Home

Rechtbank Midden-Nederland, 02-02-2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:349, 9618449 UV EXPL 22-4 JH/1050

Rechtbank Midden-Nederland, 02-02-2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:349, 9618449 UV EXPL 22-4 JH/1050

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
2 februari 2022
Datum publicatie
4 februari 2022
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2022:349
Zaaknummer
9618449 UV EXPL 22-4 JH/1050

Inhoudsindicatie

Vordering werknemer in kort geding tot schorsing concurrentiebeding afgewezen.

Uitspraak

Civiel recht

kantonrechter

locatie Utrecht

zaaknummer: 9618449 UV EXPL 22-4 JH/1050

Kort geding vonnis van 2 februari 2022

inzake

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,

verder ook te noemen [eiser] ,

eisende partij,

gemachtigde: M.J. Goethals-van der Kuip,

tegen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

verder ook te noemen [gedaagde] ,

gedaagde partij,

gemachtigde: mr. D.C.J. Bogerd.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit de dagvaarding van [eiser] met 20 producties en de conclusie van antwoord in kort geding van [gedaagde] . [gedaagde] heeft 42 producties overgelegd.

1.2.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 januari 2022. [eiser] was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens [gedaagde] waren aanwezig de heren [A] (directeur), [B] (accountmanager) en [C] (fieldmanager), eveneens bijgestaan door de gemachtigde. Beide partijen hebben aan de hand van een pleitnota hun standpunten toegelicht. Zij hebben geantwoord op de door de kantonrechter gestelde vragen en zij hebben op elkaar kunnen reageren. Van de mondelinge behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.

1.3.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

[gedaagde] is een internationale onderneming met zeven vestigingen in Nederland en ongeveer 300 werknemers. Zij levert hoogwaardige ICT-diensten en -oplossingen aan klanten in het bedrijfsleven, aan overheidsorganisaties en aan non-profitinstellingen. Het grootste deel van haar dienstverlening ziet op de detachering van hoger opgeleid personeel.

2.2.

[eiser] , geboren op [1964] , is op 1 oktober 2016 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij [gedaagde] in dienst getreden in de functie van projectmanager/consultant. Per 1 januari 2019 is [eiser] aangesteld als senior projectmanager. Vanaf zijn indiensttreding is [eiser] door [gedaagde] gedetacheerd geweest bij twee klanten, te weten [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Zijn laatstgenoten brutoloon bedraagt € 6.050 per maand, exclusief emolumenten.

2.3.

In de door partijen in augustus 2016 ondertekende arbeidsovereenkomst zijn onder meer de volgende bedingen opgenomen:

“7. Geheimhouding en non-concurrentie

7.2

Het is werknemer verboden om tijdens en binnen een tijdvak van twaalf maanden na de beëindiging van de dienstbetrekking op directe of indirecte wijze tegen of zonder vergoeding werkzaamheden te verrichten voor of bij de klant(en) of relaties van Werkgever, waarbij onder relaties tevens worden begrepen partijen waarbij of waarvoor de Werknemer in het kader van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst is ingezet via [gedaagde] of via een derde.

Hiernaast is het Werknemer verboden om binnen een tijdvak van twaalf maanden na de beëindiging van de dienstbetrekking op directe of indirecte wijze tegen of zonder vergoeding werkzaamheden te verrichten die in directe concurrentie staan met de werkzaamheden van [gedaagde] . Dit verbod is eveneens van toepassing voor klanten of relaties en concurrenten van [gedaagde] die zouden kunnen profiteren van vertrouwelijke zakelijke of technische informatie die voor Werknemer toegankelijk is geweest. Bij iedere schending of overtreding van deze bepaling wordt Werknemer een direct opeisbare boete aan Werkgever verschuldigd, van vijftienduizend euro’s (…) en bovendien van één duizend euro’s (…) per dag of gedeelte daarvan dat Werknemer is strijd handelt met het vorenstaande en onverminderd het recht van Werkgever om onmiddellijke stopzetting van de overtreding en/of volledige schadevergoeding te eisen.”

Partijen zijn in een bijlage bij de arbeidsovereenkomst een ‘secrecy and competition clause’ overeengekomen. Hierin zijn de hiervoor geciteerde bedingen opgenomen in de Engelse taal en in een iets andere volgorde.

2.4.

