Rechtbank Midden-Nederland, 16-12-2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:6071, 9485684 UE VERZ 21-281
Rechtbank Midden-Nederland, 16-12-2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:6071, 9485684 UE VERZ 21-281
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Midden-Nederland
- Datum uitspraak
- 16 december 2021
- Datum publicatie
- 5 januari 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBMNE:2021:6071
- Zaaknummer
- 9485684 UE VERZ 21-281
Inhoudsindicatie
Afwijzing ontbindingsverzoek. Monitoring emailgebruik van werknemer door werkgever. Onduidelijk of is voldaan aan voorwaarden die het EHRM in de zaak Barbulescu heeft gesteld. De beoordeling van het ontbindingsverzoek is hierdoor niet goed mogelijk.
Uitspraak
Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9485684 UE VERZ 21-281 MS/1270
Beschikking van 16 december 2021
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. S. Wehl,
tegen:
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verweerder] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. H. Giard.
1 Het verloop van de procedure
[eiseres] heeft een verzoekschrift met producties ingediend, dat op 8 oktober 2021 door de griffie van de rechtbank is ontvangen.
Op 11 november 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waar namens [eiseres] zijn verschenen de heer [A] en de heer [B] , beiden werkzaam bij [eiseres] , en mr. Wehl, gemachtigde van [eiseres] . [verweerder] is verschenen met zijn gemachtigde mr. Giard. Mr. Giard heeft - met toestemming van de kantonrechter - op de mondelinge behandeling een verweerschrift met producties ingediend en heeft dit verweerschrift voorgedragen. Mr. Wehl heeft het standpunt van [eiseres] aan de hand van een pleitnota nader toegelicht. Partijen hebben op elkaars standpunten kunnen reageren en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat in deze zaak een beschikking zal worden gegeven.
De griffier heeft partijen bij e-mail van 18 november 2021 bericht dat de kantonrechter - voordat in de zaak uitspraak wordt gedaan - nog de behoefte heeft aan nadere informatie van [eiseres] over een aantal onderwerpen.
[eiseres] heeft bij brief van 23 november 2021 nadere informatie aan de kantonrechter verstrekt. [verweerder] heeft bij antwoordakte van 6 december 2021 op deze informatie gereageerd.
Hierna is uitspraak bepaald.
2 De feiten
[verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1970, is per 1 maart 1997 in dienst getreden bij [.] en vervolgens bij [VOF] . Partijen verschillen van mening over de vraag of [verweerder] daar in dienst is gebleven of dat hij nadien bij [eiseres] in dienst is gekomen. [verweerder] werkte laatstelijk als [functie] op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor 40 uur per week. Zijn loon bedraagt € 6.471,92 bruto per maand, exclusief vakantiebijslag, 13e maand en een bijdrage voor individueel sparen.
Op 28 juni 2021 heeft [verweerder] een telefonisch gesprek gehad met de heer [C] , Non Financial Risk Investigator bij [N.V.] (hierna: [N.V.] ). Ter bevestiging van dit gesprek heeft [C] hem bij e-mail van dezelfde dag uitgenodigd voor een interview door medewerkers van de afdeling Corporate Security & Investigations (hierna: CSI) van [N.V.] in verband met het mogelijk niet melden van nevenbelangen, gebruik van [N.V.] mail voor privédoeleinden en dergelijke. [verweerder] wordt daarbij vrijgesteld van werkzaamheden met behoud van zijn salaris.
Het interview zou aanvankelijk op 30 juni 2021 plaatsvinden, maar dit is niet doorgegaan omdat [verweerder] zich op 29 juni 2021 ziek heeft gemeld. Het interview heeft uiteindelijk plaatsgevonden op 17 augustus 2021, nadat de bedrijfsarts desgevraagd te kennen had gegeven dat [verweerder] medisch gezien in staat was dit interview te doen.
CSI heeft van dit interview een verslag opgemaakt. [verweerder] heeft dit verslag niet voor akkoord getekend. Hij heeft via zijn gemachtigde wel een reactie en een aantal aanvullingen op het verslag aan [N.V.] toegestuurd.
[N.V.] heeft in de uitkomsten van het door CSI verrichte onderzoek aanleiding gezien om aangifte van hypotheekfraude te doen bij de politie en de persoonsgegevens van [verweerder] te laten opnemen in het Interne en Externe verwijzingsregister.
3 Het verzoek en het verweer
[eiseres] verzoekt op grond van het bepaalde in artikel 7:671b lid 1 onder a en artikel 7:669 lid 3 sub e (verwijtbaar handelen of nalaten), g (verstoorde arbeidsverhouding) of i (de combinatiegrond) van het Burgerlijk Wetboek (BW) om ontbinding van de arbeidsovereenkomst van partijen, met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten. Zij verzoekt bij het bepalen van de einddatum geen rekening te houden met de opzegtermijn van vier maanden en de arbeidsovereenkomst dadelijk te ontbinden nu de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] .
[eiseres] voert daartoe aan dat [verweerder] zich niet heeft gehouden aan de binnen [N.V.] geldende regels en richtlijnen. Uit onderzoek en het op 17 augustus 2021 met [verweerder] gehouden interview is gebleken dat [verweerder] langdurig diverse niet gemelde nevenactiviteiten heeft verricht, ook onder werktijd. Het ging daarbij om een aantal beleggingspanden dat hij verhuurt, zijn betrokkenheid bij [Ltd] en een Duitse GmbH en het feit dat hij compagnon is van twee supermarkten in [plaats 1] en [plaats 2] . Daarbij was bovendien sprake van langdurig en structureel niet [N.V.] -gerelateerd gebruik van zijn [N.V.] e-mailadres, zijn [N.V.] handtekening, de door [N.V.] aan hem beschikbaar gestelde laptop en het [N.V.] logo terwijl [verweerder] wist dat dit niet was toegestaan. [verweerder] is volgens [eiseres] verder betrokken geweest bij hypotheekfraude bij een hypotheekaanvraag van mevrouw [D] , de partner van zijn compagnon, en heeft daarnaast zonder dat hij daarvoor een zakelijke reden had meerdere keren via de [N.V.] raadpleegsystemen de gegevens van [N.V.] klanten geraadpleegd. Het functioneren van [verweerder] werd over 2018 en 2020 als onvoldoende beoordeeld en [eiseres] acht het niet onwaarschijnlijk dat zijn niet gemelde nevenactiviteiten daarvan de oorzaak waren. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat om deze redenen sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] dan wel een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
[verweerder] voert verweer. Hij stelt zich primair op het standpunt dat er geen redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst bestaat en verzoekt het ontbindingsverzoek af te wijzen.
Voor het geval de arbeidsovereenkomst zou worden ontbonden, verzoekt [verweerder] subsidiair om:
I. toekenning van een transitievergoeding van € 65.161,24 bruto (bij een ontbinding op de e- grond of de g-grond) dan wel € 97.741,86 bruto (bij een ontbinding op de i-grond);
II. toekenning van een billijke vergoeding van € 450.000,-- dan wel een door de kantonrechter te bepalen bedrag;
III. bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de voor hem geldende opzegtermijn zonder aftrek van de periode die gelegen is tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de datum van de dagtekening van de beschikking, dan wel een door de kantonrechter te bepalen datum;
[verweerder] verzoekt zowel primair als subsidiair [eiseres] te veroordelen tot betaling aan hem van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde vergoedingen tot aan de dag van algehele voldoening en [eiseres] te veroordelen in de proceskosten.