Home

Rechtbank Midden-Nederland, 12-06-2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:3926, 10869580 \ AC EXPL 24-65

Rechtbank Midden-Nederland, 12-06-2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:3926, 10869580 \ AC EXPL 24-65

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
12 juni 2024
Datum publicatie
26 juni 2024
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2024:3926
Zaaknummer
10869580 \ AC EXPL 24-65

Inhoudsindicatie

arbeidsovereenkomst. Overtreding (interne) regels gesanctioneerd met boetebeding. Onder welke omstandigheden toegestaan. Overtreding relatiebeding niet aangenomen, want beding vangt aan na einde dienstverband en daar is nog geen sprake van. Onder omstandigheden toegestaan dat werknemer zelf de schade moet betalen bij een auto-ongeval tijdens werktijd.

Uitspraak

Civiel recht

kantonrechter

locatie Utrecht

zaaknummer: 10869580 AC EXPL 24-65 AP/1183

Vonnis van 12 juni 2024

inzake

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,

verder ook te noemen [eiser] ,

eisende partij,

gemachtigde: mr. J. Bel (FNV),

tegen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

verder ook te noemen [gedaagde] ,

gedaagde partij,

vertegenwoordigd door haar bestuurder de heer [A] .

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding met producties;

- de conclusie van antwoord met producties en usb stick;

- de brief van [gedaagde] met twee producties.

1.2.

Op 13 mei 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Hierbij was de heer [eiser] aanwezig, met zijn gemachtigde mr. Bel. De heer [A] heeft [gedaagde] ter zitting vertegenwoordigd. Beide partijen hebben hun standpunten toegelicht en op elkaars standpunten gereageerd. De griffier heeft aantekening gehouden van wat er tijdens de zitting gezegd is.

1.3.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 Waar gaat de zaak over?

2.1.

[eiser] is op 5 mei 2021 in dienst getreden bij [gedaagde] , aanvankelijk in de functie van beveiligingsbeambte, objectbeveiliger en mobiel surveillant. Hij werkte aanvankelijk 144 uur, maar op een bepaald moment is het aantal uren dat [eiser] werkte uitgebreid naar 152 uur. In die extra uren deed hij planningswerk voor [gedaagde] . Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing de CAO Particuliere Beveiliging 2018-2023. [eiser] stelt dat hij vier vorderingen heeft op [gedaagde] , die allemaal verband houden met de arbeidsovereenkomst.

Vordering 1

2.2.

[eiser] is sinds 22 mei 2022 ziek. In augustus 2021 heeft [eiser] , tijdens de uitoefening van zijn functie, een auto ongeval gehad, waarbij hij achterop een voor hem rijdend voertuig is gebotst. De schade bedroeg € 6.000,00. Partijen hebben naar aanleiding van dit ongeval een overeenkomst opgesteld (Overeenkomst m.b.t. Schade regeling Opel combo 04-08-2021). De terugbetaling vond plaats door middel van verrekening met de reiskostenvergoeding van [eiser] . Omdat [eiser] vanaf 23 september 2022 ziek was, zijn na die datum geen reiskosten gemaakt en was er na die tijd geen reiskostenvergoeding verschuldigd. Er is op basis de hiervoor genoemde overeenkomst, dus vóór 23 september 2022, in 9,39 loonperiodes reiskostenvergoeding ingehouden en dit komt neer op een totaalbedrag van € 1.126,80. [eiser] wil dat dat bedrag alsnog aan hem betaald wordt. [gedaagde] stelt dat hierover een overeenkomst is gesloten en dat deze bedragen dus terecht zijn ingehouden.

Vordering 2

Op 23 september 2022 heeft [gedaagde] aan [eiser] een boete opgelegd van € 2.500,00. De boete is blijkens de brief van 23 september 2022 van [gedaagde] aan [eiser] opgelegd op grond van de volgende omstandigheden:

-

[eiser] zou op 3 september 2022 zijn partner hebben laten meerijden bij een surveillance,

-

dit zou ook op 21 september 2022 zijn gebeurd, waarbij de partner ook een jas van de Beveiliging aan zou hebben gehad,

-

dat is een risico i.v.m. de vergunning van [gedaagde] en de grijze pas van [eiser] ,

-

[eiser] had al een officiële waarschuwing gekregen voor het naar huis gaan en daar tijdens zijn nachtdienst anderhalf uur verblijven,

-

en er waren al twee eerdere waarschuwingen.

