,

gemachtigde: mr. A.M. Leenders werkzaam bij USG Legal,

tegen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

Profit4SF B.V.,

statutair gevestigd in Zwolle en kantoorhoudende in Utrecht,

verder ook te noemen Profit4SF,

gedaagde partij in conventie,

eisende partij in reconventie,

gemachtigde: L. Leijenaar.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding

- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie

- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie

- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie

- de conclusie van dupliek in reconventie

1.2.

Daarna is bepaald dat een vonnis zal worden uitgesproken.

2 De beoordeling

Waar gaat het om?

2.1.

Tussen partijen is in geschil of Profit4SF studiekosten voor [eiser] heeft gemaakt en of [eiser] de door Profit4SF gevorderde studiekosten verschuldigd is.

2.2.

De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] geen studiekosten aan Profit4SF verschuldigd is. Hierna wordt toegelicht waarom de kantonrechter tot dit oordeel is gekomen.

Wat is er gebeurd?

2.3.

[eiser] is op 1 augustus 2017 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij Profit4SF. De arbeidsovereenkomst is per 1 januari 2019 geëindigd door middel van opzegging door [eiser] . [eiser] is werkzaam geweest in de functie van Salesforce Consultant tegen een salaris van € 2.500,00 bruto per maand. In de arbeidsovereenkomst is in artikel 11.2 het volgende bepaald:

“WERKNEMER gaat akkoord met de voorwaarden dat Profit4SF de kosten van de traineeship van € 18.000 euro (achttienduizend euro) betaald waarbij de WERKNEMER een amortisatie heeft over 3 jaar.”

2.4.

Profit4SF heeft naar aanleiding van de opzegging door [eiser] een factuur voor [eiser] opgesteld met als omschrijving: “resterende studieschuld conform amortisatieregeling 19 maanden a 500 EUR. per maand”. [eiser] heeft bezwaar gemaakt tegen deze factuur. Profit4SF heeft op het loon van december 2018 en de eindafrekening een bedrag van

€ 5.744,66 ingehouden in verband met de studiekosten. Profit4SF heeft vervolgens nog een nabetaling gedaan van een bedrag van € 1.265,74 voor het loon over de maand december 2018. [eiser] vordert in deze procedure een verklaring voor recht dat [eiser] niet gehouden kan worden tot betaling van de studiekosten, danwel dat geen rechtsgeldig studiekostenbeding bestaat. Daarnaast vordert [eiser] een bedrag van € 4.478,32 netto met wettelijke verhoging, wettelijke rente en proceskosten.

2.5.

Profit4SF heeft verweer gevoerd tegen de vordering en een eis in reconventie ingediend tot betaling van het resterende bedrag aan studiekosten.

Studiekostenbeding

2.6.

Partijen verschillen van mening of Profit4SF opleidingskosten voor [eiser] heeft gemaakt. Of en in welke omvang er studiekosten voor [eiser] zijn gemaakt is voor de beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie echter niet van belang, omdat de kantonrechter van oordeel is dat ook al zou Profit4SF opleidingskosten hebben gemaakt, [eiser] deze niet aan Profit4SF hoeft terug te betalen.

2.7.

Richtinggevend voor het terugbetalen van loon en studiekosten is het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 1983, NJ 1983, 796( [naam] / [naam] ). Een werkgever mag afspraak maken op een eventuele terugbetaling van studiekosten, die aanvankelijk door de werkgever zijn voldaan. Deze bevoegdheid is echter niet onbeperkt. Zij wordt begrensd door wettelijke bepalingen, door de eisen van goed werkgeverschap en de norm van artikel 6:248 BW.

2.8.

In dit arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het systeem van de wet zich niet zonder meer verzet tegen een terugbetalingsregeling van studiekosten, wanneer het gaat om een regeling die:

a. de tijdspanne vaststelt gedurende welke de werkgever geacht wordt baat te hebben van de door de werknemer tijdens diens studiewerkzaamheden verworven kennis en vaardigheden;

b. bepaalt dat de werknemer, indien de dienstbetrekking eindigt, het loon over die periode aan de werkgever zou moeten terugbetalen, en

c. deze terugbetalingsverplichting vermindert naar evenredigheid van het voortduren van de dienstbetrekking gedurende de onder a. bedoelde tijdspanne.

2.9.

