Home

Rechtbank Midden-Nederland, 12-03-2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:3185, C/16/556244 / FL RK 23-424

Rechtbank Midden-Nederland, 12-03-2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:3185, C/16/556244 / FL RK 23-424

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
12 maart 2024
Datum publicatie
23 mei 2024
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2024:3185
Zaaknummer
C/16/556244 / FL RK 23-424

Inhoudsindicatie

Wijziging partneralimentatie. Niet voldaan aan inspanningsverplichting dus verdiencapaciteit aannemen. Pensioenaanvulling afwijzen.

Uitspraak

Familierecht

locatie Almere

zaaknummer: C/16/556244 / FL RK 23-424

Partneralimentatie

Beschikking van 12 maart 2024

in de zaak van:

[man] ,

wonende in [woonplaats 1] ,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. J.M. Uittenhout,

tegen

[vrouw] ,

wonende in [woonplaats 2] ,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. I. Vledder.

1 De procedure

1.1.

De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:

-

het verzoekschrift van de man (met bijlagen), binnengekomen op 28 april 2023;

-

het verweerschrift van de vrouw (met bijlagen) met daarin een aantal zelfstandige verzoeken (tegenverzoeken), binnengekomen op 28 juni 2023;

-

het e-mailbericht van de man (met bijlagen) van 21 juli 2023;

-

het e-mailbericht van de man (met bijlagen) van 1 februari 2024;

-

het F9-formulier van de vrouw (met bijlagen) van 2 februari 2024.

1.2.

De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van

13 februari 2024. Daarbij waren aanwezig:

-

de man met zijn advocaat;

-

de vrouw met haar advocaat.

2 Waar de procedure over gaat

2.1.

Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest.

2.2.

De rechtbank heeft op 18 mei 2017 beslist dat de man met ingang van de datum van de inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand een bedrag van

€ 7.489,- per maand aan partneralimentatie aan de vrouw moet betalen en met ingang van één jaar na de datum van inschrijving van de beschikking in de register van de burgerlijke stand een bedrag van € 6.644,- bruto per maand. Geïndexeerd betaald de man sinds 1 januari 2023 € 7.651,58

2.3.

De man heeft de rechtbank primair verzocht het bedrag aan partneralimentatie te wijzigen in die zin dat die op nihil wordt gesteld, vanaf de datum van indiening van het verzoek (28 april 2023). Subsidiair heeft de man verzocht het bedrag aan partneralimentatie te wijzigen naar € 3.500,- bruto per maand, vanaf 28 april 2023.

2.4.

De vrouw is het niet eens met het verzoek. Zij wil dat het verzoek, primair en subsidiair, wordt afgewezen. Daarnaast verzoekt zij de rechtbank, bij zelfstandig verzoek:

-

met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift (28 juni 2023) het bedrag aan partneralimentatie vast te stellen op € 8.227,40 bruto per maand;

-

de man, ex artikel 843a van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv), te gelasten inzage te verschaffen in de financiële gegevens, te weten:

- het bewijsstuk dat het door de man uit hoofde van het dienstverband met [bedrijf] opgebouwde ouderdomspensioen middels collectieve waardeoverdracht van [pensioenfonds 1] naar [pensioenfonds 2] is overgegaan;

- informatie over de fondswaarde van de participaties met een indicatie van het te verwachten pensioen.

3 De beoordeling

Partneralimentatie

3.1.

De rechtbank beslist dat de man een bedrag van € 6.512,- per maand aan partneralimentatie aan de vrouw moet betalen, vanaf 28 april 2023 en vanaf 1 januari 2024 een bedrag van € 6.916,-. Dit betekent dat zij een deel van het verzoek van de man afwijst.

De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn.

De ingangsdatum

3.2.

Voordat de rechtbank kan gaan rekenen, moet zij weten welke gegevens en belastingtarieven zij moet gebruiken bij die berekening. Daarom moet de rechtbank eerst beslissen vanaf welk moment de gewijzigde partner alimentatie gaat gelden. De wet geeft de rechtbank grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting.1 Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechtbank beslist. De rechtbank kan dus een bijdrage vaststellen of wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit grote gevolgen voor partijen kan hebben.

3.3.

