Rechtbank Midden-Nederland, 03-12-2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:6067, C/16/527818 KG ZA 21-542 LH/1040
Rechtbank Midden-Nederland, 03-12-2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:6067, C/16/527818 KG ZA 21-542 LH/1040
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Midden-Nederland
- Datum uitspraak
- 3 december 2021
- Datum publicatie
- 15 december 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBMNE:2021:6067
- Zaaknummer
- C/16/527818 KG ZA 21-542 LH/1040
Inhoudsindicatie
Vakbonden vorderen in kort geding dat, in afwachting van de uitkomst van een bodemprocedure over de uitleg van de NS-cao, NS wordt veroordeeld om in de aan de werknemers die van de vrijwillige vertrekregeling in het sociaal plan gebruik willen maken aan te bieden vaststellingsovereenkomsten een voorbehoud bij het finale kwijtingsbeding op te nemen, zodat dit beding hen niet belemmert om - ingeval de vakbonden in de bodemprocedure (geheel of ten dele) in het gelijk worden gesteld - hun rechten uit het sociaal plan in te roepen. ‘Blue Taxi’-arrest. Goed werkgeverschap.
Uitspraak
Civiel recht
voorzieningenrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/527818 KG ZA 21-542 LH/1040
Kort geding vonnis van 3 december 2021
inzake
1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
Federatie Nederlandse Vakbeweging,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen FNV,
eisende partij,
advocaten: mr. E.E.P. Gosling-Verheijen en mr. A.M. Dielemans-Buiteman,
en
2. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
Vakvereniging voor Machinisten en Conducteurs,
gevestigd te Tilburg,
verder ook te noemen: VVMC,
eisende partij,
advocaat: mr. M.J.M.F. van Rooy,
tegen:
de naamloze vennootschap
N.V. Nederlandse Spoorwegen,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen NS,
gedaagde partij,
advocaten: mr. P.G. Vestering en mr. P. Disseldorp.
1 Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding (met 15 producties);
- de voorafgaand aan de zitting toegezonden conclusie van antwoord (met 4 producties).
De zaak is mondeling behandeld ter zitting van 18 november 2021. Voor FNV zijn verschenen de heer [A] ( [functie 1] ) en de heer mr. [B] ( [.] [functie 2] ), vergezeld door mr. Dielemans-Buiteman en mr. Gosling-Verheijen. Voor VVMC zijn verschenen de heer [C] en de heer [D] ( [functie 1(-s)] ), vergezeld door mr. Van Rooy en diens kantoorgenoot mr. [E] . Voor NS zijn verschenen mevrouw [F] ( [functie 3] ), mevrouw [G] ( [functie 4] ), mevrouw mr. [H] ( [functie 5] ) en de heer [I] ( [functie 2] ), vergezeld door mr. Vestering en mr. Disseldorp. Partijen hebben de standpunten nader toegelicht, mede aan de hand van de door hun advocaten overgelegde pleitaantekeningen. Partijen hebben geantwoord op vragen van de voorzieningenrechter. Zij hebben op elkaar kunnen reageren. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden.
Daarna is vonnis bepaald.
2 De feiten
FNV en VVMC zijn vakbonden die de individuele en collectieve belangen behartigen van werknemers van NS, een Nederlands spoorwegbedrijf. Zij zijn (naast twee andere vakbonden) aan werknemerszijde partij bij de ondernemings-cao van NS (hierna ook te noemen de NS-cao). Aan werkgeverszijde zijn verschillende vennootschappen in de NS-groep partij bij deze cao (hierna: NS-werkgevers). De NS-cao is laatstelijk aangegaan voor de periode 2017-2020 en inmiddels verlengd tot 1 juli 2022. Van de NS-cao maakt een sociaal plan onderdeel uit, dat de voorwaarden regelt waaronder reorganisaties worden doorgevoerd. Het sociaal plan is afgesloten voor de periode tot 1 januari 2025 en geldt voor ongeveer 17.000 NS-werknemers. Voor deze periode zijn de cao-partijen in februari 2021 een werkgelegenheidsgarantie overeengekomen.
