Home

Rechtbank Midden-Nederland, 04-06-2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:3447, 11081358 \ UV EXPL 24-107

Rechtbank Midden-Nederland, 04-06-2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:3447, 11081358 \ UV EXPL 24-107

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
4 juni 2024
Datum publicatie
21 juni 2024
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2024:3447
Zaaknummer
11081358 \ UV EXPL 24-107

Inhoudsindicatie

Kort geding. Advocaat heeft relatiebeding niet overtreden. Relatiebeding wordt niet geschorst.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht

Kantonrechter

Zittingsplaats Utrecht

Zaaknummer: 11081358 \ UV EXPL 24-107 CMR/51145

Vonnis in kort geding van 4 juni 2024

in de zaak van

[eiseres] B.V.,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,

eisende partij in conventie,

verwerende partij in reconventie,

hierna te noemen: [eiseres] ,

gemachtigde: mr. T. van Liempd,

tegen

[gedaagde] ,

wonend in [woonplaats] ,

gedaagde partij in conventie,

eisende partij in reconventie,

hierna te noemen: [gedaagde] ,

gemachtigde: mr. M.W. Koole.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding,
- de akte overlegging producties en eis in reconventie van [gedaagde] ,

- de aanvullende producties 4 tot en met 6 van [gedaagde] .

1.2.

Op 21 mei 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Namens [eiseres] waren aanwezig de heer [A] , bestuurder, en mevrouw [B] , samen met de gemachtigde. [gedaagde] was aanwezig, samen met haar gemachtigde en de heer [C] . Namens [eiseres] en [gedaagde] is een pleitnota voorgedragen.

1.3.

Hierna is bepaald dat er een vonnis komt.

2 Waar deze zaak over gaat

2.1.

[gedaagde] , geboren op [geboortedatum] 1990, was van 10 januari 2022 tot en met 31 december 2023 als advocaat in dienst bij [eiseres] . Tijdens haar dienstverband heeft [gedaagde] onder andere werkzaamheden verricht voor [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] .).

2.2.

Per 1 januari 2024 is [gedaagde] als advocaat in dienst van [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ).

2.3.

[eiseres] stelt dat [gedaagde] het tussen hen geldende relatiebeding heeft overtreden. [gedaagde] heeft na 1 januari 2024 contact gehad met [bedrijf 1] ., een cliënt van [eiseres] . [bedrijf 1] . heeft ook [bedrijf 2] benaderd met de vraag of [bedrijf 2] werkzaamheden voor [bedrijf 1] . kan verrichten. Daaruit concludeert [eiseres] dat [gedaagde] dan wel haar nieuwe werkgever [bedrijf 2] werkzaamheden verricht of gaat verrichten voor [bedrijf 1] ., wat een schending is van het relatiebeding. Daarom vordert [eiseres] in deze procedure:

-

nakoming van het relatiebeding op straffe van een dwangsom, en

-

betaling van € 36.000,00 als voorschot op de verbeurde boetes, vermeerderd met wettelijke rente.

2.4.

[gedaagde] heeft verweer gevoerd en betwist – kort gezegd – dat zij het relatiebeding heeft geschonden. [gedaagde] heeft ook een tegenvordering ingediend. Zij vraagt om gehele schorsing van het relatiebeding, dan wel gedeeltelijke schorsing hiervan voor zover:

  1. het ziet op [bedrijf 1] .,

  2. het de duur van twaalf maanden na 1 januari 2024 overstijgt,

  3. het beding verdere beperkingen oplegt aan [gedaagde] dan het als advocaat eigenstandig en direct zaken doen met thans bestaande cliënten van [eiseres] .

2.5.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover dat van belang is, nader ingegaan.

3 De beoordeling

Toetsingskader kort geding

3.1.

In dit kort geding moet, op basis van de processtukken en dat wat tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, worden beoordeeld of het in deze zaak aannemelijk is dat de vorderingen in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat, vooruitlopend daarop, toewijzing van de vorderingen in dit kort geding is gerechtvaardigd. Het gaat dus slechts om een voorlopige beslissing. Daarnaast moet een spoedeisend belang bij de gestelde vorderingen aanwezig zijn.

Spoedeisend belang

3.2.

[eiseres] en [gedaagde] hebben beiden een spoedeisend belang bij hun vorderingen. Het gaat immers om de vraag of [gedaagde] al dan niet in strijd heeft gehandeld met het relatiebeding. [eiseres] heeft er belang bij dat [gedaagde] dit relatiebeding nakomt, en [gedaagde] heeft er belang bij, als aannemelijk wordt dat zij door het relatiebeding in haar belangen wordt geschaad, dat het relatiebeding wordt geschorst en zij daar niet door [eiseres] aan wordt gehouden.

