Home

Rechtbank Midden-Nederland, 21-07-2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:3295, 8692148

Rechtbank Midden-Nederland, 21-07-2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:3295, 8692148

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
21 juli 2021
Datum publicatie
10 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2021:3295
Zaaknummer
8692148

Inhoudsindicatie

hoofdelijke aansprakelijkheid opdrachtgever uitzendbureau ex art. 7:616a BW; vakantiedagen, ATV en verblijfskostenvergoeding vallen hier niet onder; opdrachtgever heeft gemotiveerd betwist dat pauzestaffel ogv de cao niet geldt voor de uitzendkracht;

Uitspraak

Civiel recht

kantonrechter

locatie Utrecht

zaaknummer: 8692148 UC EXPL 20-6098 SV/40160

Vonnis van 21 juli 2021

inzake

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,

verder ook te noemen: [eiser] ,

eisende partij,

gemachtigde: CNV Vakmensen,

tegen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

verder ook te noemen: [gedaagde] BV,

gedaagde partij,

gemachtigde: mr. P.A. Kerkhof.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding met 14 producties

- de conclusie van antwoord met 4 producties

- de brief van de gemachtigde van [eiser] met producties 15 en 16

- de mondelinge behandeling op 12 januari 2021

- de e-mail van [gedaagde] BV van 8 februari 2021 met 4 Excel-bestanden

- de akte uitlating na zitting en wijziging van eis met producties 17 tot en met 21

- de akte uitlaten producties.

1.2.

De mondelinge behandeling op 12 januari 2021 heeft via een Skype-verbinding plaatsgevonden. [eiser] heeft deelgenomen, bijgestaan door zijn gemachtigde,

mr. M.A. Verboven. Namens [gedaagde] BV heeft deelgenomen mevrouw [A] , HR-manager. Na afloop van de zitting is afgesproken dat [gedaagde] BV nog vier weken de tijd krijgt om inhoudelijk te reageren op de berekeningen die [eiser] heeft overgelegd. Na de reactie van [gedaagde] BV van 8 februari 2021 hebben beide partijen nog een schriftelijke akte ingediend. Daarna is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

[eiser] heeft in de periode van 10 april 2019 tot en met 24 oktober 2019 op basis van een uitzendovereenkomst gewerkt als vrachtwagenchauffeur voor achtereenvolgend drie verschillende uitzendbureaus:

-

van 9 april 2019 tot en met 10 mei 2019 voor [bedrijfsnaam 1] B.V. ( [bedrijfsnaam 1] BV);

-

van 13 mei 2019 tot en met 9 augustus 2019 voor [bedrijfsnaam 2] B.V. ( [bedrijfsnaam 2] BV);

-

van 12 augustus 2019 tot en met 24 oktober 2019 voor [bedrijfsnaam 3] B.V. ( [bedrijfsnaam 3] BV).

2.2.

[eiser] werkte via de uitzendbureaus als vrachtwagenchauffeur voor

[gedaagde] BV.

2.3.

De uitzendbureaus hebben [eiser] het uurloon betaald conform de cao voor het Beroepsgoederenvervoer en de verhuur van mobiele kranen (de cao).

2.4.

[eiser] stelt dat de uitzendbureaus niet alle gewerkte uren en niet de gehele onkostenvergoeding hebben uitbetaald. Daarnaast heeft [bedrijfsnaam 2] BV de eindafrekening niet betaald.

2.5.

[eiser] heeft de uitzendbureaus hierop aangesproken, maar heeft daarop geen reactie gekregen. [bedrijfsnaam 2] BV is inmiddels failliet.

2.6.

[eiser] heeft daarna [gedaagde] BV aangesproken, maar zij wijst de aansprakelijkheid af.

3 Het geschil

3.1.

[eiser] vordert, na wijziging van eis, dat het de kantonrechter behage bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] BV te veroordelen:

primair:

tot betaling aan [eiser] van:

  1. € 1.208,37 bruto voor loon;

  2. € 603,08 bruto voor vakantiebijslag, vakantiedagen en ATV-dagen;

  3. € 115,81 netto voor verblijfskostenvergoeding;

  4. de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over de onder 1 t/m 3 genoemde bedragen;

  5. de wettelijke rente over de onder 1 t/m 3 gevorderde bedragen;

  6. € 289,- aan buitengerechtelijke incassokosten;

  7. de proceskosten en de nakosten;

subsidiair:

tot betaling aan [eiser] van:

  1. € 152,78 bruto voor loon;

  2. € 600,58 bruto voor vakantiebijslag, vakantiedagen en ATV-dagen;

  3. € 108,81 netto voor verblijfskostenvergoeding;

  4. de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over de onder 1 t/m 3 genoemde bedragen;

  5. de wettelijke rente over de onder 1 t/m 3 gevorderde bedragen;

  6. € 129,- aan buitengerechtelijke incassokosten;

  7. de proceskosten en de nakosten;

en tot afgifte aan [eiser] van een deugdelijke bruto/netto specificatie over de onder 1 t/m 4 genoemde bedragen.

3.2.

[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat op grond van artikel 9 van de cao een uitzendkracht gelijk beloond moet worden als een werknemer in dienst bij de inlener. Dit geldt voor het uurloon maar ook voor de verblijfskostenvergoeding op grond van artikel 40 van de cao. [eiser] spreekt voor zijn vordering [gedaagde] BV als inlener aan op grond van artikel 7:616a BW.

3.3.

[gedaagde] BV heeft gemotiveerd verweer gevoerd op de inhoud waarop hierna - voor zover van belang - zal worden ingegaan. Kort samengevat stelt [gedaagde] BV dat zij geen opdrachtgever is geweest van de uitzendbureaus, dat zij voor [eiser] niet te weinig, maar teveel gewerkte uren heeft uitbetaald en dat zij niet aangesproken kan worden op betaling van verblijfskostenvergoeding en vakantiegeld.

4 De beoordeling

5 De beslissing