Het sociaal plan is opgenomen in hoofdstuk 11 van de NS-cao. In het sociaal plan wordt onderscheid gemaakt tussen een pre-mobiliteitsfase en een - daaropvolgende - boventalligheidsfase. De pre-mobiliteitsfase treedt in bij een concrete dreiging van boventalligheid en heeft ten doel om de door werkgever gewenste verandering in de personeelsbezetting te bereiken zonder dat het tot gedwongen ontslagen komt. In artikel 4 van hoofdstuk 11 van de NS-cao staan de ‘Rechten en plichten in de fases van pre-mobiliteit en boventalligheid’ omschreven. Onder a. sub v. van dit artikel 4 (‘Rechten’) is omtrent de ‘Eenmalige vergoeding bij ontslag’ bepaald dat deze ‘(b)ij uitdiensttreding drie keer de wettelijke transitievergoeding zoals geldend op 1 juli 2015’ bedraagt (bij uitdiensttreding in de loop van de boventalligheidsfase bestaat bij het voortschrijden van de tijd recht op een steeds lagere vergoeding). Dit artikel 4 bepaalt onder c. (‘Aanvullende bepalingen’) sub ii., voor zover in dit geding van belang: ‘De hoogte van de uitkering bij ontslag als bedoeld in artikel 4 onder v (ontslaguitkering) zal zodanig worden vastgesteld, dat over de periode tot het bereiken van de voor de individuele werknemer geldende AOW-gerechtigde leeftijd de som van de uitkomsten uit sociale uitkeringen, pensioen- en/of OVUT-rechten (en) de ontslaguitkering niet meer dan 75% van zijn laatst verdiende inkomen bedraagt (-).’
In hoofdstuk 10 van de NS-cao (‘CAO Sociale Eenheid NS’) staat in artikel 26 de ‘Pensioenregeling’ omschreven. Dit artikel 26 luidt, voor zover hier van belang:
‘1. Werknemer neemt deel aan de pensioenregeling van het Spoorwegpensioenfonds. (-)
6. Bij werknemers die na ontslag bij één van de bij de CAO Sociale Eenheid NS aangesloten bedrijven een WW-uitkering ontvangen, loopt hun pensioenopbouw door, mits men voldoet aan de daarvoor bepaalde voorwaarden. De regeling is onderdeel van en staat beschreven in de pensioenregeling van het Spoorwegpensioenfonds. De premie hiervoor komt ten laste van de werkgever.’
Inmiddels is het pensioenreglement op dit punt gewijzigd.
In het kader van een reorganisatie is tussen FNV en VVMC enerzijds en NS anderzijds verschil van mening gerezen over de uitleg van artikel 4 onder a. sub v. (de hoogte van de ontslaguitkering bij ontslag in de pre-mobiliteitsfase) en artikel 4 onder c. sub ii. (de aftoppingsregeling) van hoofdstuk 11 van de NS-cao, en over de uitleg van artikel 26 lid 6 van hoofdstuk 10 (de pensioenopbouw na ontslag) van de NS-cao. Dit uitleggeschil is inmiddels door FNV en VVMC voorgelegd aan de kantonrechter van deze rechtbank (de dagvaarding is op 6 augustus 2021 aan NS betekend en de zaak is geregistreerd onder zaaknummer K/4204/9392134). Bij het (bodem)geschil over de ontslaguitkering draait het om de vraag of op en na 1 januari 2020 bij de berekening van de transitievergoeding nog rekening moet worden gehouden met de zogenoemde 50+regeling die tot die datum was opgenomen in artikel 7:673d Burgerlijk Wetboek (BW) maar toen is vervallen. In het geschil over de aftoppingsregeling twisten partijen over de vraag of onder het begrip ‘sociale uitkeringen’ (in artikel 4 onder c. sub ii. van hoofdstuk 11 van de NS-cao) mede een uitkering ingevolge de PAWW (Private Aanvulling WW en WGA) is te begrijpen. En in het geschil over de pensioenopbouw na ontslag menen FNV en VVMC dat NS gehouden is overeenkomstig artikel 26 lid 6 van hoofdstuk 10 van de NS-cao de pensioenpremies na ontslag te blijven betalen, welk standpunt door NS wordt bestreden.