Het relatiebeding wordt niet geschorst en [gedaagde] moet het relatiebeding nakomen

3.3.

Tussen [eiseres] en [gedaagde] geldt een relatiebeding. Het relatiebeding is opgenomen in artikel 20 van de arbeidsovereenkomst en luidt als volgt:

Artikel 20. Relatiebeding

  1. Het is Werknemer verboden om direct of indirect voor zichzelf of voor derden zakelijke betrekkingen te zoeken of te onderhouden met relaties van Werkgever of aan haar gelieerde ondernemingen, tenzij Werknemer deze relaties bij indiensttreding al bediende. Werkgever en Werknemer hebben hiervoor een lijst opgesteld (bijlage 1 ).

  2. Het verbod in lid 1 geldt tijdens de arbeidsovereenkomst tussen Partijen en tot twee jaar na het einde daarvan.

  3. Het verbod in lid 1 is beperkt tot zakelijke betrekkingen die activiteiten, diensten of werkzaamheden betreffen, waarmee Werkgever direct of indirect concurrentie wordt aangedaan of kan worden aangedaan.

  4. Het verbod in lid 1 geldt ongeacht van wie het initiatief tot (het aangaan van) de zakelijke betrekking uitgaat.

  5. Het begrip 'relaties' in lid 1 is niet beperkt tot de relaties van Werkgever met wie de Werknemer uit hoofde van zijn functie contact heeft (gehad). Onder een relatie wordt verstaan de natuurlijke persoon, rechtspersoon of onderneming:

  1. voor wie Werkgever diensten of werkzaamheden heeft verricht, in de periode van twee jaar voorafgaand aan het einde van de arbeidsovereenkomst met Werknemer; of

  2. met wie Werkgever in de onder A. bedoelde periode van twee jaar zakelijke betrekkingen heeft gezocht door het uitbrengen van een offerte of het voeren van onderhandelingen of (een) gesprek(ken). De administratie van de Werkgever geldt als volledig bewijs van de kwalificatie van een persoon of onderneming als relatie, behoudens door Werknemer geleverd tegenbewijs.

6. Onder het zoeken of onderhouden van zakelijke betrekkingen met een relatie, als bedoeld in lid 1, wordt in ieder geval (doch niet uitsluitend) verstaan:

  1. het solliciteren naar een functie bij een relatie of het sluiten van een arbeidsovereenkomst met een relatie;

  2. het sluiten van een overeenkomst van opdracht, koopovereenkomst of enige andere overeenkomst met een relatie;

  3. het tegen betaling of om niet verlenen van diensten of het leveren van zaken aan een relatie of het verrichten van werkzaamheden voor een relatie;

  4. het werven van een relatie of het doen van een poging daartoe, zoals het uitbrengen van een offerte aan een relatie, het voeren van onderhandelingen of een (verkoop )gesprek met een relatie of het zenden van een diensten- of productaanbod, prijzen, mailings, brochures e.d. aan een relatie; of

  5. het op sociale media zakelijk contact zoeken met een relatie:

i. door een relatie uit te nodigen toe te treden tot het netwerk van de Werknemer op het sociale medium of een uitnodiging daartoe van de relatie te aanvaarden; of

ii. door de relatie via het sociale medium (een) bericht(en) te sturen.

7. Het onderhavige relatiebeding blijft bij wijziging van functie, bedrijfsovername dan wel (voor zover toepasselijk) bij (stilzwijgende) voortzetting/omzetting van de arbeidsovereenkomst (ongeacht of dit voor bepaalde/onbepaalde tijd is), onverminderd van kracht, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen,

8. Werknemer heeft een goed besef waartoe zij zich verbindt en van de consequenties en beschouwt vorengaande afspraken als redelijk.

Bij overtreding hiervan verbeurt [gedaagde] op grond van artikel 25 van de arbeidsovereenkomst een boete van € 25.000,00 per overtreding vermeerderd met € 500,00 per dag dat de overtreding voortduurt.

3.4.

[gedaagde] vraagt om gehele of gedeeltelijke schorsing van dit relatiebeding, maar die vordering wordt niet toegewezen. [gedaagde] moet zich houden aan het relatiebeding. Hierna wordt dit oordeel toegelicht.

3.5.

