Rechtbank Midden-Nederland, 12-02-2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:478, 8176688
Rechtbank Midden-Nederland, 12-02-2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:478, 8176688
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Midden-Nederland
- Datum uitspraak
- 12 februari 2020
- Datum publicatie
- 18 februari 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBMNE:2020:478
- Zaaknummer
- 8176688
Inhoudsindicatie
geen rechtsgeldig ontslag op staande voet AOW-gerechtigde. Hoogte billijke vergoeding gerelateerd aan pensioenschade
Uitspraak
Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 8176688 AE VERZ 19-63 MvdH/40201
Beschikking van 12 februari 2020
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoeker] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. M.P.A. Bos,
tegen:
de besloten vennootschap
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. S.A. Coster.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van [verzoeker] , ter griffie ingekomen op 19 november 2019;
- het zelfstandig tegenverzoek tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding van [verweerster] van 21 november 2019;
- het verweerschrift van [verzoeker] tegen het zelfstandig tegenverzoek van 3 januari 2020;
- de aanvulling op het verzoekschrift van [verzoeker] van 3 januari 2020;
- het verweerschrift van [verweerster] met een tweede zelfstandig tegenverzoek tot (voorwaardelijke) ontbinding van 6 januari 2020;
- het verweerschrift van [verweerster] van 8 januari 2020 tegen de aanvullende verzoeken;
- de productie 17 van 10 januari 2020 van [verzoeker] .
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 januari 2020. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt. De gemachtigden van partijen hebben hun standpunt naar voren gebracht aan de hand van een pleitnota.
Hierna is uitspraak bepaald.
2 De feiten
[verweerster] is gespecialiseerd in het transport en de logistiek van goederen.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1953, is sinds 1 februari 2012 voor onbepaalde tijd in dienst van [verweerster] , als Nationaal/Internationaal Chauffeur tegen een salaris van € 2.670,89 bruto per maand exclusief emolumenten. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Beroepsgoederenvervoer van toepassing.
Op 26 mei 2019 bereikte [verzoeker] de AOW-gerechtigde leeftijd. In overleg met [verweerster] is [verzoeker] nadien werkzaam gebleven.
[verzoeker] is door [verweerster] op 20 september 2019 op staande voet ontslagen. Bij brief van 23 september 2019 heeft mevrouw [A] , directeur bij [verweerster] , het ontslag schriftelijk bevestigd. In deze brief staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld.
“(…)
Aan u is reeds kenbaar gemaakt dat de reden voor uw ontslag op staande voet, is gelegen in het feit dat u uw werk heeft geweigerd. Op donderdag 29 augustus 2019 heeft u zich gemeld bij onze balie om de informatie over uw werkzaamheden van vrijdag 30 augustus 2019 op te vragen. Nadat de informatie aan u werd verstrekt, gaf u aan geen andere oplegger aan te willen koppelen waarmee u de volgende dag diende te rijden. U heeft het volgende gezegd: ‘Ik doe dat niet; dan stop ik ermee. Ik kan zo elders aan de bak of ik ga met pensioen’. Van uw uitspraken zijn de heer [B] en de heer [C] , beiden werkzaam in de functie van ‘Planner’, getuigen. U bent vervolgens weggelopen. Om de bedrijfsvoering niet in gevaar te brengen, hebben wij onze planning op het laatste moment moeten wijzigen. Hierdoor worden extra kosten gemaakt. Ook de afdeling planning wordt hiermee extra belast.
Nadat ik in kennis ben gesteld van uw gedragingen op 29 augustus 2019, heb ik diezelfde dag met u een gesprek gevoerd, Ik heb u uitgelegd dat als u zich op deze manier opstelt, u uw werk weigert en dat dit onacceptabel is voor ons. U heeft hierop nog eens aangegeven dat u dan wel om zich heen zou gaan kijken, omdat u alleen met ‘uw oplegger’ wilde rijden. Nogmaals is kenbaar gemaakt dat u zelf niet kunt bepalen met welke oplegger u rijdt en dat u gehouden bent de redelijke opdrachten van ons uit te voeren. Kortom, u was gewaarschuwd. Immers als alle chauffeurs zich op deze manier zouden opstellen en eisen zouden stellen aan de opleggers waarmee zij wel of niet willen rijden, wordt onze bedrijfsvoering onmogelijk.
Op donderdag 19 september2019, meldde u zich aan het einde van de middag opnieuw bij de balie om informatie over uw werkzaamheden op vrijdag 20 september 2019 in te winnen. Op dat moment zat ik zelf tijdelijk op de afdeling planning, aangezien één van de planners afwezig was wegens ziekte. Ik heb aangegeven wat u op 20 september 2019 diende te doen en op welke adressen u diende te lossen. Hierop vroeg u: ‘Kan ik dat met mijn eigen oplegger gaan?’. Hierop gaf ik aan: Nee, het wordt trailer nummer X.’ Uw reactie hierop was: ‘Dan geloof ik dat ik hoofdpijn heb. Ik ga morgenochtend naar de huisarts’. Van dit gesprek is de heer [B] getuige.
Onze planner heeft op vrijdag 20 september 2019 contact met u opgenomen, nadat u niet bent
verschenen. Om 11:21 uur zond hij u een bericht via WhatsApp. Aan u is gevraagd of u maandag aanwezig bent. Hierop heeft u om 12:53 uur als volgt gereageerd: ‘Ben ik er niet’. Om 15:36 uur heeft uw partner gebeld om u ziek te melden.
