Home

Rechtbank Midden-Nederland, 03-03-2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:841, UTR 20/3144

Rechtbank Midden-Nederland, 03-03-2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:841, UTR 20/3144

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
3 maart 2021
Datum publicatie
15 maart 2021
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2021:841
Formele relaties
Zaaknummer
UTR 20/3144

Inhoudsindicatie

Het heffen van leges voor het verlengen van de geldigheidsduur van een wapenverlof vloeit voort uit de Wet wapens en munitie en de Regeling wapens en munitie. De korpschef heeft deze wet- en regelgeving op juiste wijze toegepast. Uit de wet volgt dat een verlofhouder jaarlijks moet vragen om verlenging. De minister heeft toegelicht wat de reden van invoering van het systeem is geweest, namelijk - kort gezegd - het borgen van de veiligheid in de samenleving, waarbij ook een actievere rol wordt toegedicht aan de verlofhouder. Eén van de elementen hierbij is dat jaarlijks wordt getoetst of de verlofhouder voldoet aan de voorwaarden van het verlof.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 20/3144

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: R.J.F. van den Wijngaard)

en

De Minister van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F.H. Kamminga).

Waarover gaat deze zaak?

Bij besluit van 16 juli 2019 (het primaire besluit) heeft de korpschef van de regionale eenheid Midden-Nederland op grond van artikel 50a van de Regeling wapens en munitie (Rwm) aan eiseres een onkostenvergoeding opgelegd van € 60,- in verband met de verlenging van de geldigheidsduur van haar wapenverlof.

Eisers is het hiermee niet eens en zij heeft administratief beroep ingesteld.

Bij besluit van 20 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het administratief beroep van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft via een Skype-verbinding plaatsgevonden op 11 januari 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Wat is het standpunt van verweerder?

1. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat de wettelijke grondslag voor het heffen van de onkostenvergoeding (ook wel ‘leges’ genoemd) is gelegen in artikel 41 van de Wet wapens en munitie (Wwm). De wettelijke grondslag is dus neergelegd in een wet in formele zin en nader uitgewerkt in een ministeriële regeling, de Regeling wapens en munitie (Rwm). De gevraagde leges vloeien voort uit deze wet- en regelgeving, die door de korpschef ook op de juiste wijze is toegepast. Verweerder ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen individuele gronden waaruit naar voren komt dat de korpschef het verkeerde bedrag aan leges heeft gevraagd.

Wat is het standpunt van eiseres?

2. Eiseres betwist dat er een wettelijke grond is voor het heffen van leges voor het verlengen van een wapenverlof. Verlenging staat niet genoemd in artikel 41 van de Wwm. Het heffen van leges voor activiteiten anders dan genoemd in de wet is in strijd met artikel 104 van de Grondwet en artikel 1 van het eerste Protocol. Verder is de berekening van de hoogte van de leges niet goed vastgelegd. Het rapport leges korpschef taken 2017 is niet publiek inzichtelijk en vertoont gebreken en hiaten. De genoemde cijfers zijn onvoldoende gespecificeerd of onderbouwd. Er worden diensten aan eiseres doorberekend die niet in haar belang zijn en de leges zijn ook te hoog voor de verleende diensten. Feitelijk worden toezicht en handhaving aan eisers doorbrekend. Eiseres wordt hierdoor onevenredig zwaar belast in de uitoefening van haar wettelijk recht. Verder stelt eiseres dat het besluit is gebaseerd op een onjuiste grondslag, nu het hebben van een verlof in de wet is geformuleerd als een aanspraak. Eiseres en andere verlofhouders zien zich geconfronteerd met bijkomende kosten veroorzaakt door de overheid. Zij worden als enige doelgroep door verweerder belast met kostendekkende leges. Het lijkt erop dat de maatregelen een ander doel dienen dan verweerder voordoet, namelijk het onmogelijk maken van de schietsport. Opmerkelijk is het uitgangspunt dat een verlof of jachtakte na een jaar rechtens komt te vervallen en dat elke aanvraag voor verlenging wordt behandeld als een nieuwe aanvraag. Dat voor sportschutters jaarlijks verlenging van de vergunning moet plaatsvinden komt voort uit de eis dat deze minimaal 18 keer per jaar aan een schietoefening moeten deelnemen. Deze eis is dus gesteld om te toetsen of iemand nog steeds een actief schutter is. Hiermee is de verlenging van een verlof in feite een vorm van handhaving, waarover geen leges geheven mogen worden. Het besluit tot het heffen van leges is dus onrechtmatig.

Wat is het oordeel van de rechtbank?