[eiser] heeft nu de mogelijkheid om in dienst te treden bij [bedrijf 3] in de functie van director consulting service tegen een brutoloon van € 7.200 per maand. [bedrijf 3] is met 80.000 medewerkers, waarvan 3.000 in Nederland, één van de grootste ICT dienstverleners ter wereld. [bedrijf 3] wil [eiser] detacheren bij [instelling] . [gedaagde] heeft [eiser] meegedeeld dat zij hem geen toestemming geeft voor indiensttreding bij [bedrijf 3] omdat hij daarmee het concurrentiebeding schendt.

2.5.

[gedaagde] heeft [eiser] per 1 januari 2022 een salarisverhoging van € 450 bruto toegekend en zijn bonus- en leasebedragen verhoogd.

3. De vordering en het verweer

3.1.

[eiser] vordert dat de kantonrechter in kort geding:

  1. primair de concurrentie- en relatiebedingen geheel schorst, met dien verstande dat het hem wordt toegestaan om met onmiddellijke ingang in dienst te treden bij [bedrijf 3] in de functie van director consulting services teneinde te worden gedetacheerd bij [instelling] ;

  2. subsidiair, indien de concurrentie- en relatiebedingen geheel of gedeeltelijk in stand blijven, aan hem een voorschot op een (schade)vergoeding toekent van € 1.150 bruto per maand;

  3. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.

3.2.

[eiser] legt, kort samengevat, aan zijn vordering ten grondslag dat (i) de concurrentie- en relatiebedingen in strijd zijn met het belemmeringsverbod van artikel 9a Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) en daarom nietig zijn, (ii) de bedingen te ruim zijn geformuleerd, (iii) de werkzaamheden van [eiser] voor [bedrijf 3] niet in directe concurrentie staan met [gedaagde] en dat (iv) [gedaagde] geen belang heeft bij onverkorte handhaving van de bedingen.

3.3.

[gedaagde] voert verweer.

4 De beoordeling

4.1.

Vooropgesteld wordt dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. Hij wil graag in dienst treden bij [bedrijf 3] , maar loopt daarbij het risico dat hij de aan het concurrentiebeding gekoppelde aanzienlijke boete verschuldigd is.

4.2.

Voor toewijzing van de voorziening zoals door [eiser] wordt gevorderd, moet het in hoge mate waarschijnlijk zijn dat een gelijkluidende vordering in een te voeren

bodemprocedure zal worden toegewezen. Beoordeeld moet dus worden of al dan niet aannemelijk is dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat het concurrentiebeding de indiensttreding van [eiser] bij [bedrijf 3] belemmert en zo ja, dat het beding moet worden vernietigd. Voor een uitgebreid onderzoek naar de feiten is in deze procedure geen plaats.

4.3.

De kantonrechter zal de door [eiser] aangevoerde gronden voor toewijzing van zijn vordering hierna afzonderlijk beoordelen. Hierbij wordt uitgegaan van de in artikel 7.2 van de arbeidsovereenkomst opgenomen Nederlandstalige bedingen. De ‘secrecy and competition clause’ vormt volgens [gedaagde] slechts een vertaling en verduidelijking van de Nederlandstalige bedingen en mist daarom zelfstandige betekenis.

Zijn partijen een geldig concurrentiebeding overeengekomen?

4.4.

Op grond van artikel 9a van de Waadi mag een uitlener geen belemmering opleggen voor de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst na afloop van de terbeschikkingstelling tussen de ter beschikking gestelde arbeidskracht en de inlener. Elk beding in strijd hiermee is (in beginsel) nietig.

4.5.

De kantonrechter is met [eiser] van oordeel dat het in de eerste alinea van 7.2 opgenomen beding in strijd is met het belemmeringsverbod van artikel 9a Waadi en daarom nietig is. [eiser] heeft echter geen belang bij de nietigheid van dit beding. Hij wil namelijk niet in dienst treden bij [bedrijf 1] of [bedrijf 2] , maar bij een detacheringsbedrijf.

4.6.

Artikel 7.2 van de arbeidsovereenkomst is overzichtelijk opgebouwd en bevat in de tweede alinea een afzonderlijk beding dat ziet op het verrichten van concurrerende werkzaamheden. Dit apart geformuleerde en losstaande beding blijft, ondanks de nietigheid van het eerste beding, in stand. Op grond van de Waadi is het een uitlener niet verboden om de ter beschikking gestelde arbeidskracht te verhinderen om bij een concurrerende onderneming, zoals een ander detacheringsbedrijf, in dienst te treden en/of concurrerende werkzaamheden te verrichten.

Is het concurrentiebeding te ruim en onduidelijk geformuleerd?

4.7.