Aan werknemers die als ‘pre-mobiel’ zijn aangemerkt en in aanmerking willen komen voor de vrijwillige vertrekregeling in het sociaal plan, plegen NS-werkgevers een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 e.v. BW voor te leggen. Daarin wordt de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden met ingang van een bepaalde datum beëindigd, wordt aan de betrokken werknemer een in een bepaald geldbedrag uitgedrukte beëindigingsvergoeding toegekend en verbindt de werkgever zich om tot de einddatum aan zijn verplichtingen uit hoofde van de gedane pensioentoezegging te voldoen. Bij de berekening van de hoogte van de beëindigingsvergoeding gaat de NS-werkgever uit van de door NS in de genoemde bodemprocedure verdedigde - beperkte - uitleg van de NS-cao. Zo wordt geen rekening meer gehouden met het per 1 januari 2020 vervallen artikel 7:673d (oud) BW en wordt in het kader van de aftoppingsregeling onder het begrip ‘sociale uitkeringen’ in artikel 4 onder c. sub ii. van hoofdstuk 11 van de NS-cao mede een PAWW-uitkering begrepen. Dit leidt ertoe dat in de genoemde vaststellingsovereenkomsten van (oudere) werknemers een lagere ontslaguitkering wordt vermeld dan die waartoe de door FNV en VVMC voorgestane - ruime - uitleg van de NS-cao zou leiden.
Van de vaststellingsovereenkomsten maakt standaard een finale kwijtingsbeding deel uit. Deze luidt als volgt: ‘Met uitzondering van de verplichtingen die uit deze overeenkomst voortvloeien, verlenen Partijen elkaar finale kwijting ter zake van al hetgeen Partijen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst en de beëindiging daarvan en/of anderszins van elkaar te vorderen hebben dan wel te vorderen krijgen. De door Werknemer verleende finale kwijting betreft mede alle aanspraken die verband houden met de aan de onderneming van Werkgever gelieerde rechtspersonen.’ In de afgelopen periode hebben al enkele honderden ‘pre-mobiele’ werknemers een dergelijke vaststellingsovereenkomst getekend. In de komende tijd zal ook aan een groot aantal andere werknemers die van de vrijwillige vertrekregeling gebruik willen maken een vaststellingsovereenkomst worden voorgelegd. NS wil daarin niet, zoals FNV en VVMC verlangen, ten aanzien van de finale kwijting een voorbehoud maken dat ertoe strekt dat, indien de vakbonden in de aanhangige bodemprocedure onherroepelijk geheel of gedeeltelijk in het gelijk worden gesteld, aan de desbetreffende werknemers alsnog de rechten worden toegekend waarop zij ingevolge de uitkomst van die bodemprocedure recht zouden hebben.
Twee van de werknemers aan wie eerder een dergelijke vaststellingsovereenkomst, met een finale kwijtingsbeding zoals hierboven aangehaald, was voorgelegd hebben recent (bijgestaan door hun rechtsbijstandverzekeraar) hun werkgever, NS Reizigers B.V., in kort geding gedagvaard, Zij hebben onder meer gevorderd dat aan hen een vaststellingsovereenkomst wordt aangeboden overeenkomstig artikel 4 onder a. sub v. van hoofdstuk 11 van de NS-cao en artikel 26 lid 6 van hoofdstuk 10 van de NS-cao, zoals deze cao-bepalingen (ook) door FNV en VVMC in dit kort geding worden uitgelegd, althans om een daartoe strekkend voorbehoud in het finale kwijtingsbeding op te nemen. Bij kort gedingvonnissen van 1 september 2021 (zaaknummers 9349386 UV EXPL 21-129 en 9317984 UV EXPL 21-116) heeft de kantonrechter voorshands geoordeeld dat de uitleg die door de NS-werkgever wordt gegeven aan beide genoemde artikelen juist is, en zijn de vorderingen van beide werknemers afgewezen.
3 De vordering en de standpunten van partijen
FNV en VVMC vorderen in dit kort geding dat NS bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis wordt veroordeeld om, met ingang van de dag waarop het vonnis wordt gewezen en tot het moment dat de tussen partijen aanhangige bodemprocedure onherroepelijk is geëindigd, een voorbehoud op te nemen in het finale kwijtingsbeding in de vaststellingsovereenkomsten die worden aangeboden aan werknemers die gebruik willen maken van de vrijwillige vertrekregeling van hoofdstuk 11 van de NS-cao, en wel door in die vaststellingsovereenkomsten de volgende tekst op te nemen: ‘De verleende finale kwijting heeft geen betrekking op rechten en aanspraken van werknemers op grond van hoofdstuk 10, art. 26 lid 6, en hoofdstuk 11 van de CAO Nederlandse Spoorwegen, totdat de rechter in de hieromtrent aanhangige gerechtelijke procedure hierover een onherroepelijke uitspraak heeft gedaan of deze procedure op een andere wijze onherroepelijk is geëindigd.’ FNV en VVMC vorderen dat deze veroordeling wordt versterkt met een dwangsom van € 100,-- per dag per medewerker, voor elke dag dat NS na betekening van het in dit kort geding te wijzen vonnis jegens enige werknemer nalaat dit voorbehoud in de aangeboden vaststellingsovereenkomst op te nemen, zulks met veroordeling van NS in de proces- en nakosten.
