Home

Rechtbank Midden-Nederland, 30-03-2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:1947, 9592463 UE VERZ 21-359

Rechtbank Midden-Nederland, 30-03-2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:1947, 9592463 UE VERZ 21-359

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
30 maart 2022
Datum publicatie
3 augustus 2022
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2022:1947
Zaaknummer
9592463 UE VERZ 21-359

Inhoudsindicatie

arbeidsongeschiktheid, toestemming UWV ao op te zeggen. Wn verzoekt om herstel arbeidsovereenkomst (7:682 lid 1 sub a BW), CAO PO, aanpassing werkorganisatie dmv 'herverkaveling'? beoordelings- en afwegingsruimte werkgever. verzoek wn afgewezen.

Uitspraak

Civiel recht

kantonrechter

locatie Utrecht

zaaknummer: 9592463 UE VERZ 21-359 VS/1257

Beschikking van 30 maart 2022

inzake

[verzoekster] ,

wonende te [woonplaats] ,

verder ook te noemen [verzoekster] ,

verzoekende partij,

gemachtigde: mr. G. van Wankum,

tegen:

de stichting

[verweerster] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

verder ook te noemen [verweerster] ,

verwerende partij,

gemachtigde: mr. K. van Boltaringen-Roumen.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift van [verzoekster] met producties (22), op de griffie ontvangen op 17 december 2021;

- het verweerschrift van [verweerster] met producties (9) van 21 januari 2022.

1.2.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 februari 2022. Mevrouw [verzoekster] was aanwezig, bijgestaan door mr. Van Wankum. Namens [verweerster] waren aanwezig de heer [A] en mevrouw [B] , bijgestaan door mr. Van Boltaringen-Roumen. Mr. Van Wankum heeft het standpunt van [verzoekster] toegelicht aan de hand van een pleitnota. Partijen hebben geantwoord op de door de kantonrechter gestelde vragen en zij hebben op elkaar kunnen reageren. Van de zitting heeft de griffier aantekeningen gehouden.

1.3.

Hierna is uitspraak bepaald.

2 De feiten

2.1.

[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] 1985, werkte vanaf 15 juni 2009 op invalbasis bij (de rechtsvoorganger van) [verweerster] . Met ingang van 1 augustus 2012 is [verzoekster] voor onbepaalde tijd in dienst getreden, laatstelijk in de functie van senior leerkracht voor 25 uur in de week. Op de arbeidsrelatie is de CAO Primair Onderwijs (hierna: de CAO PO) van toepassing.

2.2.

Op 4 oktober 2017 heeft [verzoekster] zich ziekgemeld, waarna het Poortwachtertraject is doorlopen. Er is een re-integratietraject tweede spoor ingezet.

2.3.

In het kader van haar re-integratie heeft [verzoekster] vanaf 26 augustus 2018 ICT-werkzaamheden voor zes uur per week verricht op de [school] . Medio maart 2020 heeft [verzoekster] [verweerster] voorgesteld om deze uren in de toekomst stapsgewijs uit te breiden. Hierop heeft [verweerster] afwijzend gereageerd.

2.4.

Bij besluit van 18 maart 2020 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) [verzoekster] een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, berekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 39,23%.

2.5.

In een brief van 20 mei 2020 meldt [verweerster] het volgende aan [verzoekster] :

“(…)

In de afgelopen periode hebben wij gesproken over jouw re-integratietraject van de afgelopen twee jaar, het besluit van het UWV en hoe verder. (…)

In je e-mail van 13 mei jongstleden, geef je aan dat je het aanbod van [verweerster] voor een gecreëerde functie met een werktijdfactor van 0,15 (zes uur per week) niet accepteert. (…)

Het UWV heeft, bij beslissing van 18 maart 2020 een arbeidsongeschiktheidspercentage bij jou vastgesteld van 39,23%. (…). In de arbeidskundige rapportage van het UWV, is vastgesteld dat je je eigen werk niet meer kunt doen.