De rechtbank hanteert als ingangsdatum 28 april 2023, de datum van de indiening van het verzoekschrift van de man. Zoals hierna onder het kopje ‘beoordeling’ zal blijken is in 2017 al duidelijk gemaakt aan de vrouw dat zij eigen inkomen dient te vergaren en dat de rechtbank verwacht dat zij in de toekomst meer kan verdienen dan de € 3.500,- bruto waar op dit moment rekening mee wordt gehouden. Toen de man zijn verzoekschrift tot wijziging van de partneralimentatie indiende had de vrouw er dus al rekening mee kunnen houden dat de bijdrage van de man aan de vrouw verminderd zou worden.

Verzoeken man

Standpunten man

3.4.

De man heeft de rechtbank primair verzocht om zijn bijdrage op nihil te stellen en subsidiair om zijn bijdrage te verminderen. De man stelt namelijk dat de vrouw een verdiencapaciteit heeft en dat zij onvoldoende heeft gedaan om aan haar inspanningsverplichting te voldoen. De man vindt dat van de vrouw verwacht kan worden dat zij zelf voorziet in haar huwelijksgerelateerde behoefte, en, indien zij niet volledig in haar behoefte kan voorzien, de vrouw € 6.000,- bruto per maand zou kunnen verdienen.

Standpunten vrouw

De vrouw stelt dat zij voldoende heeft gedaan om aan haar inspanningsverplichting te voldoen, maar dat het door diverse factoren zoals leeftijd, afstand tot de arbeidsmarkt en medische conditie, niet gelukt is om een baan te vinden waarbij zij een bruto maandloon verdient van € 3.500,-, laat staan een maandloon boven dat bedrag. Daarnaast geeft de vrouw aan dat haar verdiencapaciteit duurzaam is aangetast door de keuze om gedurende het huwelijk de zorg voor de kinderen en het huishouden op haar te nemen waardoor zij niet kon werken. Zij is daarom van oordeel dat zij, vanwege de postrelationele solidariteit, nog steeds in aanmerking komt voor het ontvangen van de vastgestelde partneralimentatie welke verhoogd zou moeten worden met een bedrag voor het opbouwen van een pensioen.

Lotsverbondenheid

3.5.

De onderhoudsverplichting tussen echtgenoten vindt haar rechtsgrond in de lotsverbondenheid die door het huwelijk tot stand is gekomen. Deze lotsverbondenheid blijft bestaan, ook al wordt de huwelijksband verbroken. Dit brengt voor beide partijen gevolgen met zich mee. Zo is het voor de man door het betalen van de partneralimentatie moeilijk een woning te kopen en voelt hij zich gedwongen om te blijven werken, terwijl de vrouw moet interen op haar vermogen omdat er niet in haar volledige huwelijksgerelateerde behoefte wordt voorzien.

Beoordeling

3.6.

De rechtbank stelt bij de beoordeling van het verzoek voorop dat hetgeen bepaald in de beschikking van 18 mei 2017 vaststaat tussen partijen, aangezien partijen hiertegen niet in hoger beroep zijn gegaan. In die beschikking is vastgesteld dat de vrouw een huwelijksgerelateerde behoefte heeft van € 10.144,- in 2017. De rechtbank heeft overwogen dat de vrouw in 2018 € 3.500,- bruto per maand kan verdienen en dat dit een startsalaris betreft. Op de vrouw rust de plicht om haar verdiencapaciteit volledig te benutten en haar inkomen verder te verhogen.

3.7.

Gebleken is dat het de vrouw, meer dan vijf jaar na de beschikking, niet is gelukt om daadwerkelijk inkomen te genereren uit haar toenmalige eigen onderneming of uit een dienstverband. De vrouw heeft dus niet aan haar verdiencapaciteit voldaan. De vraag is of de vrouw daartoe wel voldoende inspanningen heeft verricht. Hierbij dient de vrouw te stellen en onderbouwen dat dat het geval is.2 Uit de stukken en de verklaring van de vrouw tijdens de zitting blijkt dat de vrouw tot 2020 voornamelijk heeft geïnvesteerd in haar eigen bedrijf. Het bedrijf is geen winstgevende onderneming geworden. In 2018 is de vrouw gebroken met haar medevennoot en in 2020 is het bedrijf, mede door corona, opgehouden te bestaan. Na het beëindigen van de onderneming geeft de vrouw aan dat zij onderzoek heeft gedaan naar de mogelijkheid om haar makelaarswerkzaamheden weer op te pakken en heeft zij getracht haar netwerk uit te bereiden door middel van (open) sollicitaties en het leggen van contacten, voornamelijk via LinkedIn. Dit heeft de vrouw onderbouwd door middel van het overleggen van e-mailberichten, LinkedIn conversaties en brieven. De vrouw is in 2022 wel aangenomen voor een functie van 36 uur per week met een brutosalaris van € 5.000,- per maand, maar is binnen de proeftijd ontslagen.

