Rechtbank Midden-Nederland, 16-05-2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:3068, C/16/571849 / JE RK 24-421
Rechtbank Midden-Nederland, 16-05-2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:3068, C/16/571849 / JE RK 24-421
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Midden-Nederland
- Datum uitspraak
- 16 mei 2024
- Datum publicatie
- 21 mei 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBMNE:2024:3068
- Zaaknummer
- C/16/571849 / JE RK 24-421
Inhoudsindicatie
Weigering gemachtigde op grond van artikel 81 lid 1 jo. 280 Rv vanwege ernstige bezwaren. Het betreft een voormalig advocaat die door het hof van discipline is geschrapt van het tableau.
Uitspraak
Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/571849 / JE RK 24-421
Beschikking van 16 mei 2024
in de zaak van:
[betrokkene] ,
gevestigd te [woonplaats] ,
hierna: betrokkene.
1 De procedure
Op 4 april 2024 heeft de rechtbank betrokkene een brief gestuurd met de volgende inhoud (voor zover hier van belang):
“Bij uitspraak van 19 februari 2024, zaaknummer 230047 (ECLI:NL:TAHVD:2024:85) heeft het Hof van Discipline u geschrapt van het tableau.
U heeft zich inmiddels gemeld als gemachtigde in een familiezaak bij onze rechtbank. De rechtbank maakt daaruit op dat u in familiezaken voortaan als gemachtigde, in plaats van als advocaat, wilt optreden.
De rechtbank is voornemens om u voor bepaalde tijd te weigeren als gemachtigde in alle familie- en jeugdzaken binnen het arrondissement Midden-Nederland op grond van artikel 81 juncto artikel 280 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dit voornemen is gebaseerd op voornoemde uitspraak van het Hof van Discipline en de bijbehorende herstelbeslissing. De rechtbank gaat ervan uit dat die uitspraak reeds bij u bekend is.”
en hem uitgenodigd voor een mondelinge behandeling door de meervoudige kamer.
Op 18 april 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Betrokkene was aanwezig. Hij heeft een pleitnota voorgedragen.
2 De feiten
Betrokkene was voorheen werkzaam als advocaat.
Bij beslissing van 16 januari 2023 (ECLI:NL:TADRARL:2023:3) heeft de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden betrokkene de maatregel van schrapping opgelegd.
Bij beslissing van 19 februari 2024 (ECLI:NL:TAHVD:2024:85, herstelbeslissing ECLI:NL:TAHVD:2024:89) heeft het hof van discipline te ’s-Gravenhage (hierna: het hof) de beslissing van de raad van discipline op dit punt bekrachtigd. Het hof heeft verder beslist dat de schrapping ingaat met ingang van 26 februari 2024.
De rechtbank heeft ambtshalve kennis genomen van deze beslissingen.
3 De beoordeling
De rechtbank weigert de bijstand en/of vertegenwoordiging door betrokkene in alle familie- en jeugdzaken bij de rechtbank Midden-Nederland voor de duur van twee jaar. Hierna zal de rechtbank toelichten waarom zij deze beslissing neemt.
Ernstige bezwaren
Op grond van artikel 81 lid 1 en artikel 280 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de rechtbank in verzoekschriftprocedures bijstand of vertegenwoordiging weigeren door een persoon tegen wie ernstige bezwaren bestaan en die geen advocaat of deurwaarder is. De weigering geldt voor een bepaalde zaak of voor een door de rechtbank te bepalen tijd.
De rechtbank oordeelt dat van ernstige bezwaren in de zin van artikel 81 lid 1 Rv sprake is gelet op genoemde beslissing van het hof van 19 februari 2024. Het hof heeft met die beslissing namelijk geoordeeld dat betrokkene in een langlopend familiegeschil bij de rechtbank niet onafhankelijk, deskundig en integer heeft gehandeld. Dit handelen is naar het oordeel van de rechtbank ook ernstig bezwaarlijk voor een professioneel rechtsbijstandsverlener die geen advocaat (meer) is. De rechtbank wijst in dit kader in het bijzonder op de volgende rechtsoverwegingen van het hof.