Op basis van de UWV-beslissing en het daarbij behorende arbeidsdeskundig onderzoek, moeten wij vaststellen dat er binnen [verweerster] geen passende herplaatsingsmogelijkheden zijn. [verweerster] heeft zich – geheel onverplicht – bereid verklaard voor jou een functie te creëren met een werktijdfactor van maximaal 0,15 wtf. Bij e-mail van 23 april 2020 heb je aangegeven dat je dit aanbod vooralsnog niet kon accepteren. Op 7 mei 2020 heb je hierover een gesprek gevoerd met je directeur, [C] en de personeelsfunctionaris, [D] . In dit gesprek heb je aangegeven het aanbod weliswaar te waarderen maar vooralsnog niet te willen accepteren. Je had vragen over de hoogte van je salaris bij een werktijdfactor van 0,15 en over de argumentatie van [verweerster] over de omvang van het aanbod. Hierover ben je door ons op 11 mei 2020 geïnformeerd en hebben we nogmaals ons aanbod toegelicht. Op 13 mei 2020 gaf je aan per e-mail dit aanbod niet te accepteren en doe je een tegenvoorstel.

(…)

Zoals hierboven is aangegeven zijn wij bereid een functie te creëren. In deze functie zijn taken gezocht. Onderwijskundig gezien heeft deze gecreëerde functie niet onze voorkeur maar wij zijn bereid dit aanbod tot te doen omdat wij jouw bijdrage aan de ICT-ontwikkeling waarderen.

Echter, een aanbod van meer dan zes uur per week, is onverantwoord en sluit op geen enkele manier aan bij de onderwijskundige behoefte binnen onze organisatie. Uitgangspunt van het formatieplan van de school en het bestuursformatieplan van de stichting is de primaire en centrale taak lesgeven. De keuzes die gemaakt worden zijn hierin voortdurend gericht op het verzorgen van kwalitatief goed onderwijs. Een en ander binnen het budgettaire kader dat door wet- en regelgeving wordt vastgesteld.

Het feit dat er geen passende herplaatsingsmogelijkheden zijn binnen Stichting [verweerster] maakt dat een beroep op artikel 3.7. lid 1 van de CAO PO niet aan de orde is. (…)

Nu jij ons aanbod om voor werktijdfactor 0,15 een functie te creëren afwijst, zien wij geen andere mogelijkheden dan bij het UWV een ontslagvergunning aan te vragen op grond van langdurige arbeidsongeschiktheid. (…)

Mocht je alsnog het aanbod van werktijdfactor 0,15 willen accepteren dan verneem ik dat graag uiterlijk op 26 mei 2020. Na deze datum zullen wij dit aanbod niet meer herhalen en achten wij ons niet langer gehouden om deze functie voor jou te creëren.

(…)”.

2.6.

De gemachtigde van [verzoekster] heeft bij brief van 25 mei 2020 op het vorenstaande gereageerd. Zij heeft onder meer gewezen op de verplichting van [verweerster] op grond van artikel 3.7. van de CAO PO. In dit artikel is bepaald, voor zover hier van belang, dat bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst van de werknemer die 35% of meer arbeidsongeschikt is, de werkgever aansluitend een zelfde dan wel een gelijkwaardige arbeidsovereenkomst zal aangaan met de werknemer, in een betrekkingsomvang die overeenkomt met zijn restvaliditeit, tenzij dit op grond van door de werkgever te stellen en zo nodig te bewijzen omstandigheden redelijkerwijs van hem niet gevergd kan worden.

2.7.

Bij brief van 5 juni 2020 meldt de gemachtigde van [verweerster] - kort gezegd - dat de verplichting in de CAO PO niet zover reikt dat [verweerster] is gehouden tot het creëren van een functie die niet voorkomt in het functiebouwhuis en dat de financiële middelen daartoe ontbreken. Gelet op de beperkingen van [verzoekster] zijn er geen passende herplaatsingsmogelijkheden. Een herplaatsing voor de restvaliditeit kan volgens [verweerster] in redelijkheid niet van haar worden gevergd. [verweerster] herhaalt het aanbod van de gecreëerde functie met werktijdfactor 0,15.

2.8.

