Home

Rechtbank Midden-Nederland, 23-04-2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:1643, 589284 HA RK 25-32

Rechtbank Midden-Nederland, 23-04-2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:1643, 589284 HA RK 25-32

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
23 april 2025
Datum publicatie
14 mei 2025
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2025:1643
Zaaknummer
589284 HA RK 25-32

Inhoudsindicatie

Afwijzing verzoek tot ontbinding arbeidsovereenkomst van een statutair bestuurder, onder meer omdat het opzegverbod tijdens ziekte van toepassing is.

Uitspraak

Civiel recht

Zittingsplaats Utrecht

Zaaknummer / rekestnummer: C/16/589284 / HA RK 25-32 MS/1270

Beschikking van 23 april 2025

in de zaak van

[verzoekster] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

verzoekende partij,

verwerende partij in het voorwaardelijk tegenverzoek,

hierna te noemen: [verzoekster] ,

advocaat: mr. S.P.A. Bollen,

tegen

[verweerder] ,

wonende te [woonplaats] ,

verwerende partij,

verzoekende partij in het voorwaardelijk tegenverzoek,

hierna te noemen: [verweerder] ,

advocaat: mr. L.Q. Jolink.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift met producties;

- het verweerschrift met producties;

- de aanvullende producties van [verzoekster] ;

- de aanvullende producties van [verweerder] ;

- de mondelinge behandeling van 26 maart 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.

1.2.

De beschikking is bepaald op vandaag.

2 De kern van de zaak

2.1.

[verweerder] is in dienst bij [verzoekster] als statutair bestuurder. [verzoekster] heeft hem als statutair bestuurder ontslagen en verzoekt in deze procedure om ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Dit verzoek wordt afgewezen, onder meer omdat het opzegverbod tijdens ziekte van toepassing is.

3 De voorgeschiedenis van de zaak

3.1.

[verzoekster] is een organisatie die de gemeenschappelijke belangen behartigt van haar leden in de branche zorg en welzijn. Het gaat daarbij met name om organisaties in de thuiszorg.

3.2.

[verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1960, is op 18 maart 2015 bij [verzoekster] in dienst getreden in de functie van bestuurder. Hij is per die datum ook benoemd als statutair bestuurder.

3.3.

[verzoekster] heeft in 2023 de mogelijkheid van een fusie met een andere organisatie onderzocht. Dit is uiteindelijk niet doorgegaan, maar heeft [verweerder] aanleiding geven om de Raad van Toezicht (RvT) van [verzoekster] voor te stellen om voor hem een regeling te treffen die zou gelden voor het geval er sprake zou zijn van een beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst. Hij heeft dit voorstel in een memo van 8 mei 2023 verwoord.

3.4.

De RvT heeft ermee ingestemd het voorstel van [verweerder] te onderzoeken en daarvoor advies in te winnen bij de advocaat mr. [A] (hierna: [A] ), die [verzoekster] vaker juridisch advies gaf. [A] heeft op 11 februari 2024 een advies uitgebracht waarin hij het juridisch kader en de mogelijkheden voor een aanvullende regeling op papier heeft gezet.

3.5.

[verweerder] heeft op 24 april 2024 een voorstel voor een aanvulling op zijn arbeidsovereenkomst naar de RvT gestuurd. De RvT heeft dit voorstel doorgestuurd voor advies aan [A] .

3.6.

Op 14 mei 2024 heeft de RvT met [verweerder] over zijn voorstel gesproken. Het advies van [A] was op dat moment nog niet beschikbaar. De RvT heeft tijdens dit gesprek zijn twijfels geuit over het voorstel. Deze twijfels hielden verband met het feit dat [verzoekster] op grond van dit voorstel een veel hogere vergoeding aan [verweerder] zou moeten betalen dan waartoe zij wettelijk verplicht zou zijn. De RvT en [verweerder] hebben nadien aangegeven dat zij dit gesprek beiden als onbevredigend en onplezierig hebben ervaren.

3.7.

[A] heeft op 16 mei 2024 advies uitgebracht. Hij was toen via [verweerder] op de hoogte van de inhoud van het gesprek van 14 mei 2024. [A] stelt zich in het advies op het standpunt dat [verzoekster] juridisch gezien niet verplicht is het voorstel van [verweerder] te aanvaarden. Hij adviseert wel - kort samengevat - om het voorstel van [verweerder] in overweging te nemen, onder meer om te voorkomen dat [verweerder] in chagrijn om zich heen zou gaan kijken of zelf juridische bijstand zou gaan zoeken.

