Home

Rechtbank Midden-Nederland, 02-02-2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:291, 9361433

Rechtbank Midden-Nederland, 02-02-2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:291, 9361433

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
2 februari 2022
Datum publicatie
10 februari 2022
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2022:291
Zaaknummer
9361433

Inhoudsindicatie

vernietiging verzoek om minder te werken op grond van dwaling, medische afzakker

Uitspraak

Civiel recht

kantonrechter

locatie Utrecht

zaaknummer: 9361433 UC EXPL 21-5445 wh/1031

Vonnis van 2 februari 2022

inzake

[eiser] ,

wonend in [woonplaats] ,

verder ook te noemen [eiser] ,

eisende partij,

gemachtigde: mr. R.L.J.J. Vereijken van Stichting Achmea Rechtsbijstand,

tegen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde] B.V.,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,

verder ook te noemen [gedaagde] ,

gedaagde partij,

gemachtigde: mr. L.V. Claassens.

1 De procedure

1.1.

[eiser] heeft op 30 juni 2021 een verzoekschrift ingediend tot betaling van het resterende deel van de transitievergoeding. Daarnaast heeft [eiser] [gedaagde] op 16 juli 2021 gedagvaard. Op 13 september 2021 heeft [gedaagde] een verweerschrift ingediend. Op 23 september 2021 heeft een gezamenlijke mondelinge behandeling plaatsgevonden in onderhavige zaak en in de verzoekschriftprocedure met het nummer 9309268 UE VERZ 21-193. De zaken zijn met partijen besproken. Verder hebben partijen vragen van de kantonrechter beantwoord en zij hebben op elkaars standpunten kunnen reageren. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen is besproken.

1.2.

Vervolgens heeft [gedaagde] op 29 september 2021 een conclusie van antwoord genomen in deze zaak. Daarna heeft [eiser] een conclusie van repliek genomen en zijn eis gewijzigd en [gedaagde] heeft een conclusie van dupliek genomen.

1.3.

Hierna is uitspraak bepaald in beide zaken.

2 De feiten

2.1.

[eiser] , geboren op [geboortedatum] 1966, is op 12 september 2005 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) [gedaagde] . Zijn functie is chauffeur. Zijn werkzaamheden betreffen het bezorgen en ophalen van bouwcontrainers. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO beroepsgoederenvervoer (hierna: CAO) van toepassing.

2.2.

[eiser] heeft in september 2018 een verzoek gedaan om minder te mogen werken.

2.3.

In haar brief van 27 september 2018 heeft [gedaagde] aan [eiser] het volgende meegedeeld:

“(...)Betreft: Rooster wijziging

Geachte heer [eiser] , beste [eiser (voornaam)] ,

Met genoegen bevestigen wij dat jouw rooster per 01-10-2018 zal worden aangepast naar 32,00

uren per week met een Parttime percentage van: 80,00%. Vanwege deze wijziging in je

arbeidsuren worden je verlofdagen en salaris naar rato berekend.

Alle overige arbeidsvoorwaarden en eventuele aanvullingen daarop, blijven verder ongewijzigd

van toepassing.

Mochten er zaken onduidelijk zijn, of heb je nog vragen, dan hoor ik dat graag. Ik kijk uit naar

het vervolg van onze prettige samenwerking.(...)”

2.4.

Van 1 oktober 2018 tot 22 mei 2019 heeft [eiser] op basis van de gewijzigde urenomvang (32 uur) zijn werkzaamheden verricht. Op 22 mei 2019 heeft [eiser] zich ziek gemeld. Vanaf 24 juli 2019 is [eiser] met re-integratiewerkzaamheden gestart. [eiser] heeft verschillende re-integratiewerkzaamheden uitgevoerd. Op 31 januari 2020 heeft de bedrijfsarts [eiser] onderzocht en heeft de bedrijfsarts [gedaagde] geadviseerd om een deskundigenoordeel aan te vragen, omdat er mogelijk sprake is van een “medische afzakker”. De deskundige van het UWV komt in zijn arbeidskundig rapport van 20 maart 2020 tot de conclusie dat er sprake is van een medische afzakker waardoor de eerste ziektedag van [eiser] niet 22 mei 2019 is, maar 1 oktober 2018.