Vooropgesteld wordt dat het debat tijdens de mondelinge behandeling alleen is gegaan over het relatiebeding ten opzichte van [bedrijf 1] . [gedaagde] heeft niet onderbouwd waarom zij zodanig in haar belangen wordt geschaad, dat het gehele relatiebeding moet worden geschorst, althans dat het relatiebeding moet worden geschorst voor zover het beding verdere beperkingen oplegt aan [gedaagde] dan het als advocaat eigenstandig en direct zaken doen met thans bestaande cliënten van [eiseres] , zoals zij in haar eis in reconventie onder iii vraagt. [eiseres] heeft daar ook nauwelijks aandacht aan besteed in haar verweer. Kennelijk is dat op dit moment niet van groot belang voor partijen. De kantonrechter gaat er dan ook vanuit dat partijen daar op dit moment geen (spoedeisend) belang bij hebben en dat op dit punt geen voorlopige voorziening nodig is. De beoordeling en de daarbij horende belangenafweging zal daarom, gezien het partijdebat, alleen betrekking hebben op het relatiebeding ten opzichte van [bedrijf 1] .

3.6.

De rechter kan een relatiebeding geheel of gedeeltelijk vernietigen op de grond dat, in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door dat beding onbillijk wordt benadeeld. In kort geding kan het relatiebeding worden geschorst totdat in de bodemprocedure uitspraak is gedaan. Het gaat dus om een afweging van de belangen van [eiseres] enerzijds en [gedaagde] anderzijds.

3.7.

Het relatiebeding wordt niet geschorst ten opzichte van [bedrijf 1] . [eiseres] heeft er belang bij dat het relatiebeding ten opzichte van [bedrijf 1] . wordt gehandhaafd, om zo [bedrijf 1] . als cliënt te kunnen behouden. Uit WhatsApp-berichten van [bedrijf 1] . aan [gedaagde] en een e-mail van [bedrijf 1] . aan [bedrijf 2] volgt weliswaar dat [bedrijf 1] . op zoek is naar een nieuw advocatenkantoor en dat [bedrijf 1] . overweegt over te stappen naar [bedrijf 2] , maar [eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling onverkort gesteld dat zij [bedrijf 1] . (weer) aan haar kan en wil binden. Uit de door [gedaagde] overgelegde verklaringen van de heer [D] (algemeen directeur van [bedrijf 1] .) en de heer [E] (eigenaar van [bedrijf 1] .) volgt ook niet dat [bedrijf 1] . onder geen beding meer met [eiseres] wil samenwerken. Gelet hierop, in samenhang met hetgeen [eiseres] heeft verklaard tijdens de zitting, namelijk dat [E] tegen haar heeft gezegd dat [bedrijf 1] . klant wil blijven van [eiseres] , kan niet worden uitgesloten dat [bedrijf 1] . weer zaken wil gaan doen met [eiseres] . [eiseres] heeft dus belang bij handhaving van het relatiebeding om [bedrijf 1] . als cliënt te behouden. Het belang van [eiseres] weegt zwaarder dan het belang van [gedaagde] . Niet is gebleken dat [gedaagde] onbillijk wordt benadeeld door het relatiebeding. [gedaagde] kan immers haar werkzaamheden als advocaat verrichten voor haar nieuwe werkgever, zolang dat geen werkzaamheden zijn voor klanten van [eiseres] , zoals in dit geval [bedrijf 1] .. Bovendien wordt de vrije advocaatkeuze van [bedrijf 1] . niet dusdanig belemmerd dat het belang van [gedaagde] zou moeten prevaleren. Er zijn in Nederland (en in de regio waar [bedrijf 1] . is gevestigd) immers genoeg andere advocaten(kantoren) gespecialiseerd in het arbeidsrecht waar [bedrijf 1] . zaken mee kan doen.

3.8.

Ook wordt het relatiebeding niet geschorst in die zin dat het relatiebeding wordt beperkt in duur. De termijn van twee jaar blijft gehandhaafd. [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd waarom deze termijn gezien haar te beschermen belang te lang zou zijn. Het feit dat er in de beleidsregels van de Orde van Advocaten van Oost-Brabant staat dat een relatiebeding maximaal de duur van een jaar heeft, maakt nog niet dat in dit individuele geval de duur moet worden beperkt. De beleidsregels waar [gedaagde] op wijst gaan bovendien over advocaat-stagiaires, terwijl [gedaagde] geen advocaat-stagiaire meer is en dat ook niet was tijdens haar dienstverband met [eiseres] .

3.9.

Uit het voorgaande volgt dat het relatiebeding niet wordt geschorst. De vordering van [gedaagde] wordt dus afgewezen en zij moet zich aan het relatiebeding houden. De vordering van [eiseres] wordt toegewezen, maar wordt in de beslissing in het licht van het partijdebat in dit geval wel beperkt tot [bedrijf 1] . (zie ook overweging 3.5).