De boete is verrekend met het loon van [eiser] , maar hij stelt dat de boete onterecht was en wil dat [gedaagde] het (op het loon ingehouden) bedrag van € 2.500,00 alsnog betaalt.

Vordering 3

2.3.

[eiser] werkte aanvankelijk 144 uur. Later is dit verhoogd naar 152 uur in verband met planningswerkzaamheden die [eiser] uitvoerde. Op 23 september 2022 is besproken dat [eiser] geen planningswerkzaamheden meer zou verrichten en is de betaling van de extra uren en de beschikbaarheidstoeslag stop gezet. Dit moment viel samen met de ziekmelding van [eiser] . [gedaagde] heeft sinds oktober 2022 geen salaris en beschikbaarheidstoeslag meer betaald voor de 8 uur planningswerkzaamheden die [eiser] , tot het moment dat hij arbeidsongeschikt uitviel, naast zijn andere taken verrichtte. Het gaat om een bedrag van 4 x € 114,33, dus € 457,32 bruto. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat het verval van de extra uren is afgesproken, maar [eiser] betwist dat. Hoewel [eiser] erkent dat hij deze werkzaamheden vanaf dat moment niet meer vervulde, stelt hij dat [gedaagde] niet zomaar een deel van de arbeidsovereenkomst kon beëindigen. [eiser] wil daarom dat dit bedrag alsnog betaald wordt.

Vordering 4

2.4.

Tot slot wil [eiser] nog dat [gedaagde] hem een bedrag van € 500,00 terug betaalt dat volgens hem ten onrechte is ingehouden op zijn salaris over de periode 1-2023. Dit betreft een door [gedaagde] opgelegde boete die is ingehouden op het salaris, omdat [eiser] volgens [gedaagde] het in de arbeidsovereenkomst opgenomen relatiebeding heeft overtreden. Dat heeft [eiser] volgens [gedaagde] gedaan door contact te hebben met de teamleider van [.] , terwijl hij eigenlijk ziek thuis zat en dit dus niet voor zijn werk kan zijn geweest.

2.5.

[eiser] wil dat de kantonrechter over alle bedragen de wettelijke verhoging van 50% toekent (op grond van artikel 7:625 BW), omdat toewijzing van de vorderingen eigenlijk betekent dat [gedaagde] te laat is met het betalen van het (ingehouden) salaris. Ook vordert hij de wettelijke rente, eveneens vanwege de te late betaling. Daarnaast wil [eiser] dat [gedaagde] aan hem een bedrag betaalt van € 705,93 (excl BTW) voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten. Tot slot wil hij dat [gedaagde] in de kosten van de procedure wordt veroordeeld. [gedaagde] heeft tegen alle vorderingen verweer gevoerd en heeft gevraagd om juist [eiser] in de proceskosten te veroordelen. Daarnaast heeft [gedaagde] , voor zover er bedragen worden toegewezen, verzocht om een betalingsregeling.

3 De beoordeling

3.1.

De vraag die die de kantonrechter als eerste moet beoordelen is of [gedaagde] met [eiser] mocht afspreken dat de kosten voor de schade die door haar was geleden bij de aanrijding in de dienstauto door hem zouden worden terugbetaald. De wet bepaalt in artikel 7:661 lid 1 BW dat de werknemer die bij de uitvoering van de overeenkomst schade toebrengt aan de werkgever of aan een derde jegens wie de werkgever tot vergoeding van die schade is gehouden, daarvoor niet jegens de werkgever aansprakelijk is, tenzij de schade een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid. Uit de omstandigheden van het geval kan, mede gelet op de aard van de overeenkomst, anders voortvloeien dan in de vorige zin is bepaald. Uit lid 2 van datzelfde wetsartikel blijkt dat afwijking van de hoofdregel in lid 1 kan, maar alleen in een schriftelijke overeenkomst en alleen voor zover de werknemer voor de schade verzekerd is.

3.2.

[gedaagde] stelt dat sprake was van opzet of bewuste roekeloosheid bij [eiser] en dat hij daarom aansprakelijk is. [eiser] is door onder meer de politie en de verzekeraar namelijk schuldig bevonden aan de aanrijding. [eiser] betwist dat sprake is van opzet danwel bewuste roekeloosheid. De kantonrechter overweegt dat schuld inhoudt dat er door [eiser] een fout gemaakt is en dat staat hier wel vast. Opzet of bewuste roekeloosheid veronderstelt een bewuste keuze bij [eiser] . Die bewuste keuze van [eiser] met betrekking tot het ongeval moet [gedaagde] dan ook onderbouwen en indien nodig bewijzen. Dat heeft ze niet genoeg gedaan. Dat betekent dat het uitgangspunt ook in deze zaak blijft dat de werkgever, [gedaagde] , in beginsel aansprakelijk is voor de schade aan haar dienstauto, tenzij er sprake zal zijn van een uitzondering.

