Home

Rechtbank Midden-Nederland, 29-11-2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:5931, 7990517

Rechtbank Midden-Nederland, 29-11-2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:5931, 7990517

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
29 november 2019
Datum publicatie
18 december 2019
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2019:5931
Zaaknummer
7990517

Inhoudsindicatie

Art. 7:671b lid 1 onder a BW; 7:669 lid 3 BW; artt. 11.1 en 11.4.2 Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies (CAP 2018);

Ontbinding arbeidsovereenkomst op de g-grond. Partijen volgen op grond van de arbeidsovereenkomst voor de voorzieningen bij werkloosheid de ‘Regeling aanvullende voorziening bij werkloosheid’ (Regeling AVW) en de ‘Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies’ (CAP 2018).

De kantonrechter kwalificeert de ontbinding op de g-grond als ‘ontslag op andere gronden’ als bedoeld in artikel B.9 van de oude CAP, waar de Regeling AVW naar verwijst.

De kantonrechter verklaart voor recht dat werknemer op grond van artikel 2 lid 3 van de Regeling AVW en artikel 11.4.1 van de CAP jegens IPO aanspraak heeft op aanvullende voorzieningen bij werkloosheid en daarom geen recht heeft op de wettelijke transitievergoeding.

Uitspraak

Civiel recht

kantonrechter

locatie Utrecht

zaaknummer: 7990517 UE VERZ 19-250 ip/1198

Beschikking van 29 november 2019

inzake

de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid

het Interprovinciaal Overleg,

gevestigd te Den Haag,

verder ook te noemen IPO,

verzoekende partij,

gemachtigde: mr. J.C. Brökling,

tegen:

[verweerster] ,

wonende te [woonplaats] ,

verder ook te noemen [verweerster] ,

verwerende partij,

gemachtigde: mr. H.S. Snijders.

1 De procedure

1.1.

In het dossier zitten de volgende stukken

-

het verzoekschrift van IPO, ter griffie ingekomen op 22 augustus 2019;

-

het verweerschrift van [verweerster] , ter griffie ingekomen op 5 november 2019;

-

de aangevulde producties 5, 10, 14, 26 en 27, alsmede de nieuwe productie 41 van [verweerster] ;

-

de nieuwe producties 35 tot en met 47 van IPO;

-

de pleitnota van mr. Brökling;

-

de pleitnota van mr. Snijders.

1.2.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 november 2019. IPO was vertegenwoordigd door mevrouw [A] , directeur [organisatie] . Zij was vergezeld door de heer [B] , HR-adviseur. [verweerster] was in persoon aanwezig, vergezeld door haar dochter en een oud-collega. Beide partijen zijn bijgestaan door de gemachtigden. Door of namens partijen zijn de standpunten toegelicht. Zij hebben ook op elkaar mogen reageren. De griffier heeft aantekening gehouden.

1.3.

Hierna is uitspraak bepaald.

2 De feiten waarvan de kantonrechter uit gaat

2.1.

[verweerster] , geboren op [1961] , is op 1 februari 2010 voor onbepaalde tijd in dienst getreden van IPO. Zij vervulde aanvankelijk de functie van projectleider GBO Provincies bij de afdeling Platform en Belangenbehartiging. Per 1 februari 2015 heeft IPO [verweerster] geplaatst (niet tijdelijk, maar vast) bij de uitvoeringsorganisatie [organisatie] in [vestigingsplaats] . [verweerster] is de functie van Manager GBO gaan vervullen. Er is sprake van een civielrechtelijke arbeidsovereenkomst. Op de overeenkomst is de Arbeidsvoorwaarden Regeling IPO (AVIPO) van toepassing.

2.2.

GBO is de gemeenschappelijke organisatie die provincies faciliteert met bepaalde diensten zoals het beheer van landelijke informatiesystemen. Bovendien fungeert GBO als intermediair voor provincies en andere overheden bij vraagstukken op het gebied van informatievoorziening en datamanagement. [organisatie] is opgericht per 1 januari 2014 in verband met het besluit van het Rijk om de natuurtaken te decentraliseren en over te hevelen naar de provincies. GBO is een onderdeel van [organisatie] geworden.

