Home

Rechtbank Midden-Nederland, 19-05-2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:2335, UTR 20/560

Rechtbank Midden-Nederland, 19-05-2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:2335, UTR 20/560

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
19 mei 2021
Datum publicatie
25 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2021:2335
Formele relaties
Zaaknummer
UTR 20/560

Inhoudsindicatie

PKV

Uitspraak

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 20/560

(gemachtigde: mr. A.M. Gidding),

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten.

Verweerder heeft niet gereageerd op dit verzoek.

Overwegingen

1. Verweerder heeft op 19 december 2019 beslist dat verzoeker geen Wajong-uitkering krijgt. Verzoeker is hiertegen in beroep gegaan. Op 12 februari 2021 heeft verweerder beslist dat hij aan de bezwaren van verzoeker tegemoet komt en heeft verzoekers bezwaar alsnog gegrond verklaard. Verweerder heeft daarmee gedaan wat verzoeker wilde. Verzoeker heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor zijn proceskosten.

2. Als het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift (dus aan verzoeker) tegemoet is gekomen, kan de rechtbank bepalen dat verweerder de proceskosten van diegene moet betalen. Dat staat in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal verwweerder daarom veroordelen in de proceskosten van verzoeker. In het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is bepaald welke kosten er dan vergoed moeten worden.

3. De rechtbank stelt de proceskosten van verzoeker die verweerder moet betalen voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 534,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

4. Verzoeker heeft tevens verzocht om vergoeding van het verzekerings- en arbeidsdeskundig rapport. Uit de factuur blijkt dat de deskundige in totaal 12 uur heeft besteed voor het verzekeringsgeneeskundig rapport en 8 uur voor de arbeidsdeskundige rapportage. Op grond van het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder b, en artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb, in verbinding met artikel 8:36, tweede lid, van de Awb moet een veroordeling in de kosten van een deskundige worden vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken (Wtsz). Voor de kosten van het verzekerings- en arbeidsdeskundig rapport geldt dat op grond van artikel 3, eerste lid en onder a, van de Wtsz in artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (het Besluit) een tarief van ten hoogste € 134,04 per uur is vastgesteld. Uit artikel 15 van het Besluit volgt dat genoemde tarieven verhoogd worden met de verschuldigde omzetbelasting.

De rechtbank stelt de kosten derhalve vast op € 3.243,77 (20 x € 134,04, verhoogd met 21% BTW). De rechtbank stelt het totaal aan proceskosten vast op € 3.777,77.

5. Verweerder moet ook het griffierecht aan verzoeker betalen (artikel 8:41 Awb).

Beslissing

De rechtbank:

- veroordeelt verweerder tot betaling van € 3.777,77 aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoeker.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van

K.F.K. Hoogbruin, griffier. De beslissing is uitgesproken op 19 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?