Home

Rechtbank Midden-Nederland, 19-03-2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:1694, 567856

Rechtbank Midden-Nederland, 19-03-2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:1694, 567856

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
19 maart 2024
Datum publicatie
25 maart 2024
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2024:1694
Zaaknummer
567856

Inhoudsindicatie

art. 7:682 lid 3 BW. Verzoek billijke vergoeding statutair voorzitter-bestuurder vereniging na opzegging arbeidsovereenkomst wegens vertrouwensbreuk. Verschil van mening over onderzoek naar anonieme meldingen over bestuur. Contractuele vergoeding en transitievergoeding. Rechtbank is van oordeel dat er geen voldragen redelijke grond is (e, g of h), wel recht op een transitievergoeding en een contractuele beëindigingsvergoeding, maar geen reden voor een aanvullende billijke vergoeding. Werkgever moet verder het bericht op haar website over het vertrek van werknemer verwijderen.

Uitspraak

Civiel recht

Zittingsplaats Utrecht

Zaaknummer / rekestnummer: C/16/567856 / HA RK 23-242

Beschikking van 19 maart 2024

in de zaak van

[verzoekster] ,

te [woonplaats] ,

verzoekende partij,

hierna te noemen: [verzoekster] ,

advocaat: mr. J.A.M.G. Vogels te Roermond,

tegen

de vereniging

[verweerster] ,

te [vestigingsplaats] ,

verwerende partij,

hierna te noemen: [verweerster] ,

advocaat: mr. M.J.G.M. Lamers te Amsterdam.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift van [verzoekster] , ontvangen op 27 december 2023, met 23 producties

- het verweerschrift van [verweerster] met 22 producties

- de aanvullende producties 24 tot en met 40 bij het verzoekschrift

- de aantekeningen van de mondelinge behandeling

- de pleitnota’s van de beide gemachtigden.

1.2.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 februari 2024. [verzoekster] was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, mr. Vogels. Namens [verweerster] waren aanwezig [A] , coördinator Ledenraad, [B] , interim-bestuurder, bijgestaan door de gemachtigde, mr. Lamers. De griffier heeft aantekening gemaakt van wat op de zitting is besproken.

1.3.

Hierna is uitspraak bepaald.

2 De feiten

2.1.

[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] 1963, is per 15 februari 2019 in dienst getreden van [verweerster] op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor vier jaar en twee weken, eindigend op 1 maart 2023. Met ingang van 1 maart 2019 is [verzoekster] benoemd tot voorzitter-bestuurder. Het salaris bedraagt per 15 februari 2019 € 8.950,- bruto per maand bij een omvang van 36 uur per week. Zoals hierna aan de orde komt is [verzoekster] per

1 maart 2023 herbenoemd tot voorzitter-bestuurder voor de bepaalde tijd van vier jaar met een bruto maandsalaris van € 10.250,00.

2.2.

[verweerster] is een vakbond voor verplegenden en verzorgenden, met ongeveer

30 medewerkers in dienst. In 2020 is binnen [verweerster] een nieuwe governancestructuur opgezet, waarbij de raad van toezicht is opgeheven en de ledenraad ging fungeren als werkgever van [verzoekster] . De ledenraad heeft [verzoekster] reeds medio 2022 toegezegd dat de arbeidsovereenkomst per 1 maart 2023 zou worden verlengd en heeft in het najaar van 2022 met [verzoekster] gesprekken gevoerd over de daarbij behorende arbeidsvoorwaarden. Op

6 december 2022 is de ledenraad akkoord gegaan met het beloningsvoorstel voor [verzoekster] voor de verlengde bestuurstermijn vanaf 1 maart 2023. De belangrijkste gewijzigde arbeidsvoorwaarden bestaan uit het voornoemde hogere bruto maandsalaris, een jaarlijkse salarisverhoging volgens een schaal van de cao Ziekenhuizen en de volgende beëindigingsvergoeding:

“12.5 Indien [verweerster] de voorzitter-bestuurder ontslaat, zonder dat dit ontslag zijn uitsluitende of voornaamste reden vindt in handelingen of nalaten van de voorzitter-bestuurder, betaalt [verweerster] aan de voorzitter-bestuurder een beëindigingsvergoeding gelijk aan één bruto jaarsalaris (maandsalaris, eindejaarsuitkering en vakantiegeld). In de beëindigingsvergoeding is de opzegtermijn van 6 maanden inbegrepen.”