2.3.

Het salaris van [verweerster] bedraagt vanaf augustus 2019 € 6.818,50 bruto per maand, vermeerderd met 8% vakantietoeslag, 8,3% eindejaarsuitkering en 2,67% bovenwettelijke vakantie-uren.

2.4.

[verweerster] was lid van het management team (mt) van [organisatie] . [A] was dat ook. In 2018 is [A] gepromoveerd tot directeur. Sindsdien rapporteert [verweerster] aan [A] .

2.5.

Op 18 maart 2019 hebben [verweerster] en [A] een ‘Plan van Aanpak [verweerster] ’ ondertekend. De looptijd van dit verbeterplan was zes maanden. Deel A zag op de verbetering van de organisatie van GBO, deel B op persoonlijke verbeterpunten van [verweerster] .

2.6.

Op 19 april 2019 heeft [A] het verbeterplan stopgezet en aan [verweerster] een voorstel voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst gedaan. Met een brief van 6 mei 2019 heeft [verweerster] hiertegen geprotesteerd. Op 9 mei 2019 heeft [A] bericht dat het verbetertraject definitief is gestaakt.

2.7.

[verweerster] is met ingang van 15 mei 2019 vrijgesteld van werk met behoud van salaris.

2.8.

Met een brief van 1 juli 2019 heeft mr. [C] , algemeen directeur van IPO, aan [A] geschreven dat IPO de mogelijkheden voor herplaatsing van [verweerster] breed heeft onderzocht, maar niet gevonden.

2.9.

De opzegtermijn voor IPO is twee maanden.

2.10.

Op grond van artikel B.15 van de AVIPO volgen partijen de algemeen verbindende voorschriften inzake voorzieningen bij werkloosheid in aanvulling op de Werkloosheidswet van de provincie Zuid-Holland. Dat zijn op dit moment de ‘Regeling aanvullende voorziening bij werkloosheid’ (Regeling AVW) en de ‘Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies’ (CAP 2018).

2.11.

De voorzieningen bij werkloosheid van de provincie Zuid-Holland zijn een gelijkwaardige voorziening als bedoeld in artikel 7:673b lid 1 BW.

2.12.

De tekst van artikel 2 lid 3 van de Regeling AVW luidt als volgt:

“De ambtenaar die ontslag op grond van Artikel B.9, onderdeel o, van de CAP is verleend heeft recht op een aanvullende voorziening die naar het oordeel van Gedeputeerde Staten met het oog op de omstandigheden redelijk is te achten. Deze voorziening is in geen geval minder dan de aanspraak bij reorganisatieontslag.”

2.13.

De CAP is in 2018 gewijzigd. Daardoor zijn de ontslaggronden niet meer in artikel B9, maar in artikel 11.1 van de CAP te vinden. Inhoudelijk zijn de gronden niet, althans niet voor zover in deze zaak van belang, gewijzigd. In onderdeel o staat en stond dat ontslag kan worden verleend op andere dan de onder a tot en met n genoemde gronden. De CAP zal met ingang van 1 januari 2020 wederom wijzigen.

2.14.

[verweerster] zal op [2020] de leeftijd van 59 jaar bereiken. Die leeftijd is van belang voor de duur van de voorzieningen bij werkloosheid overeenkomstig de Regeling AVW 2017 en CAP 2018.

2.15.

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland heeft de uitvoering van de Regeling AVW en de CAP gemandateerd aan APG (de uitvoeringsorganisatie van het ABP). IPO is eigen risicodrager voor de voorzieningen in geval van werkloosheid.

3 Het verzoek en het verweer

3.1.

IPO verzoekt de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden op grond van het bepaalde in artikel 7:671b lid 1 onder a en artikel 7:669 lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW), primair op de d-grond van laatstgenoemd artikel, subsidiair op de g-grond. Volgens IPO zijn beide gronden voldragen en is herplaatsing van [verweerster] niet mogelijk.

3.2.