FNV en VVMC leggen aan hun vordering ten grondslag dat NS op grond van artikel 9 lid 2 van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst (Wet cao) gehouden is om de NS-cao te goeder trouw na te leven. Deze verplichting brengt in de gegeven omstandigheden mee dat NS, in afwachting van de onherroepelijke uitkomst van de tussen partijen aanhangige bodemprocedure, in de aan te bieden vaststellingsovereenkomsten een voorziening dient te treffen die ertoe leidt dat de betrokken ‘pre-mobiele’ werknemers een voor hen gunstige uitkomst van die bodemprocedure tegen NS kunnen laten gelden, zonder daarbij een finale kwijtingsbeding, zoals die binnen de NS-groep tot nu toe standaard pleegt te worden opgenomen, tegengeworpen te krijgen. Door dat voorbehoud niet te willen maken en op voorhand cao-rechten van het personeel weg te contracteren, maakt NS misbruik van de (machts)ongelijkheid tussen haar als werkgever en de werknemers voor wie het ‘slikken of stikken’ is. Daarmee handelt NS in strijd met haar verplichting om de cao na te leven en om zich als goed werkgever te gedragen, en worden de belangen van de werknemers onevenredig geschaad. Dit rechtvaardigt de gevorderde spoedvoorziening, zodat individuele werknemers niet genoopt worden een procedure tot naleving van de cao tegen hun werkgever te voeren indien de bodemprocedure te zijner tijd in hun voordeel uitvalt, aldus FNV en VVMC.
NS betwist dat FNV en VVMC bij hun vordering in dit kort geding een spoedeisend belang hebben. NS betwist de vordering ook ten gronde. Het beginsel van de contractsvrijheid staat in de weg aan een veroordeling om in de nog te sluiten vaststellingsovereenkomsten een voorbehoud bij de finale kwijting op te nemen en daaraan kan artikel 7:611 BW alleen in geval van evidente onbillijkheid iets afdoen. Die evidentie ontbreekt hier. Bij de NS-werkgevers is het al jarenlang standaardpraktijk dat bij de beëindiging van arbeidsovereenkomsten een finale kwijtingsbeding wordt opgenomen zoals onder 2.6. aangehaald. Indien NS-werkgevers worden veroordeeld om in de te sluiten vaststellingsovereenkomsten bij dat beding een voorbehoud te maken, zouden zij worden gedwongen om de werknemers die nog gebruik willen gaan maken van de vrijwillige vertrekregeling anders te behandelen dan de werknemers die al een vaststellingsovereenkomst hebben ondertekend. Dat kan niet van hen worden gevergd. Het zou ook een precedent scheppen en, gezien de complexe arbeidsvoorwaardenregeling van NS, tot een onwerkbare situatie leiden.
NS heeft er bovendien een gerechtvaardigd belang bij om door het bedingen van een ‘sluitende’ finale kwijting eventuele toekomstige discussies en procedures met gewezen werknemers over hun rechten uit hoofde van de NS-cao te voorkómen. Met de afspraak over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst moet ‘de kous af’ zijn, aldus NS. De werkgevers in haar groep handelen niet in strijd met het goed werkgeverschap door van werknemers die onder de ruimhartige condities van het sociaal plan (ze ontvangen driemaal de transitievergoeding) voor een vrijwillig vertrek opteren aldus iets terug te vragen. Werknemers die vrijwillig willen vertrekken maar de mogelijkheid willen openhouden om eventuele verdere aanspraken ingevolge het sociaal plan te claimen, hoéven geen vaststellingsovereenkomst te sluiten, maar kunnen ook zelf de arbeidsovereenkomst opzeggen. Ook bij zo’n opzegging bestaat recht op de ontslaguitkering en op een werkloosheidsuitkering (WW), nu artikel 4 onder a. sub v. van hoofdstuk 11 van de NS-cao niet anders vereist dan dat in de pre-mobiliteitsfase sprake is van ‘uitdiensttreding’ en het bij het recht op WW na een bedrijfseconomisch ontslag niet uitmaakt hoe de arbeidsovereenkomst is geëindigd, aldus NS.