3.8.

De RvT heeft naar aanleiding van het gesprek van 14 mei 2024 aan mr. Bollen, die niet eerder betrokken was bij [verzoekster] , gevraagd advies uit te brengen over het voorstel van [verweerder] . Mr. Bollen heeft bij e-mail van 5 juni 2024 advies uitgebracht aan de RvT. Zij schrijft in dit advies - kort samengevat - dat zij geen juridische grond ziet om met het voorstel van [verweerder] akkoord te gaan.

3.9.

Op 7 juni 2024 hebben de RvT en [verweerder] opnieuw over het voorstel van [verweerder] gesproken. [verweerder] heeft de RvT bij die gelegenheid laten weten dat hij het de RvT kwalijk nam dat hij zo lang had moeten wachten op een antwoord op zijn voorstel. De RvT heeft op haar beurt toegelicht dat de reden hiervoor was dat het advies van [A] zo lang op zich had laten wachten. De RvT heeft [verweerder] verder laten weten dat zij niet akkoord ging met zijn voorstel, omdat een beëindiging van de arbeidsovereenkomst niet aan de orde was en er daarom geen aanleiding bestond een dergelijke regeling te treffen. De RvT heeft toegezegd dat zij zich zou inspannen om te komen tot een fatsoenlijke regeling als in de toekomst sprake zou zijn van een fusie of strategische samenwerking die zou leiden tot een wijziging van de positie van [verweerder] .

3.10.

De RvT heeft van het gesprek op 7 juni 2024 een verslag opgesteld en aan [verweerder] gestuurd. [verweerder] heeft zich in een brief van 16 juni 2024 kritisch uitgelaten over het besluit van de RvT om zijn voorstel niet te accepteren en de manier waarop het besluitvormingsproces was verlopen.

3.11.

[verweerder] heeft zich op 22 juni 2024 ziekgemeld. Hij heeft dit de dag ervoor, in een e-mail van 21 juni 2024, al aan alle medewerkers van [verzoekster] aangekondigd. Hij schrijft in deze e-mail onder meer dat de laatste jaren niet in zijn koude kleren zijn gaan zitten, dat de werkrelaties prima zijn maar dat er ook krachten binnen en buiten de vereniging zijn waar hij steeds meer moeite mee heeft en die naar zijn gevoel niet altijd in het belang van de vereniging handelen.

3.12.

De RvT heeft op 15 juli 2024 aan de medewerkers van [verzoekster] gecommuniceerd dat de bestuurssecretaris [B] (hierna: [B] ) tijdens de afwezigheid van [verweerder] zal optreden als waarnemend bestuurder.

3.13.

De bedrijfsarts heeft in een probleemanalyse van 14 augustus 2024 geschreven dat er bij [verweerder] medische beperkingen zijn als gevolg van ziekte en dat er nog geen ruimte is voor re-integratiemogelijkheden. Het is volgens de bedrijfsarts van belang dat de werkgerelateerde factoren die hebben bijgedragen aan het ontwikkelen van het verzuim te zijner tijd worden besproken en opgelost.

3.14.

Vanwege de afwezigheid van [verweerder] heeft de RvT besloten om een interim bestuurder aan te trekken. De RvT heeft [verweerder] in een e-mail van 19 augustus 2024 geschreven dat in contact met het bureau van [verzoekster] is besproken dat bestuurlijke inzet voor een aantal maanden voor twee dagen per week nodig is en dat dit via een directiemail zal worden gecommuniceerd. De RvT heeft de organisatie van [verzoekster] op 20 augustus 2024 ervan op de hoogte gesteld dat er een interim bestuurder voor twee dagen per week zou worden aangetrokken.

3.15.

[verweerder] heeft die dag een e-mail gestuurd naar de medewerkers van [verzoekster] waarin staat:

“Goedemorgen,

Ik vind het toch wel bijzonder hoe dit zonder enig contact, (voor)-overleg, afstemming of gewoon een heads-up van tevoren wordt gecommuniceerd. Ik moet het nu net zoals jullie in de mail lezen. Terwijl het toch over mij gaat. Ik krijg er wel een wat nare smaak van.”