U was gewaarschuwd voor het feit dat het voor ons onacceptabel is dat een chauffeur het
aankoppelen van een andere oplegger weigert. Bovendien is het aankoppelen van een andere
oplegger een redelijke opdracht gelet op uw werkzaamheden als chauffeur. Op 19 september 2019 was u voornemens uw werkzaamheden op 20 september 2019 uit te gaan voeren, tot het moment dat u vernam dat u een andere opleggen toegewezen kreeg. Uw werkweigering heeft onze bedrijfsvoering ernstig belemmerd en benadeeld. De maat is daarmee vol. Gelet op uw eerdere gedragingen op 29 augustus 2019 en de gedraging op donderdag 19 september 2019, welke de druppel was die de emmer deed overlopen, waren wij genoodzaakt u op staande voet te ontslaan.
(…)”
[verzoeker] heeft na het ontslag op staande voet het Pensioenfonds Vervoer benaderd om de datum voor het uitkeren van zijn ouderdomspensioen te vervroegen. Eerder (eind 2017) had hij richting het Pensioenfonds aangegeven dat hij zijn pensioen wilde laten ingaan per 1 mei 2020. Het Pensioenfonds betaalt naar aanleiding van het verzoek van [verzoeker] sinds 1 november 2019 ouderdomspensioen aan [verzoeker] . Zijn pensioenuitkering bedraagt € 1.012,89 bruto per maand.
3 Het verzoek
[verzoeker] heeft – na wijziging en aanvulling van zijn verzoek - verzocht om:
- te verklaren voor recht dat de arbeidsovereenkomst is opgezegd in strijd met artikel 7:671 en 7:670 BW en dat is opgezegd tegen een datum die ten minste 5 maanden en 11 dagen eerder lag dan tussen partijen gold;
en aan hem toe te kennen:
- -
-
een vergoeding van € 22.995,63 bruto vanwege de onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst;
- -
-
een billijke vergoeding van in totaal € 48.770,69, te verminderen met de vergoeding wegens onregelmatige opzegging;
- -
-
een vergoeding van € 4.671,87 netto wegens de gemaakte kosten van rechtsbijstand;
- -
-
de wettelijke rente over deze vergoedingen vanaf 20 september 2019;
- -
-
de proceskosten en de nakosten.
Aan zijn verzoek legt [verzoeker] het navolgende ten grondslag. [verzoeker] heeft op 20 september 2019 niet geweigerd om met een andere oplegger te rijden. Hij heeft op 19 september 2019 aangekondigd de volgende dag naar de huisarts te gaan omdat hij zich niet lekker voelde. Na zijn bezoek aan de huisarts op 20 september 2019 heeft de echtgenote van [verzoeker] aan [verweerster] laten weten dat hij ziek was en die dag niet kon werken. Dit vormt geen dringende reden voor een beëindiging van de arbeidsovereenkomst en is in strijd met het opzegverbod wegens ziekte. Verder heeft [verzoeker] geen waarschuwing gehad voorafgaand aan het ontslag op staande voet en heeft geen voorafgaand hoor en wederhoor plaatsgevonden.
[verweerster] voert verweer en heeft zelf tevens een verzoekschrift ingediend. [verweerster] betoogt, kort samengevat, dat voldaan is aan de eisen die gelden voor een ontslag op staande voet. De dringende reden voor het ontslag van [verzoeker] is het hardnekkig weigeren te voldoen aan redelijke bevelen of opdrachten van [verweerster] . [verzoeker] is eerder (op 29 augustus 2019) gewaarschuwd dat hij niet zelf kan bepalen met welke oplegger hij wenst te rijden. Door geen gevolg te geven aan de redelijke opdracht van [verweerster] maakt [verzoeker] de bedrijfsvoering voor [verweerster] onmogelijk. Het ontslag houdt geen verband met de ziekmelding en is niet in strijd met het opzegverbod. [verweerster] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [verzoeker] . De hoogte van de gevorderde vergoeding vanwege de onregelmatige opzegging valt volgens haar niet te volgen, er is geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen waardoor toekenning van een billijke vergoeding niet aan de orde is en voor toekenning van de volledige (werkelijke) proceskosten is geen aanleiding omdat er geen sprake is van misbruik van procesrecht.
[verweerster] heeft verzocht om [verzoeker] te veroordelen tot betaling aan [verweerster] van de gefixeerde schadevergoeding van € 3.708,72 omdat [verzoeker] aan haar door zijn opzet of schuld een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen. Voorts heeft [verweerster] verzocht om – voor zover vereist – de arbeidsovereenkomst te ontbinden primair op grond van verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker] of subsidiair op grond van een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van [verweerster] in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst – indien en voor zover zou komen vast te staan dat deze niet op 20 september 2019 is geëindigd – met [verzoeker] te laten voortduren. Eén en ander met veroordeling van [verzoeker] in de kosten van de procedure en de nakosten.
[verzoeker] heeft op zijn beurt verweer gevoerd tegen het verzoek van [verweerster] . Hierop, en op hetgeen partijen ter zitting verder hebben verklaard ter onderbouwing van hun standpunten, zal in het volgende, voor zover relevant, nader worden ingegaan.