3.3.

Is dan wel sprake van de hiervoor genoemde uitzondering in lid 2 van het wetsartikel? De eerste voorwaarde is dat de overeenkomst schriftelijk is overeengekomen. Daar is aan voldaan, er is namelijk een schriftelijke door beide partijen ondertekende overeenkomst (Overeenkomst m.b.t. Schade regeling Opel combo 04-08-2021). De tweede voorwaarde is dat [eiser] verzekerd is. Tijdens de mondeling behandeling heeft [eiser] erkend dat hij ook op het moment van het ongeval een aansprakelijkheidsverzekering had, maar dat hij die niet heeft aangesproken. Daarmee staat vast dat [eiser] verzekerd was/is. Of het, zoals [eiser] stelt, zinloos was die verzekering aan te spreken blijft in het midden, nu [eiser] heeft erkend dat hij dat helemaal niet geprobeerd heeft. Dit betekent dat de overeenkomst niet nietig is en tussen partijen geldt.

3.4.

[eiser] stelt dat voor zover de overeenkomst wel bestaat, hij een beroep doet op vernietigbaarheid van de overeenkomst. [eiser] stelt daartoe dat sprake is van een wilsgebrek, namelijk dwaling of misbruik van omstandigheden. [eiser] had, door mededelingen van [A] , een verkeerde voorstelling van zaken, waardoor hij zou hebben ingestemd met de overeenkomst. [A] zou hebben gezegd dat hij van zijn advocaat had begrepen dat hij verplicht was een overeenkomst te sluiten en daarnaast zou [A] hebben gezegd dat de politie had aangegeven dat [A] schuldig was aan het ongeval. Bovendien had [A] moeten begrijpen dat [eiser] door zijn afhankelijkheid en onervarenheid werd bewogen de overeenkomst te ondertekenen. Hij wilde zijn baan houden en voelde zich daarom niet vrij om de overeenkomst niet te ondertekenen.

3.5.

De kantonrechter is van oordeel dat ook deze argumenten van [eiser] niet opgaan. [eiser] gebruikte tijdens het rijden zijn telefoon, zonder dat deze in een houder zat. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] aangegeven dat hij zelf ook wel begreep dat hij anders had moeten handelen en het helemaal niet vreemd vond dat toen door [A] werd gezegd dat hij verantwoordelijk was voor de schade. Hij heeft de overeenkomst vervolgens ook zelf opgesteld. Dat er sprake is geweest van een onjuiste voorstelling van zaken of dat [eiser] onder druk is gezet is niet gebleken en volgt ook niet uit zijn eigen verklaring daarover. Tegen die achtergrond kan niet worden aangenomen dat sprake is geweest van dwaling of misbruik van omstandigheden. Dit betekent dat de overeenkomst gewoon geldt en deze vordering van [eiser] zal dan ook worden afgewezen.

vordering 2: Het bedrag van € 2.500,--bruto moet alsnog aan [eiser] worden betaald

3.6.

De tweede vordering ziet op een boete van € 2.500,00 die [gedaagde] op 23 september 2022 heeft opgelegd aan [eiser] , en die is vastgelegd in een brief van diezelfde datum. In de brief wordt verwezen naar verschillende artikelen uit het personeelsreglement en de keren waarop [eiser] , op diverse manieren, deze regels zou hebben overtreden (zoals hierboven onder 2.2 omschreven). De brief is ook ondertekend door [eiser] en het boetebedrag is ingehouden op het salaris. [eiser] is het echter niet eens met deze boete en wil dat het ingehouden salaris alsnog betaald wordt.

3.7.

[gedaagde] stelt dat geen sprake is van een eenzijdig opgelegde boete, maar dat zij deze met [eiser] is overeengekomen. [eiser] heeft de overeenkomst daarover immers ondertekend. [eiser] stelt echter dat deze overeenkomst tot stand is gekomen onder invloed van één of meer wilsgebreken, te weten bedreiging en/of misbruik van omstandigheden. [eiser] stelt dat [A] gedreigd heeft met ontslag of intrekking van de beveiligingspas wanneer hij aan het sluiten van deze overeenkomst niet mee zou werken. Dat is door [A] niet (voldoende) weersproken. [A] voert wel aan dat [eiser] tijdens het sluiten van deze overeenkomst over juridische bijstand zou beschikken (wat overigens door hem wordt betwist), maar dat neemt niet weg dat dreigen met ontslag of intrekking van de noodzakelijke beveiligingspas wanneer de overeenkomst niet zou worden ondertekend kwalificeert als bedreiging. Er is dus sprake van een wilsgebrek op grond waarvan [eiser] de overeenkomst mocht vernietigen.