Uit rechtsoverweging 5.31 blijkt dat betrokkene tijdens eerdergenoemde procedure bij de rechtbank veelvuldig het wrakingsmiddel heeft gebruikt met als doel procesbeslissingen terug te draaien of procedures te traineren. Hiermee heeft hij bijgedragen aan onnodige belasting van de rechterlijke macht en heeft hij de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij bij een voortvarende behandeling van de procedure nodeloos geschaad. Ook heeft hij, zo volgt uit rechtsoverweging 5.41, geprobeerd om de behandelend rechter via het gerechtsbestuur te laten vervangen en hij heeft gedreigd om aangifte tegen de rechter te doen, omdat hij en zijn cliënt het niet eens waren met diens beslissingen. Ten slotte staat in rechtsoverweging 5.65 dat uit het dossier van het hof blijkt dat betrokkene grote moeite heeft met het bewaken van zijn onafhankelijkheid ten opzichte van zijn cliënt. Hij vereenzelvigt zich vaak met zijn cliënt en uit in dat verband vergaande verwijten zonder enige onderbouwing. Hij miskent daarmee zijn rol als advocaat in familierechtelijke geschillen en wakkert het conflict eerder aan dan dat hij de-escalerend optreedt, aldus het hof.
Betrokkene wil bij de rechtbank als gemachtigde gaan optreden in jeugdbeschermingszaken bij de kinderrechter, zaken waarin doorgaans geen verplichte bijstand door een advocaat geldt. Jeugdbeschermingszaken zijn bij uitstek gevoelige zaken, omdat de overheid hier diep ingrijpt in het gezinsleven van kinderen en hun ouders. Niet zelden zijn zowel deze kinderen als hun ouders om uiteenlopende redenen kwetsbaar. Van een professioneel rechtsbijstandsverlener wordt dus juist in deze procedures verwacht dat hij/zij met gepaste onafhankelijkheid, deskundigheid en integriteit optreedt en binnen de regels van de wet een eerlijk proces voor zijn/haar cliënten voert.
Structureel van aard
De rechtbank is van oordeel dat de ernstige bezwaren tegen betrokkene structureel van aard zijn. Dit volgt ook uit de beslissing van het hof. Het hof schrijft in rechtsoverweging 5.87 dat mede gelet op het zeer omvangrijke tuchtrechtelijke verleden van betrokkene, een patroon te zien is van gedragingen die het hof ervan overtuigen dat betrokkene als advocaat niet in staat is om voldoende onafhankelijk van zijn cliënt te opereren. Hoewel het hof ervan uitgaat dat betrokkene niet van kwade wil is, is hij langdurig niet in staat gebleken om zich te gedragen zoals dat van een advocaat mag worden verwacht.
Vanwege het patroon dat het hof ziet en waardoor het hof ervan overtuigd is
dat betrokkene niet in staat is om voldoende onafhankelijk van zijn cliënt te opereren, acht de rechtbank het hier van ondergeschikt belang dat de beslissing van het hof ziet op handelen van betrokkene in 2019/2020 en dat zijn tuchtrechtelijk verleden volgens betrokkene zelf hoofdzakelijk dateert van voor 2015. Hetzelfde geldt voor de stelling van betrokkene dat hij in het overgrote deel van de zaken naar tevredenheid van zijn cliënten heeft opgetreden. Naar het oordeel van de rechtbank maakt betrokkene het belang van de betrokken kinderen en ouders in familie- en jeugdzaken ondergeschikt aan de winst van zijn cliënt, te meer als hij zich daarbij bedient van onwettige en/of ongepaste werkwijzen.
Een voorbeeld hiervan is de fax van 2 oktober 2019 aan het gerechtsbestuur waarin hij buiten de behandelend rechter om het bestuur van de rechtbank benadert met het volgende voorstel:
“Dank voor uw brief van de 1e.
Intussen is mr. [X] gewraakt. Op 15 oktober 2019 is de zitting. De zitting is openbaar en [cliënt] zal daar – stevig schat ik in – gebruik van maken.
Ik denk dat uit de brief van [cliënt] over mr. [X] blijkt dat mr. [X] steken heeft laten vallen.
Is het dan niet beter – denk ik – om mr. [X] stilzwijgend te laten vervangen door – liefst door een meervoudige kamer of zelfs verwijzing naar een andere rechtbank voor een nieuwe start;
en dat ik aan [cliënt] vraag de wraking in te trekken en ook nadenkt over de klachten jegens mr. [X] die wel of niet te handhaven; het kwaad is toch al geschied.”