2.5.

Op 8 december 2020 heeft het UWV toestemming aan [gedaagde] verleend om de arbeidsovereenkomst met [eiser] op te zeggen. [gedaagde] heeft de arbeidsovereenkomst per 31 maart 2021 opgezegd en heeft aan [eiser] een transitievergoeding betaald van

€ 13.638,96. Deze transitievergoeding is gebaseerd op een arbeidsomvang van 32 uur per week.

3 Het geschil

3.1.

[eiser] vordert, na wijziging van eis:

Primair

I. vernietiging van de aanpassing van de arbeidsduur van 40 uur naar 32 uur per week op grond van dwaling en de arbeidsovereenkomst te herstellen voor de omvang van 40 uur per week;

II. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan van [eiser] van het achterstallig loon van

€ 12.771,75 bruto over de periode van 1 oktober 2018 tot en met 31 september 2020, te vermeerderen met vakantiebijslag en overige emolumenten;

Subsidiair

III. indien niet op grond van dwaling dan wel op basis van de overige gronden [gedaagde] te veroordelen tot betaling van het achterstallig loon van € 12.771,75 bruto over de periode van 1 oktober 2018 tot en met 31 september 2020, te vermeerderen met vakantiebijslag en overige emolumenten;

Primair en subsidiar

IV. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van de wettelijke verhoging over het achterstallig loon;

V. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van de wettelijke rente over de voormelde bedragen;

VI. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure.

3.2.

[eiser] legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag. [eiser] wilde minder gaan werken vanwege gezondheidsklachten. Hij wist niet wat er met hem aan de hand was en hij meende dat de klachten wellicht met zijn leeftijd te maken hadden. Daarom heeft hij in september 2018 verzocht om een dag per week minder te werken. [gedaagde] was ervan op de hoogte dat [eiser] vanwege gezondheidsklachten minder wilde werken. Voor en na 1 oktober 2018 is [eiser] vaak naar het ziekenhuis geweest en hij heeft daar ook bijzonder verlof voor aangevraagd. [gedaagde] heeft [eiser] niet deugdelijk geïnformeerd over de (financiële) gevolgen van de aanpassing van de arbeidsduur en/of dat [eiser] zich ook ziek zou kunnen melden. Als [eiser] had geweten wat de gevolgen van de aanpassing van de arbeidsduur was dan zou hij de aanpassing niet hebben gevraagd, maar dan had hij zich ziekgemeld. [eiser] heeft dan ook gedwaald en er is sprake van een vernietigbare aanpassing van de arbeidsovereenkomst. [gedaagde] is dan ook het loon verschuldigd dat hoort bij een werkweek van 40 uur over de periode van 1 oktober 2018 tot en met 31 september 2020.

3.3.

[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] voert aan dat [eiser] heeft verzocht om minder te werken, omdat hij bezig was met een verbouwing en daar wilde hij meer tijd voor hebben. [eiser] heeft niet aangegeven dat hij met gezondheidsklachten kampte en dat dit de reden was om minder te gaan werken. [gedaagde] voert aan dat [eiser] niet tijdig zijn vordering kenbaar heeft gemaakt aan [gedaagde] en dat hij veel eerder had moeten klagen over het feit dat hij in zijn optiek te weinig loon kreeg. Volgens [gedaagde] wist [eiser] wat de (financiële) consequenties waren van zijn verzoek om minder te werken en is er dan ook geen sprake van dwaling. [eiser] is pas een half jaar na het verminderen van de uren ziek geworden tussen 1 oktober 2018 en de ziekmelding op 22 mei 2019 heeft hij gewoon vier dagen in de week gewerkt. Het oordeel van het UWV dat [eiser] al vanaf 1 oktober 2018 ziek is, staat volgens [gedaagde] los van de hetgeen in de verhouding tussen [eiser] en [gedaagde] heeft plaatsgevonden. Daarnaast is [eiser] niet beschikbaar geweest voor re-integratie op basis van 40 uur. [gedaagde] concludeert dan ook tot afwijzing van de vordering en verzoek om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4 De beoordeling

5 De beslissing