3.8.

[gedaagde] stelt verder dat ook als geen sprake is van een overeenkomst, zij op grond van de arbeidsovereenkomst gerechtigd is om eenzijdig een boete op te leggen. Ter zitting is duidelijk geworden dat de boete in dit geval is gebaseerd op artikel 11 lid 7 van de arbeidsovereenkomst. Dat artikel(lid) bepaalt:

“Het is opdrachtnemer/werknemer verboden aan derden mededelingen te doen omtrent feiten en (persoons)gegevens van of afkomstig uit het bedrijf van [gedaagde] B.V., waarvan opdrachtnemer/werknemer weet op behoort te weten dat deze vertrouwelijk van aard zijn en/of beschermd op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Op overtreding van deze bepaling staat een direct door [gedaagde] B.V. opeisbare boete ten bedrage van € 2.500,-- bij elke overtreding, onverminderd het recht om volledige schadevergoeding te vorderen.”

3.9.

De wet stelt in artikel 7:650 BW een aantal eisen aan boetebedingen in een arbeidsovereenkomst. Samengevat moet er in het boetebeding precies staan wat de overtreding is en welke boete daarop staat.

3.9.

In artikel 11 lid 7 van de arbeidsovereenkomst staat ‘het doen van mededelingen aan derden omtrent feiten en persoonsgegevens van of afkomstig uit het bedrijf [gedaagde] , waarvan werknemer weet of behoort te weten dat deze vertrouwelijk van aard zijn en/of beschermd op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming’. Dat betekent dat de geconstateerde overtreding precies moet overeenkomen met wat in artikel 11 lid 7 staat. In de brief van 23 september 2022 staat:

-

“ [eiser] zou op 3 september 2022 zijn partner hebben laten meerijden bij een surveillance,

-

dit zou ook op 21 september 2022 zijn gebeurd, waarbij de partner ook een jas van de Beveiliging aan zou hebben gehad,

-

dat is een risico i.v.m. de vergunning van [gedaagde] en de grijze pas van [eiser] ,

-

[eiser] had al een officiële waarschuwing gekregen voor het naar huis gaan en daar tijdens zijn nachtdienst anderhalf uur verblijven,

-

en er waren al twee eerdere waarschuwingen,”

Daaruit blijkt in de eerste plaats dat de boete is gebaseerd op een verzameling gedragingen. Niet alleen is dit op grond van de wet niet voldoende concreet, maar de verschillende gedragingen uit de brief van 23 september 2022 komen ook niet overeen met de tekst van het boetebeding in artikel 1 lid 7 van de arbeidsovereenkomst. Dit betekent dat [gedaagde] deze boete onterecht heeft opgelegd en dat [gedaagde] nog een bedrag aan achterstallig salaris aan [eiser] verschuldigd is van € 2.500,00 bruto. Die vordering wordt dus toegewezen.

Vordering 3: het bedrag van € 457,32 bruto hoeft niet aan [eiser] te worden betaald

3.10.

[eiser] vordert een bedrag van 4 x € 114,33, dus € 457,32 bruto, vanwege achterstallige loonbetaling. Dit ziet op het loon voor 8 uur per week en de bereikbaarheidsvergoeding die verband hielden met de planningswerkzaamheden. [gedaagde] erkent dat [eiser] aanvankelijk 144 uur werkzaam is geweest en dat dit later is uitgebreid met 8 uur voor het verrichten planningswerkzaamheden, dus naar in totaal 152 uur. De bereikbaarheidstoeslag houdt verband met die werkzaamheden als planner. De beslissing om die 8 uur (en de toeslag) niet langer uit te betalen is eveneens opgenomen in de hiervoor besproken brief van 23 september 2022. In die brief staat daarover: “ [eiser] zal geen planning werkzaamheden meer verrichten voor [gedaagde] , dit eindigt per direct. Hiervoor dien je binnen 7 werkdagen alle spullen ingeleverd te hebben, alle gegevens uitgelogd te hebben, en alles wat in beheer is op te zeggen en te verwijderen. Indien je hier geen gehoor aan geeft zal er een boete worden opgedragen van € 50,- per dag dat dit voortduurt.” En: “De extra uren van je planning en bereikbaarheidsvergoeding zullen niet meer van toepassing zijn gezien je de functie van planning niet meer vervult.”