Omdat [verzoekster] dit aanbod niet in die vorm (voor zes uur per week) heeft geaccepteerd, heeft [verweerster] haar op 29 september 2020 meegedeeld dat haar re-integratiewerkzaamheden op de [school] eindigen.

2.9.

Op 21 januari 2021 heeft in opdracht van [verweerster] een ‘Arbeidsdeskundig Re-integratie Onderzoek’ plaatsgevonden. In het daarvan opgemaakte rapport van 22 februari 2022 [bedoeld zal zijn: 2021, opmerking kantonrechter] wordt onder meer geconcludeerd dat er geen mogelijkheden in ander passend werk aanwezig zijn binnen de organisatie.

2.10.

Op verzoek van [verzoekster] heeft het UWV op 4 juni 2021 een deskundigenoordeel passende arbeid afgegeven. De arbeidsdeskundige ( [E] ) heeft de vraag beantwoord of de werkzaamheden van [verzoekster] in ict-taken passend zijn. In de rapportage van de arbeidsdeskundige staat vermeld dat hij daarbij is uitgegaan van de door [verzoekster] doorgezonden vacature van senior leerkracht met als bovenschoolse taak coördinator digitale (onderwijs) ontwikkeling (CDO), maar dan specifiek gericht op de ICT taken. De arbeidsdeskundige concludeert dat het werk op het gebied van ICT ondersteuning passend is, maar de werkzaamheden als leerkracht niet.

2.11.

[verweerster] heeft het UWV toestemming gevraagd om de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] op te zeggen vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid. Bij besluit van 30 juli 2021 heeft het UWV [verweerster] toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] op te zeggen. Het UWV vindt dat er een redelijke grond is voor het ontslag van [verzoekster] en dat het niet mogelijk is haar te herplaatsen. Het UWV motiveert dat als volgt, voor zover van belang:

“ (…)

De redelijke herplaatsingstermijn is 26 weken. Werknemer heeft een WIA-uitkering en is daarmee een arbeidsgehandicapte werknemer. Voor werknemer is de redelijke termijn daarom 26 weken. Deze gaat in op de datum van onze beslissing op de ontslagaanvraag.

Aannemelijk is geworden dat er geen (geschikte) vacatures zijn of binnen een redelijke termijn zijn te verwachten, zodat het niet mogelijk is om werknemer te herplaatsen. Tevens is aannemelijk geworden dat het niet mogelijk is om werknemer te herplaatsen in een andere passende functie van structurele aard die wordt bezet door werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, door ingeleend personeel (niet zijnde payrollwerknemers) of door een oproepkracht. Ook met behulp van scholing is werknemer niet in een passende functie te herplaatsen.

Werknemer heeft twee, voor haar passende, vacatures overgelegd, namelijk de vacature van CDO en bovenschoolse coach van startende leraren. Voor beide vacatures geldt dat zij onlosmakelijk zijn verbonden aan de functie van senior leerkracht. Werknemer bevestigt in haar verweer dat zij voor de werkzaamheden van senior leerkracht arbeidsongeschikt is. Dit wordt ondersteund door de verklaring van de arbeidsdeskundige in zijn rapport van 4 juni 2021. In bovengenoemde vacatures van senior leerkracht met als bovenwettelijke taak CDO en senior leerkracht met als bovenwettelijke taak coach kunnen de bovenwettelijke taken niet losgekoppeld worden van de functie senior leerkracht, noch kan dit van werkgever gevergd worden.

Werkgever heeft aannemelijk gemaakt dat hij op grond van artikel 3.7 lid 1 CAO PO redelijkerwijs niet gehouden is om een functie voor werknemer te creëren. De (verouderde) jurisprudentie waarnaar werknemer verwijst maakt dit niet anders. Inmiddels is de wetgeving veranderd en is de werkgever niet verplicht tot jobcarving. Om deze reden hoeft van de werkgever niet verwacht te worden, anders dan werknemer stelt, dat hij de ICT-taken van andere docenten gaat ‘herverkavelen’ voor werknemer. Het feit dat werkgever eerder een passende functie heeft gecreëerd doet daar niets aan af. In het UWV arbeidsdeskundig rapport wordt onder 3.1 nogmaals bevestigd dat er geen mogelijkheden zijn om werknemer te herplaatsen binnen de organisatie.