3.10.

Aan de nakoming hiervan wordt een dwangsom verbonden, op de wijze zoals hierna onder de beslissing staat vermeld. Volgens [gedaagde] bestaat er geen grond voor een dwangsom, omdat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat zij zich niet aan dit oordeel zal houden, ook gezien zij op grond van de arbeidsovereenkomst al een boete verbeurt bij niet nakoming van het relatiebeding. De kantonrechter oordeelt anders. Uit de stukken blijkt dat [bedrijf 1] . in ieder geval in het verleden wilde dat [gedaagde] , al dan niet indirect via [bedrijf 2] , werkzaamheden voor [bedrijf 1] . zou gaan uitvoeren. Daarmee is het voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde] ook in de toekomst door [bedrijf 1] . onder druk gezet kan gaan worden om toch werkzaamheden voor [bedrijf 1] . te verrichten, al dan niet indirect via haar collega’s bij [bedrijf 2] . [bedrijf 2] is immers een klein advocatenkantoor zonder zogenoemde “Chinese walls” tussen verschillende afdelingen. Er bestaat dus een reële dreiging dat [gedaagde] ertoe verleid zal worden (indirect) toch werkzaamheden voor [bedrijf 1] . te gaan verrichten, en die dreiging rechtvaardigt de dwangsom.

3.11.

[eiseres] vordert ook dat [bedrijf 2] het relatiebeding moet nakomen, maar dat wordt afgewezen. [bedrijf 2] is immers geen partij in deze procedure.

[gedaagde] heeft het relatiebeding niet overtreden

3.12.

De vordering van [eiseres] tot betaling van een voorschot op de verbeurde boetes wordt afgewezen. Niet is gebleken dat [gedaagde] het relatiebeding heeft overtreden. [gedaagde] heeft weliswaar WhatsApp-berichten gewisseld met de heer [E] van [bedrijf 1] ., maar daarin is te lezen dat [gedaagde] juist heeft geprobeerd [bedrijf 1] . goed over te dragen aan [eiseres] . Dat is gezien het verantwoordelijkheidsgevoel van [gedaagde] tegenover haar voormalige cliënt begrijpelijk en dit WhatsApp-contact kan niet gezien worden als overtreding van het relatiebeding.

3.13.

Bovendien was [eiseres] op de hoogte van dit WhatsApp-contact tussen [gedaagde] en [bedrijf 1] . [gedaagde] heeft op 30 januari 2024 een WhatsApp-bericht aan de heer [F] (advocaat-partner bij [eiseres] ) gestuurd, waarin zij het volgende schrijft: “(…) Vraagje: de eigenaar van PPS stuurde mij een berichtje. Hij zou jullie hebben benaderd over voortzetting samenwerking met mij, maar nog geen reactie mogen ontvangen. Hij voelt zich nu gedwongen om op zoek te gaan naar een ander kantoor, maar wil eigenlijk met mij blijven samenwerken. Hoe hiermee om te gaan? Verlenen jullie hiervoor toestemming? (…)” . [gedaagde] en [F] hebben hier vervolgens op 2 februari 2024 telefonisch contact over gehad. [F] heeft tijdens dit telefoongesprek gezegd dat [eiseres] geen toestemming verleent voor een samenwerking tussen [gedaagde] en [bedrijf 1] .. [gedaagde] heeft dit telefoongesprek ook via WhatsApp teruggekoppeld aan [E] , op verzoek van [F] . [F] , en daarmee [eiseres] , was dus op de hoogte van het feit dat [bedrijf 1] . contact had opgenomen met [gedaagde] en op dat moment zag [eiseres] dit WhatsApp-contact tussen [gedaagde] en [bedrijf 1] . niet als overtreding van het relatiebeding. Niet valt in te zien waarom dat nu achteraf wel het geval is.

Proceskosten

3.14.

[gedaagde] is zowel in conventie als in reconventie (grotendeels) in het ongelijk gesteld. Zij zal daarom in de proceskosten (inclusief de nakosten) worden veroordeeld. De proceskosten van [eiseres] in conventie worden vastgesteld op:

- dagvaarding € 112,99

- griffierecht € 1.409,00

- salaris gemachtigde € 814,00 (tarief kort geding gemiddeld)

- nakosten € 135,00

Totaal € 2.470,99‬

3.15.

De proceskosten van [eiseres] in reconventie worden gezien de samenhang van de vorderingen over en weer vastgesteld op € 407,00 (tarief € 814,00 x 0,5) aan salaris gemachtigde.

4 De beslissing