Een zeer ruim en onduidelijk geformuleerd concurrentiebeding maakt teveel inbreuk op de vrije keuze van arbeid. Anders dan [eiser] heeft betoogd, is dat bij het concurrentiebeding dat is opgenomen in de tweede alinea van artikel 7.2 van de arbeidsovereenkomst niet het geval.

4.8.

Het beding verbiedt [eiser] om binnen 12 maanden na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst concurrerende werkzaamheden te verrichten en om werkzaamheden te verrichten voor klanten, relaties en concurrenten van [gedaagde] die zouden kunnen profiteren van vertrouwelijke zakelijke of technische informatie die voor [eiser] toegankelijk is geweest. De verboden activiteiten worden in het beding duidelijk afgebakend tot concurrerende werkzaamheden. Van een algemeen verbod om werkzaam te zijn voor alle klanten en relaties van [gedaagde] is, anders dan [eiser] stelt, geen sprake.

4.9.

Een andere vraag is of [eiser] met zijn werkzaamheden als director consulting service bij [bedrijf 3] werkzaamheden zou verrichten voor een concurrent van [gedaagde] die kan profiteren van vertrouwelijke informatie die voor [eiser] toegankelijk is geweest. Die vraag wordt hierna beantwoord.

Zijn de werkzaamheden van [eiser] bij [bedrijf 3] aan te merken als concurrerende werkzaamheden?

4.10.

[eiser] heeft aangevoerd dat hij door indiensttreding bij [bedrijf 3] het concurrentiebeding niet overtreedt, omdat [bedrijf 3] geen concurrent is van [gedaagde] en hij daar geen concurrerende werkzaamheden zal gaan verrichten. Volgens [eiser] is [gedaagde] te klein om als concurrent van [bedrijf 3] te worden aangemerkt waar het gaat om 100+ raamovereenkomsten waarbij de opdrachtgever verlangt dat één preferred supplier alle consultants levert. De raamovereenkomst bij [instelling] is bovendien al aan [bedrijf 3] gegund. [eiser] stelt verder dat hij niet beschikt over vertrouwelijke concurrentiegevoelige bedrijfsinformatie waarvan [bedrijf 3] zou kunnen profiteren.

4.11.

Naar het (voorlopig) oordeel van de kantonrechter kunnen [gedaagde] en [bedrijf 3] wel degelijk worden beschouwd als concurrenten en zijn ook de door [eiser] bij [bedrijf 3] uit te voeren werkzaamheden als concurrerend te beschouwen. Uit de stellingen van [gedaagde] en de door haar overgelegde stukken volgt namelijk dat [bedrijf 3] dezelfde diensten levert als [gedaagde] , dat beide ondernemingen zich bewegen op dezelfde markt en binnen dezelfde expertisegebieden en dat zij ook deels voor dezelfde klanten werkzaam zijn. [eiser] heeft in de dagvaarding (onder 44) ook erkend dat [gedaagde] en [bedrijf 3] beide preferred supplier zijn van [instelling] . [gedaagde] heeft bovendien gemotiveerd gesteld dat [eiser] in zijn hoedanigheid van senior projectmanager toegang heeft tot een aanzienlijke hoeveelheid strategische, vertrouwelijke, commerciële en concurrentiegevoelige informatie van [gedaagde] . Zo heeft zij onder meer gesteld dat [eiser] bekend is met de (toekomstige) klanten van [gedaagde] en de (aanbiedings)tarieven die worden gehanteerd. Ter onderbouwing hiervan verwijst [gedaagde] onder meer naar de door haar overgelegde verklaringen over (de inhoud van) de meetings waaraan [eiser] heeft deelgenomen en nog steeds deelneemt. [gedaagde] heeft verder gesteld dat ook de kennis van [eiser] over haar marketingplannen en de door haar werknemers gevolgde opleidingen vertrouwelijke bedrijfsinformatie betreft, die zeer waardevol kan zijn voor een concurrent. Met deze kennis kan [eiser] in zijn nieuwe functie, die deels bestaat uit commerciële activiteiten, [bedrijf 3] een concurrentievoordeel geven. Tegenover de gemotiveerde stellingen van [gedaagde] heeft [eiser] in het kader van dit kort geding onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat hij niet beschikt over vertrouwelijke informatie.

4.12.

De indiensttreding van [eiser] bij [bedrijf 3] levert dan ook een overtreding van het (in de tweede alinea van artikel 7.2 opgenomen) concurrentiebeding op.

Belangenafweging

4.13.

Vervolgens moet worden beoordeeld of [eiser] door het concurrentiebeding onbillijk wordt benadeeld in verhouding tot het te beschermen belang van [gedaagde] . Er moet dus een afweging worden gemaakt tussen de belangen van [eiser] bij schorsing van het beding en de belangen van [gedaagde] bij onverkorte handhaving daarvan.