(…)”

2.12.

Op 10 augustus 2021 heeft [verweerster] de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] opgezegd per 1 november 2021, onder toekenning van de wettelijke transitievergoeding.

3 Het verzoek en het verweer

3.1.

[verzoekster] verzoekt de kantonrechter - kort gezegd - om primair en subsidiair op grond van artikel 7:682 lid 1 sub a BW de arbeidsovereenkomst te herstellen per

1 november 2021 dan wel op een zo kort mogelijke termijn, en [verweerster] te veroordelen om [verzoekster] binnen drie dagen na deze beschikking toe te laten tot passende arbeid, zijnde de ICT-werkzaamheden zoals eerder door haar uitgevoerd, voor haar volledige arbeidsomvang van 25 uren, op basis van het overeengekomen loon en arbeidsvoorwaarden, en [verweerster] te veroordelen tot betaling van het gebruikelijke loon en emolumenten vanaf 1 november 2021 voor de volledige arbeidsomvang van 25 uur en een voorziening te treffen voor eventuele pensioenschade.

3.2.

Volgens [verzoekster] heeft het UWV ten onrechte toestemming verleend tot opzegging van haar dienstverband. [verweerster] heeft ten aanzien van een arbeidsgehandicapte werknemer een verzwaarde herplaatsingsverplichting. Tegen deze achtergrond heeft [verweerster] in strijd met goed werkgeverschap gehandeld door [verzoekster] het passende ICT-werk af te nemen en deze werkzaamheden niet uit te willen breiden terwijl dat werk binnen de grote organisatie van [verweerster] voldoende aanwezig is. [verzoekster] stelt dat van [verweerster] verwacht had mogen worden dat zij de ICT-taken van andere docenten ‘herverkavelt’ en die werkzaamheden voor de volledige arbeidsomvang aan [verzoekster] aanbiedt. Dit geldt zowel voor de ICT-taken van (de medewerkers van) de school van [verzoekster] als die van andere scholen die deel uitmaken van de stichting. [verzoekster] wijst op rechtspraak van de Hoge Raad (onder andere het arrest van 18 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY2586). Volgens [verzoekster] sluit artikel 3.7 lid 1 van de CAO PO daar ook bij aan. Verder stelt [verzoekster] dat [verweerster] haar ten onrechte niet heeft toegelaten tot de passende werkzaamheden van de vacatures ‘Coördinator Digitale Ontwikkeling’ en ‘Bovenschoolse coach startende leraren’.

3.3.

Voor het geval de kantonrechter beslist dat herstel van het dienstverband niet mogelijk is heeft [verzoekster] (meer subsidiair) een verzoek gedaan op grond van artikel 7:682 lid 1 sub c BW om [verweerster] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen of nalaten ter hoogte van € 135.487,74 bruto dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag. [verzoekster] baseert dit onderdeel van haar haar verzoek op de stelling dat [verweerster] geen omstandigheden heeft gesteld of bewezen waaruit blijkt dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd dat zij van de door [verzoekster] aangeboden arbeid gebruik maakt.

3.4.

[verweerster] stelt dat de verzoeken moeten worden afgewezen. Het UWV heeft op de juiste gronden toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] op te zeggen. Volgens [verweerster] is het standpunt van [verzoekster] dat in het kader van ‘herverkaveling’ of jobcarving de ICT-taak van de functie van leerkracht kan worden losgekoppeld, onjuist. Deze werkzaamheden, zoals omschreven in de vacature van ‘Coördinator Digitale Ontwikkeling’, zijn om essentiële redenen onlosmakelijk verbonden aan de functie van leerkracht. Zowel genoemde vacature ‘Coördinator Digitale Ontwikkeling’ en de vacature ‘Bovenschoolse coach van startende leraren’ hebben dus betrekking op taken binnen de functie van leerkracht en zijn daarom niet geschikt voor [verzoekster] .

3.5.

Op de stellingen van partijen wordt - voor zover relevant - hieronder bij de beoordeling nader ingegaan.

4 De beoordeling

5 De beslissing