Rechtbank Midden-Nederland, 01-02-2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:373, UTR - 21 _ 3761
Rechtbank Midden-Nederland, 01-02-2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:373, UTR - 21 _ 3761
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Midden-Nederland
- Datum uitspraak
- 1 februari 2022
- Datum publicatie
- 5 oktober 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBMNE:2022:373
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2024:3205, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Zaaknummer
- UTR - 21 _ 3761
Inhoudsindicatie
verzoek om handhaving; geen overtreding; woningvorming; huisvestingswet; huisvestingsverordening; beroep ongegrond
Uitspraak
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3761
en
(gemachtigde: mr. R.H.M. Sipman).
Procesverloop
In het besluit van 8 april 2021 (primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser van 27 januari 2021 om handhaving afgewezen.
In het besluit van 24 augustus 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 19 januari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is eveneens verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Eiser heeft eerder op 20 juni 2019 een verzoek bij verweerder ingediend om handhavend op te treden tegen het wijzigen van de woning op het adres [adres] in Utrecht in twee woonruimten. Op 26 maart 2020 heeft verweerder aan de heer [derde belanghebbende] , de eigenaar van deze woning, een bestuurlijke boete en een last onder dwangsom opgelegd. Het illegale gebruik van de woning - dat kort gezegd bestond uit het verhuren van beide woonruimten zonder de benodigde vergunningen - diende vóór 1 juli 2020 te worden gestaakt en gestaakt te blijven, op straffe van een dwangsom.
2. Op 27 januari 2021 heeft eiser opnieuw een handhavingsverzoek bij verweerder ingediend om handhavend op te treden tegen de illegale woningvorming op het adres [adres] .
De besluitvorming
3. In het primaire besluit heeft verweerder het handhavingsverzoek van eiser afgewezen, omdat hij geen overtreding heeft vastgesteld. Vanwege de coronacrisis kon verweerder geen controle in de woning uitvoeren vóór het verstrijken van de invorderingstermijn op 1 juli 2021. Op 7 juli 2021 heeft er, tijdens de bezwaarfase van de huidige procedure, alsnog een controle in de woning plaatsgevonden. Een toezichthouder heeft toen namens verweerder een huisbezoek afgelegd aan het adres [adres] . Uit de bevindingen van deze controle is verweerder gebleken dat er geen sprake is van een overtreding, omdat slechts één van de twee (potentiële) woonruimten is verhuurd. Verweerder heeft daarom besloten om zijn primaire besluit om niet handhavend op te treden in het bestreden besluit te handhaven.
De standpunten van partijen
4. Eiser is het niet eens met de beslissing van verweerder om niet handhavend op te treden en heeft daarom beroep ingesteld. Allereerst heeft eiser naar voren gebracht dat hij niet blij is met de houding van verweerder. Volgens eiser heeft de hele procedure lang geduurd. Eiser heeft lang moeten wachten op een beslissing van verweerder op zijn handhavingsverzoek. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat dit echter niet als een separate beroepsgrond moet worden opgevat. Het beroep van eiser houdt in dat er wel sprake is van een overtreding. Eiser verwijst naar artikel 21, eerste lid, aanhef en onder d, van de Huisvestingswet 2014 (Huisvestingswet) en artikel 3.1.2, aanhef en onder d, van de Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2019 (Huisvestingsverordening). Volgens eiser volgt daaruit dat het verboden is om een woonruimte zonder vergunning tot twee of meer woonruimten te verbouwen of in die verbouwde staat te houden. Omdat de woning is verbouwd tot twee woonruimten, is er sprake van een overtreding, aldus eiser. Dat op dit moment niet beide woonruimten separaat worden verhuurd is daarbij volgens eiser niet relevant.