3.8.

De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van de vrouw had gelegen om, naast haar niet goedlopende onderneming, ook een dienstverband aan te gaan. Zeker toen de medevennoot van de vrouw in 2018 is gestopt omdat de onderneming niet goed liep. Al bij de beschikking van 18 mei 2017 heeft de rechtbank namelijk overwogen dat de wens van de vrouw om een onderneming te starten in plaats van het werken in loondienst, niet voor rekening van de man mag komen. Ten aanzien van de overige inspanningen van de vrouw is de rechtbank, gelet op het door de man overgelegde overzicht, welke niet gemotiveerd is betwist door de vrouw, van oordeel dat zij onvoldoende concrete sollicitaties heeft verricht. Daarnaast heeft zij geen stukken overlegd waaruit afwijzingen zouden blijken. De rechtbank vindt niet dat de rugklachten van de vrouw tot een andere conclusie leiden, nu uit de stukken blijkt dat de vrouw deze klachten al langer heeft en dit haar in 2022 niet heeft beperkt om een dienstverband van 36 uur per week aan te gaan. De rugoperatie van de vrouw is geslaagd, waardoor zij beter kan lopen. De vrouw is door haar rugklachten niet geschikt voor zware arbeid, maar de rechtbank vindt niet dat dit een belemmering vormt nu de vaardigheden van de vrouw daar ook niet liggen. Ook haar psychische klachten vormen geen belemmering nu uit de stukken enkel blijkt dat de vrouw klachten had en hiervoor therapie heeft gevolgd, maar niet dat zij een zodanige problematiek heeft/had dat zij daardoor niet kan/heeft kunnen werken. De rechtbank komt dan ook niet toe aan het bewijsaanbod.

3.9.

Nu de rechtbank vindt dat de vrouw een verdiencapaciteit heeft en vindt dat zij onvoldoende aan haar inspanningsverplichting heeft voldaan, moet de rechtbank vaststellen wat de hoogte van de aan de vrouw toegerekende verdiencapaciteit is zodat de bijdrage van de man bepaald kan worden. De man heeft gesteld dat de vrouw in haar eigen huwelijksgerelateerde behoefte kan voorzien, al dan niet in ieder geval € 6.000,- bruto per maand kan verdienen. De vrouw stelt dat zij op geen enkele wijze in staat is om meer dan de door de rechtbank vastgestelde € 3.500,- in 2018, geïndexeerd naar een bedrag van € 3.971,- bruto in 2023, te verdienen. Zelfs als zij de opleiding tot makelaar opnieuw gevolgd zou hebben zou zij naar eigen zeggen maximaal een bedrag van € 3.800,- bruto kunnen verdienen.

3.10.

Gebleken is dat de vrouw in 2022 is aangenomen voor een functie van 36 uur, waarbij zij bruto € 5.000,- per maand zou verdienen. De arbeidsovereenkomst van de vrouw is weliswaar binnen de proeftijd beëindigd, maar volgens de vrouw was de reden daarvoor dat zij niet binnen het team zou passen. Er is niet gebleken dat de overeenkomst is beëindigd omdat zij niet voldeed aan de kwaliteiten en vaardigheden voor de functie. De vrouw heeft aangegeven dat zij dit erg jammer vindt, omdat zij de functie qua werk en tijd aan kon en het leuk vond. In 2022 was de vrouw dus in staat om € 5.000,- bruto per maand te verdienen. Geïndexeerd naar 2023 is dat een bedrag van € 5.170,- bruto per maand. De stelling van de vrouw dat zij als makelaar maar € 3.800,- zou kunnen verdienen na het afronden van haar opleiding, mist grondslag nu de vrouw deze optie zelf afgeschreven heeft door haar verlopen diploma’s en gekozen heeft voor een carrièrerichting waarbij zij, zoals is gebleken, meer kan verdienen. De rechtbank stelt de verdiencapaciteit van de vrouw vast op € 5.170,- per maand in 2023.

