Home

Rechtbank Midden-Nederland, 02-03-2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:836, C/16/513882 / HA ZA 20-1008

Rechtbank Midden-Nederland, 02-03-2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:836, C/16/513882 / HA ZA 20-1008

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
2 maart 2022
Datum publicatie
28 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2022:836
Zaaknummer
C/16/513882 / HA ZA 20-1008

Inhoudsindicatie

Inleenovereenkomst. Coronacrisis geldt als onvoorziene omstandigheid. Verdeling van het nadeel.

Uitspraak

vonnis

Civiel recht

handelskamer

locatie Utrecht

zaaknummer / rolnummer: C/16/513882 / HA ZA 20-1008

Vonnis van 2 maart 2022

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

CERVO MOBILITY B.V.,

gevestigd te Bunschoten-Spakenburg,

eiseres,

advocaat mr. D.P.M.A.H. Roks te Bergen op Zoom,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

gedaagde,

advocaat mr. U.T. Hoekstra te Middelburg.

Partijen zullen hierna Cervo en [gedaagde] genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

de dagvaarding met producties;

-

de conclusie van antwoord met producties;

-

de nadere producties van [gedaagde] van 8 november 2021;

-

de nadere producties van Cervo van 18 november 2021;

-

het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 1 december 2021 waarbij de zaak is aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen de zaak in onderling overleg te regelen, met daaraan gehecht de zittingsaantekeningen van de griffier;

-

de pleitaantekeningen van Cervo;

-

de pleitaantekeningen van [gedaagde] ;

-

de akte van Cervo van 19 januari 2022;

-

de akte van [gedaagde] van 19 januari 2022.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

[gedaagde] regelt vervoer per taxi, exploiteert daartoe een telefoon- en mobilofooninstallatie voor de distributie van taxiritten en voert de administratie van de verreden ritten. De mensen die zij voor haar bedrijfsvoering nodig heeft, leent zij sinds 2015 in van Cervo, die als payrollonderneming werkzaam is. Cervo en [gedaagde] hebben een inleenovereenkomst gesloten, waarin onder andere het volgende staat vermeld:

Algemeen:

Payrolling en/of detachering betreft het op tijdelijke basis in dienst nemen van medewerkers bij Cervo-People en het gelijktijdig doorlenen naar uw organisatie. De administratieve verwerking en verloning wordt hiermee door u uitbesteed. Het arbeidsrechtelijk risico ligt bij Cervo-People.

(…)

Loonkosten verrekening

Voor personen met vaste en/of garantie-uren geldt, indien er minder uren gewerkt zijn dan de afgesproken garantie- en/of vaste uren, deze toch zullen worden uitbetaald aan het personeel en bij u in rekening worden gebracht.

Bij ontslag van individuele werknemers zal Cervo-People, de wettelijke opzegtermijnen in acht nemen. Tot aan datum van ontbinding zullen loonvorderingen, c.q. ontslag- en transitievergoedingen of andere kosten die wettelijk van toepassing zijn, dan wel rechterlijk worden toegewezen, door Cervo-People bij u in rekening worden gebracht.

(…)

Facturering:

Op basis van de door u ingeleverde urenstaten wordt u een factuur toegezonden. De afrekening met u en met de werknemers geschiedt, zoals besproken wekelijks. (…)”

2.2.

[gedaagde] betaalde Cervo voor haar diensten een tegenprestatie die gekoppeld was aan het loon met een zogenoemde loonsom factor van 1,69 x het bruto uurloon. Die tegenprestatie factureerde Cervo aan [gedaagde] .

2.3.

Gedurende de looptijd van de overeenkomst heeft Cervo de door haar werknemers bij [gedaagde] daadwerkelijk gewerkte uren gefactureerd aan [gedaagde] . [gedaagde] heeft die uren betaald. De uren dat de werknemers wegens vakantie of ziekte niet bij [gedaagde] konden werken werden op grond van de inleenovereenkomst niet doorbelast aan [gedaagde] , maar wel doorbetaald aan de werknemers.

2.4.

In een mail van 3 januari 2020 heeft Cervo [gedaagde] bericht dat zij de medewerkers een vast urenaanbod zou gaan doen voor een vastgestelde periode van een jaar in verband met de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab) die per 1 januari 2020 van kracht is geworden.

2.5.

Door de COVID-19 pandemie viel het werk van [gedaagde] vanaf maart 2020 voor een belangrijk deel stil. Cervo heeft het salaris van het personeel met vaste uren doorbetaald, ook al kon er niet gewerkt worden. Daarvoor heeft zij facturen naar [gedaagde] gestuurd, die [gedaagde] niet heeft betaald.

2.6.

[gedaagde] heeft de inleenovereenkomst met Cervo op 4 mei 2020 opgezegd tegen 1 augustus 2020.

3 Het geschil

3.1.

Cervo vordert bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om binnen 48 uur na de datum van dit vonnis aan haar te voldoen:

I. € 150.106,23 (facturen t/m juli 2020);

II. € 20.871,78 (facturen augustus 2020);

III. € 13.137,73 (facturen december 2020);

IV. € 8.204,63 (facturen oktober 2020);

V. € 4.605,72 (facturen november 2020);

VI. € 29.861,84 (transitievergoedingen);

VII. € 2.908,94 aan buitengerechtelijke incassokosten

VIII. de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek (BW) over de onder I. tot en met VII. genoemde bedragen, vanaf de data van respectievelijke opeisbaarheid tot en met de dag van algehele voldoening;

IX. de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.

3.2.

Cervo stelt ter onderbouwing van haar vordering dat [gedaagde] op grond van de inleenovereenkomst gehouden is de vaste uren van het personeel dat zij aan [gedaagde] ter beschikking heeft gesteld door te betalen, ook als dit personeel minder heeft gewerkt dan deze vaste uren, en dat op grond van deze overeenkomst ook de te betalen transitievergoedingen van personeel dat bij Cervo uit dienst is gegaan in rekening kunnen worden gebracht.

3.3.

[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Cervo in de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met wettelijke rente. [gedaagde] stelt zich primair op het standpunt dat Cervo het risico dient te dragen dat [gedaagde] door overmacht of andere omstandigheden geen gebruik meer kan maken van de beschikbare arbeid, omdat in de inleenovereenkomst wordt vermeld dat Cervo het arbeidsrechtelijk risico draagt. [gedaagde] stelt subsidiair:

-

dat zij voor het personeel dat Cervo haar ter beschikking heeft gesteld geen vaste uren heeft gegarandeerd zodat Cervo bij haar geen uren in rekening kan brengen die als gevolg van de coronamaatregelen niet zijn gewerkt, en

-

dat Cervo over de periode na de beëindiging van de inleenovereenkomst - dus na 1 augustus 2020 - geen personeelskosten zoals transitievergoedingen meer bij haar in rekening kan brengen.

[gedaagde] doet ook een beroep op onvoorziene omstandigheden als bedoeld in artikel 6:258 BW.

4 De beoordeling

5 De beslissing