IPO verzoekt verder voor recht te verklaren dat aan [verweerster] geen transitievergoeding is verschuldigd, althans een transitievergoeding voorwaardelijk toe te kennen voor het geval dat zij bij werkloosheid geen aanspraak zal kunnen maken op een aanvullende voorziening als bedoeld in de Regeling AVW. Tijdens de zitting heeft IPO toegelicht dat zij ontbinding wenst per 1 januari 2020. Volgens IPO is de ontslaggrond van belang voor de vraag of [verweerster] aanspraak heeft op een aanvullende voorziening. Zij stelt dat [verweerster] die aanspraak in ieder geval niet heeft bij ontbinding op de d-grond. IPO heeft aangevoerd dat [verweerster] alleen aanspraak kan maken op een bovenwettelijke uitkering indien een ontslag op de g-grond van artikel 669 lid 3 BW kwalificeert als een ontslag als bedoeld in artikel 2 lid 3 van de Regeling AVW en artikel 11.4.1 lid 3 van de CAP 2018. Volgens IPO is dat twijfelachtig en kan daarover in deze procedure geen beslissing worden genomen. IPO stelt dat APG daarover moet beslissen.

3.3.

IPO voert ter onderbouwing van de redelijke gronden voor ontslag aan dat [verweerster] al langere tijd niet voldoende functioneerde, dat een verbeterplan moeizaam tot stand is gekomen en uiteindelijk in maart 2019 is ondertekend, maar dat dit plan kort daarna al weer is gestrand omdat [verweerster] onvoldoende heeft meegewerkt. De manier waarop [verweerster] zich is gaan verzetten tegen het verbeterplan en de manier waarop zij zich in mt-overleggen heeft opgesteld, heeft volgens IPO vervolgens ook tot een verstoorde arbeidsrelatie geleid. IPO stelt dat de vrijstelling van werk een noodzakelijke ordemaatregel is geweest.

3.4.

[verweerster] voert verweer. Zij stelt zich primair op het standpunt dat geen redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst bestaat. Voor het geval de arbeidsovereenkomst toch zou worden ontbonden, verzoekt [verweerster] om ontbinding op de g-grond per 1 april 2020. [verweerster] verzoekt daarbij toekenning van de voorziening als bedoeld in artikel 11.4.2 lid 2 van de CAP in plaats van de transitievergoeding. Zij verzoekt ook, zo nodig bij wijze van billijke vergoeding, toekenning van de verlengde nawettelijke uitkeringsvoorziening voor personen van 59 jaar en ouder als bedoeld in artikel 11.4.2 lid 3 van de CAP.

3.5.

[verweerster] erkent dat de verhouding met haar leidinggevende en directeur van [organisatie] [A] duurzaam verstoord is geraakt. Zij vindt het vreselijk dat het haar hierdoor niet gegeven is om na al die jaren met haar ‘poten in de modder’ als manager voor GBO te blijven werken en de organisatie ‘volwassen’ te zien worden. Volgens [verweerster] heeft [A] onvoldoende oog gehad voor de cultuurverschillen tussen GBO en de overige units van [organisatie] en heeft zij [verweerster] , en daarmee GBO, onterecht aangewezen als zondebok voor het fiasco met de SNL-applicatie. [verweerster] verwijt [A] ook dat zij haar een behoorlijk belastend en intensief verbetertraject heeft opgelegd en dat traject – onder het mom van het argument dat [verweerster] zou hebben uitgedragen het nut er niet van in te zien – na één maand al eenzijdig heeft afgekapt. Volgens [verweerster] heeft [A] haar geen eerlijke kans gegeven en doelbewust aangestuurd op haar vertrek. [verweerster] vindt het ernstig verwijtbaar dat geen serieuze herplaatsingsinspanningen hebben plaatsgevonden. Volgens [verweerster] was dat goed mogelijk geweest, bij [organisatie] in [vestigingsplaats] of bij IPO in Den Haag. Zij heeft in dat verband gewezen op haar 35-jarige ervaring in (semi-)overheidsdienst.

3.6.

IPO heeft betwist dat zij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.

4 De beoordeling

5 De beslissing