Verzoeken vrouw

Pensioen

3.11.

De vrouw stelt dat haar behoefte, vastgesteld in 2017, verhoogd dient te worden met een bedrag van € 500,- voor het opbouwen van pensioen nu de pensioenaanvulling die zij van de man zal ontvangen, waarschijnlijk lager uitvalt dan gedacht. De man heeft aangevoerd dat de vrouw al vanaf 2017 zelf een aanvullend pensioen had kunnen opbouwen en vindt daarom dat haar behoefte niet verhoogd dient te worden met een pensioenaanvulling. De rechtbank heeft in de beschikking van 2017 opgenomen geen aanleiding te zien om rekening te houden met een bedrag voor pensioenopbouw, omdat de vrouw het gemotiveerde verweer van de man, luidende dat pensioenaanvulling niet nodig is omdat de vrouw ouderdomspensioen van de man zal ontvangen en de komende jaren nog pensioen kan opbouwen, onvoldoende heeft betwist. De rechtbank sluit zich aan bij de redenering van de man. De vrouw heeft de afgelopen jaren de mogelijkheid gehad om zelf pensioen op te bouwen. Daarnaast heeft de vrouw de pensioengerechtigde leeftijd nog niet bereikt dus kan zij ook de komende jaren nog pensioen opbouwen. Dat de hoogte van het pensioen dat de vrouw via de man zal krijgen, gezien de constructie van het pensioen van de man, waarbij de hoogte van het pensioen afhankelijk is van het aantal participaties en de koerswaarde ten tijde van de uitbetaling van het pensioen, nog onzeker is vindt de rechtbank geen aanleiding om nu de behoefte te verhogen.

Artikel 843a Rv

3.12.

De vrouw heeft haar verzoek met betrekking tot het vorderen van gegevens ex artikel 843a Rv ingetrokken nu zij, doordat de gegevens voorafgaand en tijdens de zitting zijn verstrekt, geen belang meer heeft bij haar verzoek. De rechtbank hoeft hierover dus geen beslissing meer te nemen.

Conclusie

3.13.

De rechtbank zal dus uitgaan van de aanvullende behoefte van de vrouw, vastgesteld in 2017 (€ 10.144,-), geïndexeerd naar 2023. De aanvullende behoefte van de vrouw bedraagt dan € 11.682,-. De rechtbank heeft overwogen dat de vrouw toen een verdiencapaciteit van € 5.170,- had en zal haar aanvullende behoefte hiermee verminderen. Dit betekent dat de bijdrage van de man aan de vrouw verminderd zal worden naar € 6.512,- bruto per maand bedraagt (= 11.682 -/- 5.170).

Indexering

3.14.

Aangezien de door de man te betalen partneralimentatie van € 6.512,- per maand ingaat op een datum die is gelegen vóór 1 januari 2024, verhoogt de rechtbank voormeld bedrag per 1 januari 2024 met de wettelijke indexering van 6,2%. De partneralimentatie bedraagt dan per 1 januari 2024 € 6.916,- per maand.

Alimentatie terugbetalen

3.15.

De rechtbank komt nu op een lager bedrag aan partneralimentatie uit dan eerder was vastgesteld. Zoals de rechtbank onder 3.3. heeft overwogen kon de vrouw gelet op de beschikking van 2017 en het verzoek van de man rekening houden met een verlaging van de partneralimentatie. Gelet hierop en het feit dat de wijziging, afgezet tegenover het door de man te betalen bijdrage, niet dusdanig groot is, ziet de rechtbank geen aanleiding om te bepalen dat de vrouw de te veel ontvangen partneralimentatie niet hoeft terug te betalen.

Alimentatie vooruitbetalen

3.16.

De rechtbank beslist dat de man de partneralimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand moet betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in de maand wordt betaald.

Uitvoerbaar bij voorraad

3.17.

De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht.

Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4 De beslissing