Rechtbank Midden-Nederland, 13-11-2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:7058, 11051280 MC EXPL 24-2565
Rechtbank Midden-Nederland, 13-11-2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:7058, 11051280 MC EXPL 24-2565
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Midden-Nederland
- Datum uitspraak
- 13 november 2024
- Datum publicatie
- 10 januari 2025
- ECLI
- ECLI:NL:RBMNE:2024:7058
- Zaaknummer
- 11051280 MC EXPL 24-2565
Inhoudsindicatie
De vraag die moet worden beantwoord of de bepaling omtrent de vakantietoeslag in artikel 4.2 van de arbeidsovereenkomst in strijd is met artikel 15 WMM en daarmee als nietig met worden beschouwd en of daaruit een (extra) betalingsverplichting vakantiebijslag voortvloeit voor werkgever. (artikel 15 WMM, artikel 16 lid 5 WMM en artikel 19 WMM)
Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almere
Zaaknummer: 11051280 \ MC EXPL 24-2565
Vonnis van 13 november 2024
in de zaak van
[eiser] ,
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. C.W. van der Zee,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] B.V.,
gemachtigde: mr. J.A. Bruins.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding- de conclusie van antwoord- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de mondelinge behandeling van 3 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
[gedaagde] exploiteert een onderneming op het gebied van adviseren, ontwerpen en installeren van installaties met zonnepanelen en aanverwante producten. De door [gedaagde] verkochte zonnepaneelsystemen werden geïnstalleerd door haar zusterorganisatie [onderneming] B.V.
[eiser] is sinds 1 september 2015 bij (de rechtsvoorganger van) [gedaagde] in dienst getreden als ''Adviseur". De standplaats van [eiser] was in [plaats] . Het dienstverband is op 30 september 2023 geëindigd. Als adviseur adviseerde [eiser] (potentiële) klanten over (de aanschaf van) vorenstaande installaties en producten.
Voor het verrichten van deze werkzaamheden ontving [eiser] maandelijks een basissalaris (laatstelijk € 2.166,88) en maandelijks een variabele loon. In artikel 7 van de arbeidsovereenkomst is bepaald dat een bonusreglement van [gedaagde] van toepassing is. Het bonusreglement betrof een vastgestelde staffel. Een adviseur heeft op basis van de vastgestelde recht op een provisie van 20% over de “geschreven" marge minus de dekkingskosten van € 18.000,-. Van deze provisie werd 80% maandelijks uitgekeerd (variabel loon) en 20% gereserveerd. Vanaf 2019 werd er geen provisie meer gereserveerd, maar werd de volledige provisie maandelijks uitgekeerd.
In artikel 4 van de arbeidsovereenkomst is opgenomen:
“4.1 werknemer ontvangt een basissalaris van 2.000,= bruto per maand, op de laatste dag van elke maand betaalbaar en gebaseerd op een vijfdaagse werkweek van 40 uur.
Werknemer heeft bovendien recht op 8% vakantietoeslag over het brutosalaris, waarvan de uitbetaling in de maand mei plaats zal vinden.
Naast het basissalaris kent de werkgever een bonussysteem o.b.v. de door de werkgever vastgestelde normeringen en zijn vastgelegd in het bonusreglement (zie art. 7).(..)”
[eiser] heeft verzocht om alsnog over te gaan tot betaling van de vakantiebijslag over het maandelijkse variabele loon over de periode juni 2017 tot en met oktober 2023 door [eiser] berekend op een totaalbedrag van € 18.676,37.
3 Het geschil
[eiser] vordert - samengevat – om in een vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. Voor recht te verklaren dat [gedaagde] onder de werkingssfeer van de CAO Metaal & Techniek: Technische Installatiebureau valt en dat de CAO Metaal & Techniek (in ieder geval vanaf 28 januari 2016) derhalve van toepassing is op de individuele arbeidsovereenkomst van [eiser] en voor recht te verklaren dat artikel 4.2 van de arbeidsovereenkomst van [eiser] in strijd is met artikel 59 van de CAO Metaal & Techniek en derhalve nietig is, dan wel subsidiair voor recht te verklaren dat artikel 4.2 van de arbeidsovereenkomst van [eiser] in strijd is met artikel 15 WMM en derhalve nietig is;
II. [gedaagde] te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis over te gaan tot betaling aan [eiser] van de vakantiebijslag over het variabele loon, zijnde een bedrag € 18.676,37, te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen van de dag der verzuim (zoals in punt 50 van de dagvaarding is aangeven), dan wel vanaf de dag der eerste sommatie. dan wel vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
III. [gedaagde] te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis over te gaan tot betaling aan [eiser] van wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, zijnde een bedrag van € 9.338,19;
IV [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.276,73, en de proceskosten en nakosten.
[gedaagde] B.V. voert verweer. [gedaagde] B.V. concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.