3.11.

Vooropgesteld moet worden dat een werkgever niet zomaar mag overgaan tot een urenvermindering. Dat kan slechts onder bepaalde omstandigheden, die door [gedaagde] als werkgever gesteld en aangetoond moeten worden. Eén van die omstandigheden is wanneer partijen dat overeenkomen. [gedaagde] stelt ook dat deze urenvermindering is gebaseerd op een afspraak tussen partijen, maar [eiser] betwist dat.

3.12.

[eiser] was, zo heeft hij zelf aangegeven, nog niet gecertificeerd als planner, maar voerde, om [A] te ontlasten deze werkzaamheden in overleg met hem uit. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] erkend dat met betrekking tot de beëindiging van de planningstaken en de daarmee samenhangende uren ‘alles in overleg is gegaan’. Dat staat haaks op de stelling in de dagvaarding dat hij hiermee niet heeft ingestemd. Gelet op de eigen verklaring van [eiser] ter zitting, moet worden aangenomen dat hij heeft ingestemd met de urenvermindering die samenhing met de planningswerkzaamheden. Dat betekent dat hij geen loonvordering meer heeft met betrekking tot die uren en dat die vordering wordt afgewezen.

Vordering 4: Het bedrag van € 500,-- bruto moet alsnog aan [eiser] worden betaald

3.13.

Partijen zijn in artikel 12 van de arbeidsovereenkomst een relatiebeding overeengekomen. In lid 1 van dat artikel staat: “Het is de werknemer verboden om gedurende een periode van 24 maanden na afloop van de arbeidsovereenkomst op wat voor manier dan ook, op enigerlei wijze (…) zakelijke contacten aan te gaan of te onderhouden met relaties/klanten van de werkgever (…)”.

3.14.

Een relatiebeding ziet – anders dan [gedaagde] kennelijk heeft begrepen - naar haar aard op de periode ná beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Dat staat ook met zoveel woorden in het beding: 24 maanden na afloop van de arbeidsovereenkomst. Aangezien het dienstverband nog niet is geëindigd, kan geen sprake zijn van overtreding van dit beding en dus ook niet van een boete die op basis daarvan is verbeurd. [gedaagde] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit zou blijken dat dit anders zou zijn. Het bedrag van € 500,00 bruto aan achterstallig loon zal daarom alsnog moeten worden betaald.

De nevenvorderingen

3.15.

Over het bedrag van € 2.500,00 bruto en € 500,00 bruto zal de wettelijke rente worden toegekend vanaf 27 december 2023 (dag van de dagvaarding) tot de algehele voldoening. Daarnaast is [gedaagde] wettelijke verhoging verschuldigd ex artikel 7:625 BW, omdat hij dit salaris door de inhouding te laat heeft betaald. De kantonrechter zal deze wettelijke verhoging wel matigen tot 20%, nu [gedaagde] heeft het bedrag niet heeft ingehouden uit onwil, maar in de veronderstelling dat [eiser] met de boetes had ingestemd.

3.16.

[eiser] heeft een bedrag gevorderd van € 705,93 voor buitengerechtelijke incassokosten. Deze worden niet door de rechtsbijstandverzekeraar gedekt, voor zover zij verhaalbaar zijn in een procedure. [eiser] heeft gesteld dat hij deze kosten gemaakt heeft en [gedaagde] heeft dat niet betwist. De kantonrechter vindt het redelijk dat de buitengerechtelijke incassokosten gemaakt zijn, maar zal wel het bedrag aanpassen, omdat dit gebaseerd is op de totale vordering en slechts een deel daarvan wordt toegewezen. Na herberekening zal een bedrag worden toegewezen van € 386,00.

3.17.

Nu beide partijen gedeeltelijk in het gelijk zijn gesteld, zal de kantonrechter de proceskosten compenseren in die zin dat beide partijen de eigen proceskosten dragen.

3.18.

De kantonrechter zal, zoals door [eiser] verzocht, het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat houdt in dat [gedaagde] direct tot betaling van de verschuldigde bedragen over dient te gaan, ook wanneer hij in hoger beroep zou gaan van dit vonnis.

3.19.

De kantonrechter overweegt dat [gedaagde] verzocht heeft om een betalingsregeling. De kantonrechter is daartoe echter niet bevoegd.

4 De beslissing