De bepaling in de arbeidsovereenkomst zoals opgenomen onder 11.2 van de arbeidsovereenkomst voldoet echter niet aan de hiervoor genoemde voorwaarden. In deze bepaling en ook niet in de rest van de arbeidsovereenkomst is naar het oordeel van de kantonrechter bepaald dat [eiser] een terugbetalingsverplichting heeft bij einde van de arbeidsovereenkomst binnen een bepaalde tijd. Het artikel spreekt over “een amortisatie” “over 3 jaar”. Voor de uitleg van deze bepaling moet worden gekeken hoe partijen in de gegeven omstandigheden elkaars verklaringen en gedragingen moesten begrijpen en wat zij daarbij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Ook de aard en de strekking van de overeenkomst moet hierbij in aanmerking worden genomen (Haviltexnorm). [eiser] stelt dat hem pas ruimschoots na ondertekening van de arbeidsovereenkomst duidelijk werd wat Profit4SF bedoelde met de amortisatieregeling. Partijen hebben bij aanvang van de overeenkomst wel gesproken over de amortisatieregeling, maar het was [eiser] niet duidelijk dat hij de studiekosten aan Profit4SF diende terug te betalen indien het dienstverband binnen 3 jaar op zijn verzoek zou eindigen. Ook stelt [eiser] dat hem niet duidelijk was wat de studiekosten zouden omvatten. Profit4SF heeft geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat [eiser] bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst wel wist wat de amortisatieregeling inhield. Blijkbaar heeft Profit4SF met het woord amortisatie terugbetaling van de studiekosten bedoeld. Amortisatie heeft meerdere betekenissen, onder meer: afschrijving van goodwill, afname van kapitaal in een besloten vennootschap door aandelen in te trekken of de waarde van de aandelen bij statutenwijzing te verminderen. Het betekent echter niet de volledige terugbetaling van alle studiekosten en dit kan er naar het oordeel van de kantonrechter ook niet in gelezen worden. Hier komt bij dat een onduidelijke bepaling in een overeenkomst in het nadeel van degene die deze voorwaarde bij de totstandkoming van de overeenkomst heeft geëist, moet worden uitgelegd. De kantonrechter leest in de bepaling dan ook geen terugbetalingsverplichting en daarmee voldoet het beding dus niet aan de voorwaarden van een studiebeding dat ziet op de terugbetaling van studiekosten.

2.10.

[eiser] is dan ook niet gehouden tot terugbetaling van studiekosten voor zover deze al door Profit4SF zijn gemaakt. De vordering in reconventie zal dan ook worden afgewezen. De in conventie gevorderde verklaring voor recht dat Profit4SF niet gehouden is tot betaling van de studiekosten zal worden toegewezen.

Loon, wettelijke verhoging en wettelijke rente

2.11.

De kantonrechter zal de bruto equivalent van het netto gevorderde bedrag aan loon in conventie toewijzen. Over dit bedrag is ook de wettelijke verhoging verschuldigd. De wettelijke rente zal als onweerspoken worden toegewezen over het loon en de wettelijke verhoging.

Proceskosten

2.12.

[eiser] heeft in deze procedure op alle onderdelen gelijk gekregen, daarom moet Profit4SF de proceskosten aan [eiser] betalen in conventie en in reconventie.

De kosten van [eiser] zijn de volgende:

In conventie

- dagvaarding € 106,59

- griffierecht € 231,00

- salaris gemachtigde € 600,00 (2 punten x tarief € 300,00)

Totaal € 937,59

In reconventie

- salaris gemachtigde € 300,00 (2 halve punten x tarief € 300,00)

2.13.

De gevorderde nakosten in conventie worden toegewezen zoals hierna vermeld.

3 De beslissing

De kantonrechter:

In conventie

3.1.

verklaart voor recht dat [eiser] niet gehouden kan worden tot betaling van studiekosten aan Profit4SF;

3.2.

veroordeelt Profit4SF om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen het bruto equivalent van het bedrag € 4.478,32 netto, met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de opeisbaarheid tot de voldoening;

3.3.

veroordeelt Profit4SF om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het bruto equivalent van het bedrag € 4.478,32 netto, met de wettelijke rente over deze wettelijke verhoging vanaf de opeisbaarheid tot de voldoening;

3.4.

veroordeelt Profit4SF tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 937,59, waarin begrepen € 600,00 aan salaris gemachtigde;

3.5.

veroordeelt Profit4SF, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:

- € 120,00 aan salaris gemachtigde;

- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;

3.6.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

3.7.

wijst het meer of anders gevorderde af.

In reconventie

3.8.

wijst de vordering af;

3.9.

veroordeelt Profit4SF tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 300,00 aan salaris gemachtigde.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.M. de Laat, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2019.