2.3.

Op 21 januari 2023 heeft de coördinator van de ledenraad, [A] , een brief ontvangen van de externe vertrouwenspersoon van [verweerster] . In deze brief staat dat vanaf begin december 2022 tien personen zich tot de beide vertrouwenspersonen hebben gewend en hun zorgen hebben geuit. Het betreft medewerkers en voormalige medewerkers van [verweerster] . De externe vertrouwenspersoon schrijft daarbij dat hij zich direct tot de ledenraad van [verweerster] wendt, omdat de signalen (deels) betrekking hebben op vermeende gedragingen van de bestuurder van [verweerster] , [verzoekster] .

2.4.

[A] heeft [verzoekster] eind februari 2023 telefonisch op de hoogte gesteld van deze brief en van de aard van de zorgen die medewerkers met de vertrouwenspersoon hebben gedeeld, namelijk zorgen over het voortbestaan van [verweerster] en de wijze waarop [verweerster] wordt bestuurd. Bij brief van 28 februari 2023 heeft [A] dit aan [verzoekster] schriftelijk bevestigd en meegedeeld dat de ledenraad met (voormalige) medewerkers die dat wensen, informatieve gesprekken zal aangaan. Na die gesprekken zal de ledenraad [verzoekster] uitnodigen voor een informatief gesprek. [A] heeft daarbij een globale schets gegeven van de zorgen die de vertrouwenspersoon aan de ledenraad heeft doorgegeven, namelijk:

1. over het voortbestaan van [verweerster] ;

2. over het ontbreken van medezeggenschap binnen [verweerster] ;

3. de leiderschapsstijl van de bestuurder zou leiden tot een angstcultuur binnen [verweerster] .

2.5.

Op 6 maart 2023 heeft een al eerder geplande zelfevaluatie van de ledenraad plaatsgevonden onder leiding van een extern bureau, waarbij [verzoekster] ook aanwezig was. Uit het verslag van deze zelfevaluatie blijkt onder meer dat de ledenraad toen haar vertrouwen in [verzoekster] heeft uitgesproken en dat de ledenraad van mening is dat zij niet in staat is om zorgvuldig te onderzoeken wat wel/niet speelt en wat een adequate aanpak is, omdat de bewuste melders bij nader inzien niet in gesprek willen met de ledenraad.

2.6.

Op 7 maart 2023 heeft de ledenraad een anonieme brief ontvangen van medewerkers van [verweerster] , waarin zij toelichten waarom zij niet in gesprek durven te gaan met de ledenraad. Daarbij verzoeken de medewerkers de ledenraad om zo spoedig mogelijk een extern, objectief onderzoek te doen. Op 16 maart 2023 stuurt de coördinator van de ledenraad een email naar [verzoekster] met de mededeling dat de ledenraad een anonieme brief heeft ontvangen, met bijgevoegd een document met een groot aantal vragen van de ledenraad en het verzoek deze te beantwoorden.

2.7.

Op 20 maart 2023 is de schriftelijke arbeidsovereenkomst over de herbenoeming van [verzoekster] per 1 maart 2023 getekend.

2.8.

[verzoekster] heeft op 2 april 2023 schriftelijk gereageerd op het verzoek van de ledenraad. Kort gezegd geeft zij aan dat zij in gesprek wil met de ledenraad over de toegezonden vragen en stelt zij voor een externe procesbegeleider als tussenstap aan te stellen. Als de ledenraad het eens is met dit voorstel, dan lijkt het [verzoekster] het meest zuiver als de ledenraad de keuze maakt wie daarvoor het beste kan worden ingehuurd. [verzoekster] geeft aan dat zij bereid is daarover mee te denken.

2.9.

Op verzoek van de ledenraad heeft vervolgens bureau [bedrijf] ( [bedrijf] ) op 20 april 2023 een offerte uitgebracht voor een interventie bij [verweerster] . Kern van de opdracht is het verkennen van de werkrelatie bestuur-bureau, interventies voorstellen en deze zo mogelijk al uitvoeren.

2.10.

Bij brief van 23 april 2023 deelt [verzoekster] aan de ledenraad mee dat zij het niet eens is met de inhoud van de offerte. Dit omdat in de offerte niet staat dat een extern procesbegeleider het proces gaat begeleiden van de meldingen bij de vertrouwenspersoon en omdat er volgens de offerte een bureaubreed onderzoek komt met gesprekken met bijna alle medewerkers, ‘gericht op herstel van verbinding tussen bestuurder en bureau’. [verzoekster] doet vervolgens een voorstel langs twee lijnen: behandeling meldingen bij de vertrouwenspersoon volgens de klachtenprocedure en een cultuurprogramma opzetten binnen [verweerster] , beide met hulp van [bedrijf] . [verzoekster] stelt ook de vraag aan de orde wie bevoegd is om opdracht aan het bureau te geven, de ledenraad of de bestuurder.

2.11.

Tijdens een digitale ledenraadbijeenkomst met [verzoekster] op 25 april 2023 heeft de ledenraad ermee ingestemd de opdracht aan [bedrijf] breder te trekken zodat zowel medewerkers als ledenraadsleden onderdeel zijn van het traject. Vervolgens ontvangt [verzoekster] op 4 mei 2023 de aangepaste offerte van [bedrijf] van 1 mei 2023. Daarin staat onder meer als gewijzigde opdracht ‘het verkennen van de interne situatie cq de uitgangspositie van de onderlinge werkrelatie tussen de verschillende geledingen in het bestuursbureau met het accent op de verbinding tussen bestuur en bureau’.

2.12.

Bij e-mail van 7 mei 2023 stuurt [A] aan [verzoekster] het advies van de advocaat van de ledenraad. Daaruit blijkt dat de ledenraad niet bevoegd is tot het geven van opdracht aan een extern bureau voor het onderzoek. [A] vermeldt daarbij dat de ledenraad al opdracht had gegeven aan [bedrijf] en dat hij ervan uitgaat dat [verzoekster] de offerte ongewijzigd zal tekenen.

2.13.

Per e-mail van 15 mei 2023 meldt [verzoekster] aan [A] dat zij niet akkoord gaat met de opzet en aanpak in de gewijzigde offerte omdat deze niet in lijn is met de gemaakte afspraken. [verzoekster] is bereid haar brief toe te lichten in een bijeenkomst met de ledenraad.

2.14.

Op 22 mei 2023 is er een ingelast overleg van de ledenraad met [verzoekster] . Bij aanvang van het overleg overhandigt [A] aan [verzoekster] een brief met een voorgenomen besluit tot ontslag van de bestuurder wegens een vertrouwensbreuk, die als volgt is toegelicht:

“Gezien de ontwikkelingen over de afgelopen maanden, de signalen die wij hebben ontvangen van de externe vertrouwenspersoon en het proces rondom het uitbrengen van de offerte van het onderzoeksbureau en uw reactie hierop heeft ertoe geleid dat er sprake is van een vertrouwensbreuk tussen u en de ledenraad.”

[A] verzoekt [verzoekster] daarvoor een ledenraadsvergadering bijeen te roepen. Om een formeel ontslag te vermijden stelt [A] aan [verzoekster] voor om de komende 14 dagen te gebruiken om in onderling overleg tot een regeling te komen, waarbij de ledenraad de afspraken zoals neergelegd in de recente arbeidsovereenkomst wil respecteren.

2.15.