Hier naar gevraagd op zitting heeft betrokkene toegelicht dat hij deze fax noodzakelijk vond omdat er geen andere mogelijkheid was om de betrokken rechter vervangen te krijgen. Ook op zitting vroeg betrokkene zich hardop af waarom dit niet zou kunnen. Dit laat zien dat betrokkene toen maar ook nu de grenzen van zijn handelingsruimte als professionele rechtshulpverlener niet onderkent. Integendeel, hij blijft zijn handelen rechtvaardigen door te stellen dat het hier ging om een uitzonderlijk casus en cliënt, van wie hij inmiddels afstand heeft genomen.
De rechtbank is er onvoldoende van overtuigd dat betrokkene lering heeft getrokken uit de beslissing van het hof en (dus) in de toekomst als gemachtigde anders zal handelen dan als advocaat. Dat hij hiertoe kennelijk stappen heeft genomen zoals het in de arm nemen van een coach is op zichzelf positief, maar tijdens de mondelinge behandeling van 18 april 2024 heeft de rechtbank onvoldoende zelfreflectie kunnen waarnemen bij betrokkene. Zo verklaart hij de uitspraak van het hof te hebben ervaren als ‘een afrekening’ binnen de beroepsgroep. Het hof heeft echter betrokkene en zijn advocaat gehoord en de uitspraak uitgebreid gestaafd met feiten. Betrokkene zegt wel dat hij mogelijk te veel zaken heeft geaccepteerd en zich teveel met bepaalde mensen heeft ingelaten, maar onderkent niet dat de inhoudelijke overwegingen van het hof over integriteit bij het handelen als advocaat, ook zijn positie als professioneel rechtshulpverlener direct raken. Het hof heeft betrokkene de meest ingrijpende maatregel van schrapping van het tableau opgelegd en ook de rechtbank heeft er geen vertrouwen in dat wat betreft het optreden van betrokkene als professioneel rechtshulpverlener voldoende verbetering valt te verwachten.
Voor wat betreft de stelling van betrokkene dat hij nooit klachten van de rechtbank heeft gekregen over zijn optreden, wijst de rechtbank erop dat betrokkene tot voor kort werkzaam was als advocaat. Het toezicht op advocaten is op grond van de Advocatenwet belegd bij de deken van het arrondissement waar de advocaat kantoor houdt. De rechtbank heeft hier geen taak of rol in. Dat er in uitzonderlijke gevallen wel eens een signaal aan de deken wordt gegeven over een advocaat, maakt dit niet anders. Van een professioneel rechtshulpverlener wordt bovendien verwacht dat hij zelf kan beoordelen welk handelen toelaatbaar is en welk handelen niet. Daarnaast was betrokkene als advocaat wel degelijk gewaarschuwd omdat hij meermaals tuchtrechtelijk is veroordeeld.
Geen schending van artikel 8 EVRM
Onder de omstandigheden zoals hiervoor uiteengezet is de rechtbank van oordeel dat een weigering voor de duur van twee jaar in alle familie- en jeugdzaken bij de rechtbank Midden-Nederland geen schending oplevert van artikel 8 EVRM, zoals betrokkene aanvoert. Vanwege de genoemde bezwaren is de weigering voor zaken binnen dit rechtsgebied noodzakelijk en in verhouding met de ernst van die bezwaren, zelfs nu deze weigering feitelijk leidt tot een tijdelijk beroepsverbod voor betrokkene in zaken van personen- en familierecht bij de rechtbank Midden-Nederland.
Uitvoerbaar bij voorraad
De rechtbank verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad. Dat betekent dat de beslissing van de rechtbank ook geldt als betrokkene hoger beroep instelt, totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt. De rechtbank acht vanwege de bestaande ernstige bezwaren het algemeen belang bij het weigeren van bijstand en/of vertegenwoordiging door betrokkene in familie- en jeugdzaken bij deze rechtbank groter dan het belang van betrokkene bij het voortzetten van zijn bijstand en/of vertegenwoordiging in deze zaken totdat het gerechtshof hierover een beslissing heeft genomen.