Home

Rechtbank Midden-Nederland, 09-03-2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:1056, 9473461 UC EXPL 21-7009

Rechtbank Midden-Nederland, 09-03-2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:1056, 9473461 UC EXPL 21-7009

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
9 maart 2022
Datum publicatie
7 april 2022
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2022:1056
Zaaknummer
9473461 UC EXPL 21-7009

Inhoudsindicatie

Verhouding artikel 7:610b en 7:628a lid 5 BW, referteperiode, ziekte, geen wettelijke verhoging over de pensioenafdracht, werkgeversdeel pensioenpremie is geen loon.

Uitspraak

Civiel recht

kantonrechter

locatie Utrecht

zaaknummer: 9473461 UC EXPL 21-7009 MdG/51411

Vonnis van 9 maart 2022

inzake

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,

verder ook te noemen [eiser] ,

eisende partij,

gemachtigde: mr. A. Kouwenaar-de Coninck,

tegen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

verder ook te noemen [gedaagde] ,

gedaagde partij,

gemachtigde: mr. J. Kramer.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding,

- de conclusie van antwoord,

-

de akte houdende producties van [eiser] ,

-

de akte houdende producties van [gedaagde] ,

-

de mondelinge behandeling van 20 januari 2022, waar zijn verschenen [eiser] , zijn moeder, dhr. [A] en mr. Kouwenaar-de Coninck. Aan de zijde van [gedaagde] zijn verschenen mw. [B] en dhr. [C] , bestuurders van [gedaagde] , en mr. Kramer. Mr. Kouwenaar heeft mede het woord gevoerd aan de hand van een gedeeltelijk voorgedragen en ter zitting overgelegde pleitnotitie. Na de mondelinge behandeling hebben partijen geprobeerd onderling tot een oplossing te komen, maar dat is niet gelukt. De gemachtigden hebben daarom op 20 januari 2022 per e-mail om vonnis gevraagd.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

[eiser] is vanaf 1 april 2015 bij [gedaagde] gaan werken op grond van een 0-uren oproepovereenkomst waarin voor iedere oproep de CAO voor de Evenementen- en Horecabeveiliging 2016/2017 (hierna: de CAO) van toepassing is verklaard. Eerst was [eiser] werkzaam als service medewerker, vanaf 2017 was hij werkzaam als evenementenbeveiliger en vanaf 2018 ook als verkeersregelaar.

2.2.

De moeder van [eiser] en de bestuurders van [gedaagde] kenden elkaar van verschillende bijeenkomsten buiten de werkzaamheden van [gedaagde] om en hadden regelmatig contact. Voor de zekerheid werden berichten aan [eiser] ook aan zijn moeder gemaild. De bestuurders van [gedaagde] wisten via zijn moeder van de mentale problemen die [eiser] heeft.

2.3.

Nadat [eiser] op 12 augustus 2020 bij zijn werk als verkeersregelaar is weggelopen van het werk, heeft de moeder van [eiser] met mw. [B] gebeld. Daarna is [eiser] uit het rooster gehaald voor de twee weken erna.

2.4.

Kort na 12 augustus 2020 is [eiser] behandeld bij de crisisdienst voor zijn mentale problemen.

2.5.

[gedaagde] heeft [eiser] de werkzaamheden tot en met 12 augustus 2020 uitbetaald op grond van het door hem gewerkte aantal uren. Bij het laatst uitbetaalde loon bedroeg het bruto uurloon € 11,43.

2.6.

Op 31 augustus 2021 heeft een verzekeringsarts van het UWV een verzekeringsgeneeskundige rapportage gemaakt. Hieruit blijkt dat [eiser] per 12 augustus 2020 als gevolg van ziekte niet geschikt voor het eigen werk.

3 De vordering en het verweer

3.1.

[eiser] vordert - samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

  1. een verklaring voor recht dat tussen partijen met ingang van 1 augustus 2019 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur is ontstaan met een omvang van 38,5 uur per week, althans met ingang van een in goede justitie te bepalen datum en omvang;

  2. veroordeling van [gedaagde] om, binnen twee werkdagen na betekening van het vonnis, aan [eiser] te betalen € 39.930,11 bruto aan salaris over de periode van augustus 2019 tot en met 31 augustus 2021, te vermeerderen met wettelijke verhoging en wettelijke rente over het salaris en de wettelijke verhoging;

  3. veroordeling van [gedaagde] om, binnen twee werkdagen na betekening van het vonnis, aan [eiser] het loon door te betalen vanaf 1 september 2021 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd;

  4. veroordeling van [gedaagde] om, binnen twee werkdagen na betekening van het vonnis, deugdelijke salarisspecificaties over te leggen waarin de betalingen van de in (naar de kantonrechter begrijpt) sub b en c genoemde bedragen zijn verwerkt, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag met een maximum van € 50.000,-;

  5. veroordeling van [gedaagde] om, binnen twee werkdagen na betekening van het vonnis, over te gaan tot afstorting van pensioenpremies vanaf 1 augustus 2019 en betaling van wettelijke verhoging daarover, te vermeerderen met wettelijke rente over deze bedragen, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag met een maximum van € 50.000,00;

  6. veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de proceskosten.

3.2.

Ter onderbouwing van die vordering stelt [eiser] dat een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen tussen partijen met een arbeidsomvang van 38,5 uur per week. Hiervoor doet hij een beroep op de rechtsvermoedens als bedoeld in de artikelen 7:610a en 7:610b BW. Hij stelt dat hij per 1 september 2019 recht heeft op uitbetaling van 38,5 uur per week, hetgeen [gedaagde] niet heeft gedaan. Daarnaast heeft hij recht op loondoorbetaling vanaf zijn ziekmelding, die zijn moeder telefonisch op 12 augustus 2020 heeft gedaan. Omdat [gedaagde] het te betalen loon niet heeft betaald, is zij ook wettelijke verhoging en wettelijke rente verschuldigd.

3.3.

[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.

3.4.

[gedaagde] baseert haar verweer - kort weergegeven - op het volgende. Er is sprake van een oproepcontract met voorovereenkomst, er is geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, [eiser] was niet verplicht te verschijnen bij een oproep, er is geen ziekmelding geweest en [eiser] kan geen beroep doen op de voormelde rechtsvermoedens. Zij doet ook een beroep op de cao waarin volgens haar artikel 7:628 lid 1 BW voor 60 maanden is uitgesloten en zij bij ziekte alleen hoeft te betalen voor zover aannemelijk is dat [eiser] zou zijn opgeroepen voor werkzaamheden.

3.5.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

5 De beslissing