5. Verweerder houdt er een andere lezing op na. Volgens verweerder is er geen sprake van een overtreding. Uit de bevindingen van de controle van de toezichthouder is weliswaar gebleken dat de woning tot twee woonruimten is verbouwd, maar dat slechts één woonruimte verhuurd wordt. Verweerder wijst op de artikelsgewijze toelichting bij artikel 3.1.2, aanhef en onder d, van de Huisvestingsverordening en stelt dat het bij woningvorming gaat om een eigenaar die een bestaande woning feitelijk opdeelt in meer woonruimten, die afzonderlijk in de huurmarkt worden gezet zonder dat het gebouw wordt gesplitst in appartementsrechten. Op de zitting heeft verweerder uitgelegd dat in de praktijk bij woningvorming alleen tot handhaving wordt overgegaan als de woonruimten actief verhuurd worden. Omdat de woonruimten in de woning aan de [adres] niet allebei verhuurd worden, is er volgens verweerder geen sprake van een overtreding en is hij niet tot handhaving overgegaan. Verweerder heeft het verzoek van eiser daarom afgewezen.
Het oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het handhavingsverzoek van eiser heeft mogen afwijzen en zal hierna uitleggen waarom. Op het eerste oog lijken de Huisvestingswet en de Huisvestingsverordening duidelijk te zijn. Er staat immers vermeld dat het verboden is om een woonruimte tot twee of meer woonruimten te verbouwen of in die verbouwde staat te houden1. De rechtbank kan eiser in die zin volgen dat bij lezing van deze bepalingen de indruk wordt gewerkt dat het zonder vergunning verboden is om een woonruimte tot twee of meer woonruimten te verbouwen en dat verweerder hiertegen handhavend kan (en moet) optreden. In de tekst van de Huisvestingsverordening en in de daarbij behorende toelichting kan de wettelijke eis echter nader geduid en aangescherpt worden en dat is hier ook gebeurd. In de toelichting bij artikel 3.1.2, aanhef en onder d, van de Huisvestingsverordening staat namelijk dat het bij ‘woningvorming’ gaat om een eigenaar die een bestaande woning feitelijk opdeelt in meer woonruimten, die afzonderlijk in de huurmarkt worden gezet. Dat niet in de tekst, maar in de toelichting van de Huisvestingsverordening de wettelijke eis wordt aangescherpt betekent niet automatisch dat de Huisvestingsverordening in strijd is met de Huisvestingswet en dat deze om die reden bijvoorbeeld onverbindend verklaard zou moeten worden. Verweerder heeft toegelicht waarom de toevoeging is opgenomen en wat de achterliggende gedachte hiervan is, namelijk het bewaken van de samenstelling van de woningvoorraad. Deze wijzigt alleen als er sprake is van daadwerkelijk gebruik danwel verhuur van de woonruimte(n). Verweerder heeft ook toegelicht dat er voor is gekozen om alleen bij daadwerkelijke verhuur ‘woningvorming’ aan te nemen en op te treden als hiervoor niet de vereiste vergunningen zijn verleend. Deze uitleg van het begrip ‘woningvorming’ is ook vastgelegd in artikel 1.1 van de Huisvestingsverordening. De rechtbank kan deze redenering van verweerder volgen en acht deze niet onjuist of strijdig met (de gedachte van) de Huisvestingswet.
7. Verder is niet gebleken dat verweerder niet handelt conform zijn eigen beleid. Op de zitting heeft verweerder uitgelegd dat hij in de praktijk alleen tot handhaving overgaat als de opgedeelde woonruimten actief worden verhuurd. Er is niet gesteld of gebleken dat deze stelling niet juist is. De rechtbank ziet op dit punt dan ook geen grond voor het oordeel dat sprake zou zijn van rechtsongelijkheid of van een wisselende beleidslijn.
8. Gelet op het voorgaande is er geen sprake van een overtreding en heeft verweerder het verzoek om handhaving dus terecht afgewezen. Het beroep slaagt niet.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier. De beslissing is uitgesproken op 1 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier |
rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: