Home

Rechtbank Midden-Nederland, 10-04-2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:2353, 10937114 / LE VERZ 24-10

Rechtbank Midden-Nederland, 10-04-2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:2353, 10937114 / LE VERZ 24-10

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
10 april 2024
Datum publicatie
19 april 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2024:2353
Zaaknummer
10937114 / LE VERZ 24-10

Inhoudsindicatie

onvoorwaardelijke toezegging tot verlenging van de arbeidsovereenkomst door leidinggevende, niet van doorslaggevend belang of leidinggevende daadwerkelijk bevoegd was, de leidinggevende heeft in elk geval de schijn gewekt dat hij bevoegd was of namens werkgever sprak, werknemer mocht gerechtvaardigd vertrouwen op de onvoorwaardelijke toezegging, de arbeidsovereenkomst is voor de duur van een jaar verlengd, ontbindingsverzoek is prematuur en wordt afgewezen.

Uitspraak

beschikking

Civiel recht
kantonrechter

locatie Lelystad

Beschikking van 10 april 2024

in de zaak met zaaknummer / rekestnummer 10937114 / LE VERZ 24-10 BW 31650 van

[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,

verweerder in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken,
hierna ook te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. E.M. Hetterscheidt,

en

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,

verzoekster in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken,
hierna ook te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde: mr. G.B.M. Zuidgeest.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

het verzoekschrift met nevenverzoeken en verzoek tot een voorlopige voorziening ex artikel 223 RV met 13 producties, op de griffie binnengekomen op 14 februari 2024,

-

het verweerschrift van [verweerster] tevens voorwaardelijk ontbindingsverzoek van 11 maart 2024 met 3 producties,

-

de akte met aanvullende producties 14 tot en met 18 van [verzoeker] ,

-

de aanvullende producties 4 tot en met 8 van [verweerster] .

1.2.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 maart 2024 op de zittingslocatie te Almere van deze rechtbank. Beide gemachtigden hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, deze zijn aan het dossier toegevoegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de zitting is besproken.

1.3.

Tot slot is uitspraak bepaald.

2 De feiten

2.1.

[verzoeker] is op 17 januari 2022 bij [verweerster] in dienst getreden als verkoper op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van een jaar. Deze arbeidsovereenkomst is verlengd voor de duur van een jaar tot 16 januari 2023. Het laatstverdiende bruto maandloon van [verzoeker] bedraagt € 4.800,00 exclusief 8% vakantietoeslag. Op het dienstverband is de CAO Groothandel in bloemen en planten van toepassing.

2.2.

De manager van [verzoeker] is de heer [A] (hierna: [A] ). De heer [B] (hierna: [B] ) is de CCO van [verweerster] .

2.3.

Tijdens een diner na afloop van een beurs op 23 augustus 2023 heeft [A] aan [verzoeker] kenbaar gemaakt dat twijfel bestond bij [verweerster] over het aanbieden van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan [verzoeker] vanwege de onzekere markt. Op de vraag van [verzoeker] of een derde jaarcontract wettelijk gezien nog mogelijk is heeft [A] meegedeeld: “Als jij een derde jaarcontract kan krijgen, dan gaan we daarvoor of “als jij een derde jaarcontract kan krijgen, is hierbij je contract verlengd.” Daarop hebben [verzoeker] en [A] een toost uitgebracht en spraken zij af dat [verzoeker] bij de afdeling HR zou navragen of het juridisch gezien mogelijk is nog een derde jaarcontract aan te gaan.

2.4.

Op 28 augustus 2023 heeft [verzoeker] per e-mail navraag gedaan bij mevrouw [C] (HR-adviseur):

“Ik heb het met [A] (mijn manager) gehad over contractverlenging. Hieruit kwam de vraag of het mogelijk is om nog een jaarcontract te krijgen, de 3e dus. Voor mij geen probleem, maar kan dat wettelijk?”

[C] heeft daarop als volgt gereageerd:

“Jazeker. We mogen 3x een tijdelijk contract aanbieden. Na het 3e tijdelijke contract dienen we over te gaan op een vast dienstverband.”

[verzoeker] heeft bovenstaande mailwisseling doorgestuurd aan [A] , waarop [A] diezelfde dag reageerde:

“Top! En nu getallen schrijven dat we het ook kunnen onderbouwen!”

2.5.

Op 26 oktober 2023 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [B] , [A] en [verzoeker] . Tijdens dit gesprek is aan [verzoeker] meegedeeld dat twijfels bestaan over de verlenging van zijn arbeidsovereenkomst vanwege de tegenvallende markt/cijfers.

2.6.

Op 30 oktober 2023 heeft [verzoeker] per e-mail aan [A] , [B] en [C] laten weten dat hij navraag heeft gedaan bij de HR-adviseur ( [C] ) over de mondelinge toezegging van [A] en dat de HR-adviseur aan [verzoeker] heeft laten weten dat een mondelinge toezegging van zijn leidinggevende tot verlenging van de arbeidsovereenkomst wettelijk bindend is. In die e-mail besluit [verzoeker] met de mededeling dat hij er vanuit gaat dat hij binnenkort zijn nieuwe jaarcontract ontvangt.

2.7.

Op 29 november 2023 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoeker] , [A] , [B] en mevrouw [D] (HR). In dat gesprek is aan [verzoeker] meegedeeld dat zijn arbeidsovereenkomst niet wordt verlengd en is hij naar huis gestuurd. Tijdens dat gesprek ontving [verzoeker] ook de schriftelijke bevestiging dat zijn arbeidsovereenkomst niet wordt verlengd. In aansluiting op dat gesprek is [verzoeker] afgesloten van zijn e-mail en van de remote login.

3. De verzoeken van [verzoeker] , het verweer en het voorwaardelijk ontbindingsverzoek van [verweerster]

3.1.

[verzoeker] verzoekt, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:

Voorlopige voorzieningen:

I. Bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van het geding [verweerster] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van het salaris van € 4.800,-- bruto per maand, te vermeerderen met de vakantiebijslag en overige emolumenten vanaf 16 januari 2024 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd;

II. Bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van het geding [verweerster] te veroordelen [verzoeker] vanaf 16 januari 2024 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd in staat te stellen om de bedongen werkzaamheden te verrichten, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,-- per dag dat [verweerster] in gebreke blijft;


Primair:

III. Een verklaring voor recht te geven dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 16 januari 2024 met 12 maanden is verlengd tot en met 16 januari 2025;

IV. De opzegging van de arbeidsovereenkomst te vernietigen;

V. [verweerster] te verplichten [verzoeker] binnen 24 uur na betekening van de beschikking toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden, onder verbeurte van een dwangsom van
€ 250,00 per dag dat [verweerster] in gebreke blijft;

VI. [verweerster] te veroordelen tot tijdige betaling van het gebruikelijke salaris van
€ 4.800,00 bruto plus emolumenten van [verzoeker] vanaf 16 januari 2024, te vermeerderen

met wettelijke verhoging en wettelijke rente;

VII. [verweerster] te veroordelen tot tijdige afgifte van deugdelijke salarisspecificaties onder verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag dat [verweerster] in gebreke blijft;


Subsidiair:

VIII. [verweerster] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding ter hoogte van een jaarsalaris, zijnde een bedrag van € 62.208,00 bruto inclusief 8% vakantietoeslag, alsmede de nog te begroten pensioenschade;

IX. [verweerster] te veroordelen aan [verzoeker] een transitievergoeding toe te kennen van
€ 3.460,73 bruto;

X. [verweerster] te veroordelen tot tijdige afgifte van deugdelijke salarisspecificaties aan [verzoeker] , onder verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag dat [verweerster] in gebreke blijft;

XI. Te verklaren voor recht dat het concurrentiebeding, zoals opgenomen in artikel 11 van de arbeidsovereenkomst nietig is c.q. het beding te vernietigen;

XII. Te verklaren voor recht dat het relatiebeding, zoals opgenomen in artikel 12 van de arbeidsovereenkomst nietig is c.q. het beding te vernietigen.

Primair en subsidiair:

XIII. [verweerster] te veroordelen in de daadwerkelijk gemaakte advocaatkosten ter hoogte van een bedrag ad € 1.956,57 inclusief BTW zoals uiteengezet onder randnummer 40;

XIV. [verweerster] te veroordelen in de kosten van deze procedure, het salaris gemachtigde daaronder begrepen.

3.2.

[verweerster] heeft verweer gevoerd en verzoekt, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

Primair

I. De verzoeken van [verzoeker] , waaronder de voorlopige voorzieningen, af te wijzen.

Subsidiair, indien en voor zover het primaire verzoek van [verzoeker] wordt toegewezen:

II. De arbeidsovereenkomst op de kortst mogelijke termijn te ontbinden;

III. Het verzoek van [verzoeker] om het concurrentie- en relatiebeding nietig te verklaren, althans te vernietigen, af te wijzen.


Meer subsidiair, indien en voor zover het primaire verzoek van [verzoeker] wordt toegewezen en het ontbindingsverzoek van [verweerster] wordt afgewezen:

IV. [verzoeker] te veroordelen tot terugbetaling van de reeds voldane eindafrekening, te vermeerderen met de wettelijke rente.

Uiterst subsidiair:

V. De billijke vergoeding te bepalen op nihil, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;

VI. Het verzoek van [verzoeker] om het concurrentie- en relatiebeding nietig te verklaren, althans te vernietigen, af te wijzen.

Primair en subsidiair:

VII. [verzoeker] te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, het salaris van de gemachtigde van [verweerster] daaronder begrepen.

4 De beoordeling

4.1.

De vraag die voorligt is of [A] namens [verweerster] een bindende onvoorwaardelijke toezegging heeft gedaan aan [verzoeker] tot het verlengen van zijn arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar en of [verzoeker] daarop gerechtvaardigd mocht vertrouwen. De kantonrechter komt tot het oordeel dat dit het geval is en zal dat hierna uitleggen.

[A] heeft een onvoorwaardelijke toezegging gedaan aan [verzoeker]
4.2. Vast staat dat [A] aan [verzoeker] tijdens een diner na afloop van een werkbeurs op 23 augustus 2023 kenbaar heeft gemaakt dat er twijfel bestaat over het omzetten van zijn tijdelijke arbeidsovereenkomst naar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, gelet op de tegenvallende markt/cijfers. Dat in aansluiting daarop tussen [verzoeker] en [A] is gesproken over de mogelijkheid voor een derde jaarcontract staat eveneens vast waarbij [A] heeft aangegeven dat als [verzoeker] wettelijk een derde jaarcontract kan krijgen, zijn contract verlengd is. Daarna hebben [A] en [verzoeker] een toost daarop uitgebracht. Naar het oordeel van de kantonrechter is aldus een onvoorwaardelijke toezegging gedaan aan [verzoeker] om de arbeidsovereenkomst te verlengen met dien verstande dat daarbij enkel de afspraak is gemaakt dat [verzoeker] zou navragen bij HR of dit juridisch gezien nog mogelijk is. [A] heeft tijdens de mondelinge behandeling ook erkend dat hij tijdens dat gesprek op 23 augustus 2023 tegen [verzoeker] heeft gezegd: “als dat mogelijk is, dan gaan we daarvoor”.

4.3.

Na navraag door [verzoeker] aan HR of een tijdelijke verlenging juridisch gezien nog mogelijk is en het bevestigend antwoord daarop door HR, volgt het antwoord van [A] op 28 augustus 2023 dat dit top is en noemt hij dat ze cijfers moeten schrijven om dit te kunnen onderbouwen. [verweerster] meent dat daaruit blijkt dat de voorwaarde voor de verlenging van de arbeidsovereenkomst zou zijn dat nog over de resterende maanden van 2023 goede cijfers geschreven moesten worden. De kantonrechter volgt [verweerster] daarin niet. Ten eerste omdat, gelet op de feitelijke gang van zaken zoals in 4.2. is weergegeven, op 23 augustus 2023 de toezegging is gedaan de arbeidsovereenkomst te verlengen en aan die verlenging van de arbeidsovereenkomst enkel de voorwaarde is verbonden dat een derde jaarcontract juridisch gezien nog mogelijk zou moeten zijn. Ten tweede is ook niet duidelijk op wat voor cijfers [A] in zijn e-mail van 28 augustus 2023 precies doelt en over welke periode hij het daarbij zou hebben. [verzoeker] heeft weliswaar niet meer op de inhoud van deze
e-mail gereageerd, maar dit valt hem niet aan te rekenen nu uit de inhoud van de e-mail niet valt op te maken dat “het schrijven van cijfers” specifiek voor [verzoeker] geldt en dit een voorwaarde is voor de verlenging van de arbeidsovereenkomst.

4.4.

Dat op 23 augustus 2023 geen voldoende bepaalbaar aanbod door [verweerster] is gedaan dat voor aanvaarding in aanmerking kon komen, zoals [verweerster] nog heeft aangevoerd, gaat evenmin op. Het gaat hier namelijk niet om een eerste arbeidsovereenkomst, maar om een verlenging van een arbeidsovereenkomst waarbij de arbeidsvoorwaarden tussen partijen dus al vaststonden. Om van aanbod en aanvaarding te spreken was in dit geval dan ook niet vereist dat daarbij ook zou zijn gesproken over arbeidsvoorwaarden. Concluderend is de kantonrechter dan ook van oordeel dat door [A] een onvoorwaardelijke toezegging aan [verzoeker] is gedaan.


Of [A] daadwerkelijk bevoegd was is hier niet van doorslaggevend belang
4.5. [verweerster] stelt dat [A] niet bevoegd was een toezegging aan [verzoeker] te doen over de verlenging van zijn arbeidsovereenkomst. [A] heeft volgens [verweerster] nooit de bevoegdheid gehad om te beslissen over arbeidsvoorwaarden, omdat hij als manager alleen ging over de commerciële zaken. Alle zaken rondom arbeidsvoorwaarden behoorden volgens [verweerster] tot de verantwoordelijkheid van [B] . Volgens [verweerster] wist [verzoeker] dit ook en mocht hij dus niet gerechtvaardigd vertrouwen op de woorden van [A] ten aanzien van de verlenging van de arbeidsovereenkomst. Ter onderbouwing van haar verweer heeft [verweerster] diverse stukken overgelegd, waaronder communicatie over de eerdere verlenging van de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] in 2022 en afspraken over loon en een auto. Uit die stukken blijkt dat die zaken destijds tussen [B] en [verzoeker] zijn besproken en afgewikkeld. [verzoeker] heeft ook erkend dat deze zaken via [B] verliepen, maar heeft aangevoerd dat dit omstreeks februari/maart 2023 is veranderd. Volgens [verzoeker] is per e-mail aan de afdeling Retail gecommuniceerd dat [A] vanaf dat moment tot en met 31 december 2023 is aangesteld als manager voor beide teams, waarop [verzoeker] hem in reactie daarop heeft gefeliciteerd en onder andere heeft aangegeven dat hij blij is voor [A] , omdat [verzoeker] wist dat [A] dit altijd al wilde. Vanaf dat moment heeft [verzoeker] geen zaken omtrent arbeidsvoorwaarden meer besproken met [B] , maar alleen nog rechtstreeks met [A] . Door [verweerster] is betwist dat in de bevoegdheden/verantwoordelijkheden van [A] een wijziging is opgetreden omstreeks maart 2023. De kantonrechter kan niet vaststellen hoe dit nu daadwerkelijk is gegaan, omdat [verzoeker] direct na het gesprek op 29 november 2023 geen toegang meer had tot het systeem van [verweerster] en dus ook niet tot zijn mailaccount. Als gevolg daarvan heeft [verzoeker] de betreffende e-mail dus niet kunnen overleggen. Evident is echter wel dat [verzoeker] de overtuiging had dat [A] deze bevoegdheid sinds maart 2023 had en dat [verweerster] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij duidelijk heeft gecommuniceerd aan haar werknemers welke bevoegdheden al dan niet toekwamen aan [A] als afdelingsmanager. Er is ook niet gebleken dat binnen [verweerster] een beleid of reglement bestaat waarin de bevoegdheden binnen de organisatie zijn vastgelegd en op grond waarvan dit bij [verzoeker] bekend had moeten zijn. Dat [A] niet vermeld staat als bestuurder van [verweerster] bij de Kamer van Koophandel, is niet van doorslaggevend belang omdat bevoegdheden met betrekking tot arbeidsvoorwaarden niet zonder meer zijn voorbehouden aan enkel de bestuurder van een onderneming. Al met al is de kantonrechter van oordeel dat de gang van zaken tussen [verweerster] en [verzoeker] in ieder geval niet zo was dat duidelijk moest zijn voor [verzoeker] dat [A] onbevoegd was om hem namens [verweerster] een toezegging te doen tot het verlengen van zijn arbeidsovereenkomst.

[verzoeker] mocht gerechtvaardigd vertrouwen op de toezegging van [A]

4.6.

De vraag die vervolgens voorligt is of [verzoeker] kon en mocht begrijpen dat de toezegging door [A] bevoegdelijk is gedaan. Alles overwegende komt de kantonrechter tot het oordeel dat [verzoeker] gerechtvaardigd heeft mogen vertrouwen op de toezegging van [A] . Daartoe wordt als volgt overwogen.

4.7.

Vast staat dat [A] op 23 augustus 2023 uitlatingen heeft gedaan over arbeidsvoorwaarden richting [verzoeker] door hem onder meer mee te delen dat vanuit [verweerster] nog twijfel bestond over het al dan niet aangaan van een arbeidsovereenkomst met [verzoeker] voor onbepaalde tijd. Die uitlatingen kan de kantonrechter niet rijmen met het standpunt van [verweerster] dat [A] als commercieel manager van [verzoeker] niets te zeggen had over arbeidsvoorwaarden en aanverwante zaken. Als dit laatste juist zou zijn dan valt niet in te zien waarom [A] tegen [verzoeker] toch deze uitlatingen doet. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [A] verklaard dat hij dit slechts heeft gedaan vanuit zijn commerciële rol en dat [verzoeker] had moeten weten dat instemming van [B] vereist zou zijn om daadwerkelijk tot verlenging van de arbeidsovereenkomst over te kunnen gaan. [A] heeft evenwel niet concreet toegelicht hoe [verzoeker] dit had kunnen weten. Vast staat dat [A] in ieder geval niet tegen [verzoeker] heeft gezegd dat de daadwerkelijke verlenging van de arbeidsovereenkomst afhankelijk was van de goedkeuring van [B] dan wel dat hij slechts een positief advies zou geven aan [B] omtrent de verlenging en dat [B] hier nog van zou kunnen afwijken. Daarbij komt dat eveneens vast staat dat [A] heeft gezegd dat als het juridisch gezien mogelijk is nog een derde tijdelijke arbeidsovereenkomst aan te gaan, dat zij daar dan voor gaan. Aansluitend op die toezegging hebben [verzoeker] en [A] geproost. Door [A] is daarmee, voor zover hij niet bevoegd zou zijn tot het doen van deze toezegging, in elk geval de schijn gewekt dat hij bevoegd was om te beslissen over het verlengen van de arbeidsovereenkomst althans op zijn minst de indruk gewekt dat hij daarbij sprak namens [verweerster] .

4.8.

[A] heeft tijdens het gesprek op 29 november 2023 verklaard dat hij zich op 28 augustus 2023 realiseerde dat hij niet de manager is van [verzoeker] en hij daarom in de e-mail aan [verzoeker] heeft geschreven dat ze het moesten kunnen onderbouwen met cijfers. Wat daar ook van zij; als [A] zich op dat moment realiseerde dat hij niet zelfstandig een beslissing mocht nemen over de verlenging van de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] , had het op zijn weg gelegen dat meteen aan [verzoeker] te laten weten.

4.9.

[verweerster] heeft tot slot nog als verweer aangevoerd dat voor het geval wordt geoordeeld dat sprake is van een rechtsgeldige en onvoorwaardelijke toezegging, zij daarop nog mocht terugkomen gelet op de zeer tegenvallende resultaten in de markt waarop [verzoeker] werkzaam was. Wat daar ook van zij: door [verweerster] is in het geheel niet onderbouwd dat het financieel gezien niet haalbaar voor haar is om [verzoeker] in dienst te houden gelet op de marktomstandigheden. Aan dit verweer gaat de kantonrechter daarom voorbij.


De arbeidsovereenkomst is voor de duur van een jaar verlengd

4.10.

Voorgaande leidt tot de conclusie dat de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] door de onvoorwaardelijke toezegging van [A] per 16 januari 2024 voor de duur van een jaar is verlengd. Dat betekent dat de arbeidsovereenkomst is verlengd tot 16 januari 2024. [verzoeker] heeft gevraagd voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst is verlengd tot en met
16 januari 2025, maar dat is niet juist, omdat 15 januari 2025 de laatste dag van het dienstverband is.
Dit betekent ook dat de “aanzegging” die [verweerster] op 17 november 2023 aan [verzoeker] heeft gedaan inhoudende dat de arbeidsovereenkomst per 16 januari 2024 niet wordt verlengd, kwalificeert als een opzegging. Die opzegging is, gelet op de toegezegde verlenging van de arbeidsovereenkomst, onregelmatig. Dit betekent dat de kantonrechter die opzegging zal vernietigen en de verklaring voor recht dat tussen partijen nog een arbeidsovereenkomst bestaat zal toewijzen, omdat hierna wordt geoordeeld dat er geen voldragen grond is voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

De arbeidsovereenkomst wordt niet ontbonden

4.11.

Omdat de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en [verweerster] nog bestaat, komt de kantonrechter vervolgens toe aan het beoordelen van het voorwaardelijk verzoek van [verweerster] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.


[verzoeker] heeft niet verwijtbaar gehandeld

4.12.

[verweerster] heeft primair aan haar ontbindingsverzoek ten grondslag gelegd dat [verzoeker] verwijtbaar heeft gehandeld door het gesprek op te nemen dat tussen hem en [verweerster] heeft plaatsgevonden op 29 november 2023.
Vast staat dat [verzoeker] dit betreffende gesprek, zonder daarvoor toestemming te hebben gevraagd, heeft opgenomen. Het maken van een heimelijke opname verdient weliswaar geen schoonheidsprijs, maar is hier niet te kwalificeren als zodanig verwijtbaar handelen dat dit zou moeten leiden tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Zoals [verzoeker] heeft toegelicht voelde hij zich genoodzaakt deze opname te maken, omdat hij alleen tegenover drie personen van [verweerster] stond in dit gesprek en omdat hij had ervaren dat [A] sinds eind oktober 2023 van mening veranderde over de door hem gedane toezegging. De kantonrechter is van oordeel dat gegeven die omstandigheden, hoewel laakbaar, het voorstelbaar is dat [verzoeker] dit gesprek heeft willen opnemen. Echter dit weegt niet zo zwaar dat tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst moet worden overgegaan, te meer nu het hier ook gaat om een eenmalig incident. Het verzoek op de e-grond zal dan ook worden afgewezen.

De arbeidsrelatie is niet ernstig en duurzaam verstoord

4.13.

Subsidiair heeft [verweerster] aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat de arbeidsverhouding tussen [verzoeker] en [verweerster] inmiddels ernstig en duurzaam zou zijn verstoord, zodat van [verweerster] niet langer gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] voort te zetten. Dat blijkt volgens [verweerster] uit de grimmige sfeer en de aanvallende houding van [verzoeker] tijdens het gesprek van 29 november 2023. Daarnaast stelt [verweerster] geen vertrouwen meer te hebben in een vruchtbare samenwerking en zou terugkeer van [verzoeker] negatieve gevolgen hebben, doordat de situatie voor onrust heeft gezorgd.

4.14.

Ook dit verzoek wijst de kantonrechter af. Dat het gesprek van 29 november 2023 niet in een goede sfeer is verlopen is gelet op hetgeen zich heeft afgespeeld begrijpelijk, maar daarin hebben beide partijen hun aandeel gehad. Dat leidt er echter niet toe dat van [verweerster] niet meer verwacht kan worden om de arbeidsrelatie met [verzoeker] voort te zetten.

Evenmin is gebleken dat terugkeer van [verzoeker] op de werkvloer negatieve gevolgen zal hebben vanwege veroorzaakte onrust. Dat dit zo zou zijn is in het geheel niet onderbouwd door [verweerster] .

Dat de verhoudingen tussen partijen door de onderhavige discussie op scherp zijn gezet is ook begrijpelijk, echter dat sprake is van een duurzame en ernstig verstoorde arbeidsrelatie is niet gebleken. Door [verweerster] is immers niets ondernomen om de onderlinge verhoudingen te verbeteren. Dit verzoek op de g-grond is daarmee prematuur en zal worden afgewezen.

[verweerster] moet het loon aan [verzoeker] betalen vanaf 16 januari 2024

4.15.

Omdat de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 16 januari 2024 is verlengd brengt dat met zich mee dat [verweerster] het loon aan [verzoeker] verschuldigd is vanaf 16 januari 2024, tot het moment dat een rechtsgeldig einde aan de arbeidsovereenkomst is gekomen.

Ook zal [verweerster] worden veroordeeld om [verzoeker] toe laten tot het verrichten van zijn gebruikelijke werkzaamheden. De gevorderde dwangsommen worden eveneens toegewezen, zij het dat de kantonrechter de dwangsommen maximeert tot een bedrag van
€ 70.000,00.

Ook de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente zullen worden toegewezen over het achterstallige loon, omdat vast staat dat het loon niet en dus te laat is betaald door [verweerster] .

4.16.

Omdat de primaire verzoeken van [verzoeker] worden toegewezen, komt de kantonrechter aan de beoordeling van de subsidiaire verzoeken van [verzoeker] niet toe.


Terugbetaling eindafrekening

4.17.

Het meer subsidiaire verzoek van [verweerster] om [verzoeker] te veroordelen tot terugbetaling van de reeds voldane eindafrekening is toewijsbaar. Dat die eindafrekening is voldaan staat immers vast. Overigens kan [verweerster] dit betaalde bedrag ook verrekenen met het achterstallige loon dat zij nog aan [verzoeker] is verschuldigd. De wettelijke rente over de betaalde eindafrekening wordt afgewezen, omdat het feit dat [verweerster] deze betaling aan [verzoeker] ten onrechte heeft gedaan in haar risicosfeer ligt.

Salarisspecificaties
4.18. Het verzoek tot het verstrekken van salarisspecificaties is gelet op het bepaalde in artikel 7:626 BW toewijsbaar. Omdat niet is gesteld of gebleken dat [verweerster] niet vrijwillig tot het verstrekken van salarisspecificaties overgaat, bestaat geen aanleiding om daaraan dwangsommen te verbinden. Dat verzoek zal daarom worden afgewezen.
Advocaatkosten
4.19. [verzoeker] vordert betaling van zijn volledige advocaatkosten op grond van artikel 7:611 BW juncto artikel 6:96 BW voor de buitengerechtelijke kosten die hij voorafgaand aan de procedure heeft moeten maken. Vergoeding van daadwerkelijk gemaakte buitengerechtelijke kosten is mogelijk op grond van artikel 6:96 BW. Uit de New Hairstyle beschikking blijkt dat dan sprake moet zijn van een schending van artikel 7:611 BW. Naar het oordeel van de kantonrechter is daar sprake van. Door de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] onregelmatig op te zeggen en hem niet langer tot het werk toe te laten, terwijl zij had toegezegd de arbeidsovereenkomst te verlengen, heeft [verweerster] in strijd met goed werkgeverschap gehandeld.
[verweerster] heeft verweer gevoerd tegen toewijzing van de volledige advocaatkosten, omdat dit volgens haar slechts toewijsbaar is als misbruik van procesrecht is gemaakt of sprake is van een onrechtmatige daad door het instellen van een evident ongegronde vordering. Dat criterium ziet echter op toewijzing van volledige proceskosten, terwijl [verzoeker] vergoeding vraagt van de kosten die niet zien op de voorbereiding van deze procedure, maar kosten die daaraan voorafgaand zijn gemaakt in december 2023. Uit de specificatie van de advocaatkosten van december 2023 blijkt dat de gemachtigde van [verzoeker] hem onder meer heeft geadviseerd over zijn rechtspositie en [verweerster] heeft aangeschreven over de aan [verzoeker] gedane toezegging en gesommeerd [verzoeker] toe te laten tot zijn werkzaamheden en het loon door te betalen.
Die kosten zijn gelet op voorgaande toewijsbaar. Het gevorderde bedrag komt de kantonrechter gelet op de bijgevoegde specificatie niet onredelijk voor en tegen de hoogte van de kosten is door [verweerster] ook geen verweer gevoerd. Dat betekent dat de kantonrechter een bedrag van € 1.956,57 inclusief BTW aan advocaatkosten zal toewijzen.

Proceskostenveroordeling
4.20. [verweerster] zal – zowel in het verzoek als in het (voorwaardelijk) tegenverzoek – als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [verzoeker] . Deze worden in het verzoek van [verzoeker] tot vandaag begroot op € 1.655,00, bestaande uit € 706,00 aan griffierecht en € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten. De proceskosten in het zelfstandig tegenverzoek worden begroot op nihil, omdat in het tegenverzoek niet gebleken is van noemenswaardig meerwerk.

Uitvoerbaar bij voorraadverklaring

4.21.

De gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring, waartegen geen verweer is gevoerd, zal eveneens worden toegewezen.

In de provisionele vorderingen
4.22. Nu in deze beschikking al een beslissing wordt gegeven op de verzoeken van [verzoeker] , is er geen reden meer om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen. Een voorlopige voorziening op grond van dat artikel kan immers alleen worden getroffen voor de duur van het geding.

5 De beslissing