Rechtbank Midden-Nederland, 15-12-2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:6782, C/16/564919 / KG ZA 23-581
Rechtbank Midden-Nederland, 15-12-2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:6782, C/16/564919 / KG ZA 23-581
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Midden-Nederland
- Datum uitspraak
- 15 december 2023
- Datum publicatie
- 15 december 2023
- ECLI
- ECLI:NL:RBMNE:2023:6782
- Zaaknummer
- C/16/564919 / KG ZA 23-581
Inhoudsindicatie
Kort geding. Ondernemer wil op termijn in aanmerking komen voor de exploitatie van een tankstation op perceel gemeente. Dat perceel is verhuurd tot 2028. Gemeente heeft echter inmiddels met de zittende huurder afgesproken dat deze in plaats van zijn huurrecht een zeer langdurig recht van erfpacht krijgt. Deze overeenkomst is tot stand gekomen zonder toepassing van Didam-criteria. De ondernemer heeft geen kans gekregen om mee te dingen naar het perceel en verlangt een rechterlijk bevel aan de gemeente de erfpacht overeenkomst op te zeggen dan wel niet verder uit te voeren. Rechter oordeelt dat de mogelijke nietigheid van de erfpachtovereenkomst tot gevolg zal hebben dat de erfpachter op grond van zijn oorspronkelijk huurrecht in ieder geval tot 2028 het perceel kan gebruiken. De ondernemer bereikt dus niets met de gevraagde voorzieningen en heeft voldoende tijd om in een bodemprocedure het oordeel van de rechter te vragen.
Uitspraak
Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/564919 / KG ZA 23-581
Vonnis in kort geding van 15 december 2023
in de zaak van
1 [eiseres sub 1] B.V. H.O.D.N. [handelsnaam] ,
2. [eiseres sub 2] B.V.,
beiden gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eiseres c.s.] (vrouwelijk enkelvoud),
advocaat: mr. R.J. Wevers te 's-Hertogenbosch,
tegen
GEMEENTE VEENENDAAL,
zetelend te Veenendaal,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de Gemeente,
advocaat: mr. R.C.H. Burgers te Nijmegen.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 13 producties,
- de conclusie van antwoord met 17 producties,
- - de nagekomen productie 14 van [eiseres c.s.] ,
- de pleitnota van [eiseres c.s.] ,
- de mondelinge behandeling van 6 december 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 Waar gaat deze zaak over?
Dit geschil heeft betrekking op twee percelen die eigendom zijn van de Gemeente. Het gaat om het perceel gelegen aan de [adres] in [vestigingsplaats] , kadastraal bekend als gemeente [gemeente] , sectie [perceel I] (Perceel I) en het perceel, kadastraal bekend als gemeente [vestigingsplaats] , sectie [perceel II] (Perceel II). Deze percelen worden hierna gezamenlijk aangeduid als ‘de Percelen’.
Op 2 juni 2008 heeft de Gemeente met betrekking tot de Percelen een huurovereenkomst gesloten met de heer [A] (hierna: [A] ). [A] wilde op de Percelen een tankstation realiseren en exploiteren. Op 26 maart 2009 hebben de Gemeente en [A] daarom ten laste van de Percelen een huurafhankelijk opstalrecht ten gunste van [A] gevestigd. Na verstrijking van de initiële duur van de huurovereenkomst hebben de Gemeente en [A] de overeenkomst voortgezet en zijn zij overeengekomen dat de huur en het huurafhankelijk opstalrecht op 2 juni 2028 zal eindigen. [A] exploiteert op de percelen nog steeds een tankstation.
Eind 2021 hebben de Gemeente en [A] de huurovereenkomst en het huurafhankelijk opstalrecht met wederzijds goedvinden vroegtijdig beëindigd en in plaats daarvan zijn zij op 10 december 2021 met betrekking tot Perceel I een erfpachtovereenkomst voor de duur van 30 jaar en met betrekking tot Perceel II een bruikleenovereenkomst overeengekomen. Het recht van erfpacht is bij akte van vestiging van 3 januari 2022 gevestigd.
Op 11 oktober 2023 heeft de Gemeente in het Gemeenteblad een publicatie geplaatst waarin zij bekend maakt dat zij voornoemde overeenkomsten met [A] heeft gesloten en roept degenen die zich niet kunnen verenigen met dit ‘voornemen’ van de Gemeente om uiterlijk 31 oktober 2023 een kort geding te starten.
[eiseres c.s.] komt in dit kort geding op tegen de door de Gemeente gesloten overeenkomsten met [A] en vordert dat de Gemeente wordt:
I. geboden over te gaan tot opzegging van de met [A] gesloten overeenkomsten van erfpacht en bruikleen van 10 december 2021,
II. veroordeeld om mee te werken aan de ongedaanmaking van de leveringsakte van 3 januari 2022 betreffende de vestiging van recht van erfpacht
III. geboden om een openbare selectieprocedure zoals bedoeld in en met inachtneming van de eisen van het Didam-arrest met betrekking tot de Percelen.
[eiseres c.s.] wil dat al deze vorderingen worden versterkt met een dwangsom. Subsidiair vordert [eiseres c.s.] dat de voorzieningenrechter een voorziening treft die zij passend acht.
Volgens [eiseres c.s.] heeft de Gemeente bij de uitgifte van deze percelen zich ten onrechte niet gehouden aan de in het zo genoemde Didam-arrest1 van de Hoge Raad geformuleerde kaders en daarmee dus gehandeld in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het gelijkheidsbeginsel. [eiseres c.s.] stelt dat [A] niet de enige serieuze gegadigde is, zij is dat ook. Nu [eiseres c.s.] als gegadigde geen kans is geboden om mee te dingen in het verkrijgen van het recht van opstal en de bruikleenovereenkomst met betrekking tot de Percelen heeft de Gemeente tegenover haar onrechtmatig gehandeld, aldus [eiseres c.s.] .
De Gemeente voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres c.s.] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres c.s.] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres c.s.] in de kosten van deze procedure, waaronder de nakosten.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.