Bij e-mail van 5 juni 2023 stuurt de gemachtigde van [verweerster] naar de gemachtigde van [verzoekster] een beëindigingsvoorstel en de door hem verzochte concretisering van de vertrouwensbreuk. Kort samengevat komt dit erop neer dat het voor de ledenraad duidelijk is dat de bestuurder er alles aan doet het onderzoek naar haar gedragingen te dwarsbomen, of op zijn minst naar haar hand te zetten. Bovendien dient de handelwijze van de bestuurder niet het belang van de vereniging, maar uitsluitend haar eigen belang. De druppel voor de ledenraad is dat de bestuurder niet wil meewerken aan het onderzoek zoals de ledenraad dit in het belang van de vereniging en haar werknemers voor ogen heeft.

2.16.

Op 21 juni 2023 vindt de ledenraadsvergadering plaats waarin [verzoekster] als bestuurder wordt ontslagen en met onmiddellijke ingang uit haar functie wordt gezet. Direct na afloop van de vergadering heeft de ledenraad een persbericht laten uitgaan naar het [persbureau] , zorgvakblad [naam] en alle medewerkers en leden van [verweerster] met als kop: “Ledenraad [verweerster] zegt vertrouwen in voorzitter [verzoekster] op”. Dit persbericht is diezelfde dag op de website van [verweerster] geplaatst.

2.17.

Bij brief van 27 juni 2023 aan [verzoekster] heeft de coördinator van de ledenraad namens [verweerster] de arbeidsovereenkomst opgezegd met ingang van 1 januari 2024, met als bijlage het verslag van de ledenraadsvergadering van 21 juni 2023. Daarbij heeft de ledenraad zich op het standpunt gesteld dat het ontslag zijn uitsluitende - althans voornaamste - reden vindt in handelingen of nalaten van [verzoekster] als bestuurder, als gevolg waarvan artikel 12.5 (de contractuele vergoeding) van de arbeidsovereenkomst niet van toepassing is. Wel wordt aangekondigd dat met de salarisronde van januari 2024 de transitievergoeding, berekend op € 19.211,16 bruto zal worden betaald. Dat laatste is, als gevolg van de escalatie van het conflict, niet gebeurd.

3 Het verzoek

3.1.

[verzoekster] verzoekt, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [verweerster] te veroordelen tot betaling van het netto equivalent van:

- de transitievergoeding van € 20.934,73 bruto,

- een billijke vergoeding van € 498.058,10 bruto,

- de contractuele vergoeding van € 77.219,70 bruto,

- het resterende bedrag aan niet genoten vakantiedagen van € 5.106,24 bruto en

- het resterende bedrag aan eindejaarsuitkering van € 620,63 bruto,

waarbij al deze bedragen moeten worden vermeerderd met de wettelijke rente.

[verzoekster] verzoekt verder [verweerster] te veroordelen om binnen één week na de beschikking een rectificerend bericht aan het [persbureau] , [naam] en alle medewerkers en leden van [verweerster] te sturen en op de website van [verweerster] te plaatsen en het op 21 juni 2023 op haar website geplaatste nieuwsbericht te verwijderen, op verbeurte van een dwangsom. Tot slot heeft [verzoekster] verzocht om een proceskostenveroordeling.

3.2.

[verzoekster] voert daartoe aan dat de arbeidsovereenkomst zonder redelijke grond is opgezegd. Volgens [verzoekster] heeft de ledenraad van [verweerster] uit het niets meegedeeld dat zij het vertrouwen in [verzoekster] is verloren en dat zij overgaat tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De ledenraad heeft geen poging ondernomen om gezamenlijk tot een oplossing te komen. Omdat het ontslag niet zijn uitsluitende of voornaamste reden vindt in haar handelingen of nalaten, maakt [verzoekster] - naast een transitie- en een billijke vergoeding - ook aanspraak op de contractuele vergoeding van artikel 12.5 van de arbeidsovereenkomst.

4 Het verweer

5 De beoordeling

6 De beslissing