4.14.

Het belang van [gedaagde] bij handhaving van het concurrentiebeding is evident. Een concurrentiebeding is bedoeld om het bedrijfsdebiet van de werkgever te beschermen.

Zoals hiervoor al is overwogen, is voldoende aannemelijk dat [eiser] door zijn dienstverband bij [gedaagde] beschikt over vertrouwelijke en concurrentiegevoelige informatie, zoals klantgegevens en tarieven. Deze informatie is in de zeer concurrerende ICT-branche van zeer grote waarde, zeker voor een bedrijf als [gedaagde] dat te maken krijgt met een sterkere en grotere concurrent als [bedrijf 3] . Het is daarom aannemelijk dat door indiensttreding van [eiser] bij [bedrijf 3] de concurrentiepositie van [gedaagde] wordt geschaad. [gedaagde] heeft dus een gerechtvaardigd belang bij instandhouding van het beding. Van oneigenlijk gebruik van het concurrentiebeding door [gedaagde] , zoals [eiser] heeft betoogd, is geen sprake.

4.15.

Tegenover het belang van [gedaagde] staat het belang van [eiser] om niet te worden beperkt in zijn recht op een vrije arbeidskeuze. Hierbij speelt een rol dat [eiser] , gelet op zijn opleidings- en werkniveau en zijn ervaring, geacht moet worden het concurrentiebeding welbewust te zijn aangegaan. Ook is relevant dat [eiser] zelf zijn dienstverband met [gedaagde] wil beëindigen. Volgens [eiser] zou de overstap van [gedaagde] naar [bedrijf 3] , zowel inhoudelijk als financieel, een aanzienlijke positieverbetering voor hem betekenen. De kantonrechter kan dit uit de stellingen van partijen echter niet afleiden. Het financiële belang van [eiser] is, mede gelet op de door [gedaagde] toegekende loonsverhoging, gering. Daar komt bij dat [gedaagde] gemotiveerd heeft gesteld dat [eiser] ook binnen haar onderneming nog doorgroeimogelijkheden heeft. Ook een combinatie van de functies van projectmanager en accountmanager, waar de functie van [eiser] bij [bedrijf 3] volgens [gedaagde] op neer komt, is bij [gedaagde] mogelijk en bespreekbaar. Bij de combinatie van die functies zou [eiser] bovendien een vergelijkbaar salaris kunnen verdienen als hem bij [bedrijf 3] is toegezegd.

Nu [eiser] de door [gedaagde] geschetste doorgroeimogelijkheden niet heeft betwist, gaat de kantonrechter uit van de juistheid daarvan.

4.16.

Gelet op al het voorgaande, de belangen van partijen tegen elkaar afwegend, acht de kantonrechter het niet waarschijnlijk dat de bodemrechter zal oordelen dat [eiser] onbillijk wordt benadeeld door handhaving van het concurrentiebeding. De door [eiser] ter zitting toegelichte wens om niet meer alleen bij een opdrachtgever gedetacheerd te worden, hetgeen wel gebruikelijk is bij [gedaagde] en niet bij [bedrijf 3] , maakt dit niet anders. De primaire vordering tot schorsing van het concurrentiebeding wordt afgewezen.

Heeft [eiser] recht op een (voorschot) op een vergoeding naar billijkheid?

4.17.

De kantonrechter kan op grond van artikel 7:653 BW bepalen dat de werkgever voor de duur van de beperking een vergoeding aan de werknemer moet betalen indien de werknemer in belangrijke mate belemmerd wordt om anders dan in dienst van de werkgever werkzaam te zijn. Het gaat hierbij niet om een schadevergoeding maar om een vergoeding naar billijkheid. Voor toekenning van een dergelijke vergoeding is in dit geval geen plaats. Ook met inachtneming van het concurrentiebeding is het voor [eiser] mogelijk om werkzaam te blijven op het gebied van ICT-management in de detacheringsbranche en aldus in zijn inkomen te voorzien. Daar komt bij dat [eiser] zijn dienstverband bij [gedaagde] nog niet heeft opgezegd en, zoals hiervoor al is overwogen, een loonsverhoging heeft ontvangen. De subsidiaire vordering tot toekenning van een voorschot op een vergoeding wordt afgewezen.

Proceskosten

4.18.

[eiser] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de zijde van [gedaagde] . Deze kosten worden begroot op € 747,-- aan salaris gemachtigde.

5 De beslissing