3.16.

[verweerder] heeft vervolgens, nog steeds op 20 augustus 2024, een e-mailwisseling met [B] gehad, waarbij [B] heeft aangegeven dat zij had begrepen dat het aantrekken van een interim bestuurder was afgestemd met [verweerder] . [verweerder] schrijft in zijn laatste e-mail aan [B] onder meer:

“Beste [B (voornaam)] , misschien nu overbodig aan het worden, maar neem bij dat soort zaken eerst even met mij contact op. Als de RvT zegt ( [C (voornaam)] if [D (voornaam)] ) dat ze met mij hebben afgestemd, dan liegen ze. Laat je niet ringeloren. Ik zou niet te veel op [C (voornaam)] vertrouwen. Ze laat zien dat ze zaken verdraait en ik krijg toch heel sterk het gevoel dat ze mij buitenspel proberen te zetten.”

3.17.

De RvT heeft met [verweerder] een discussie gehad over de overdracht van zijn werkzaamheden tijdens zijn arbeidsongeschiktheid. [verweerder] wilde bepaalde werkzaamheden, zoals betalingen, zelf blijven doen en de RvT vond dat niet wenselijk. De RvT heeft [verweerder] in een e-mail van 25 augustus 2024 laten weten dat zij gelet op de volledige arbeidsongeschiktheid van [verweerder] zowel in zijn belang als in het belang van de organisatie niet instemmen met het voorstel van [verweerder] om activiteiten te blijven uitvoeren. [verweerder] heeft hierop geantwoord dat hij zich hier onder protest bij neerlegt.

3.18.

[verweerder] heeft vervolgens op 25 augustus 2024 een e-mail naar alle medewerkers van [verzoekster] gestuurd. Hij schrijft in deze mail - kort samengevat - dat de RvT van mening is dat hij 100% ziek is en dus nul dingen mag doen. Hij heeft daar bezwaar tegen maar legt zich hierbij neer omdat de medewerkers en de organisatie kennelijk last hebben van de werkzaamheden die hij nog verricht en daarover melden aan de RvT. [verweerder] schrijft dat hij daarom zal overgaan tot radiostilte, de telefoon niet meer zal opnemen en geen mails meer zal beantwoorden.

3.19.

[B] en [verweerder] hebben hierover op 26 augustus 2024 e-mailcontact gehad, waarin [B] heeft aangekondigd dat zij gelet op het verzoek van [verweerder] om radiostilte de werkmail van [verweerder] zal laten afsluiten en collega’s zal vragen geen contact met hem te zoeken. [B] heeft de medewerkers van [verzoekster] vervolgens in een e-mail van 26 augustus 2024 onder meer geschreven dat zij naar aanleiding van de e-mail van [verweerder] heeft besloten het contact met hem (tijdelijk) te verbreken. Zij verzoekt de medewerkers geen mails meer naar hem (door) te sturen en hem niet meer te appen of te bellen.

3.20.

De RvT heeft [verweerder] in een e-mail van 27 augustus 2024 laten weten dat zijn zakelijke mail tot aan de start van zijn re-integratie zal worden afgesloten. De reden hiervoor is dat [verweerder] volledig arbeidsongeschikt is, zijn werkzaamheden bij anderen zijn belegd, het voor zijn herstel belangrijk is afstand te nemen en dit in de praktijk niet goed blijkt te lukken. [verweerder] heeft de RvT laten weten dat hij het met het afsluiten van zijn account niet eens is.

3.21.

[verweerder] heeft vervolgens op 28 augustus 2024 een e-mail naar de medewerkers van [verzoekster] gestuurd met de volgende inhoud:

“Zoals jullie waarschijnlijk gemerkt hebben heeft de RvT mijn mailaccount afgesloten. Ondanks dat ik daar geen toestemming voor heb gegeven. Dit is nu de zoveelste stap sinds 14 mei jl. waarbij de RvT niets nalaat om mij het functioneren en nu ook herstel onmogelijk te maken. Het gedoe met de RvT sinds 14 mei en nu zeker de laatste weken kost mij meer energie en doet meer geweld aan mijn gezondheid, dan dat het bijdraagt aan herstel. Het handelen van de RvT, met name de vz, geeft veel stress en duwt mij dieper de arbeidsongeschiktheid in.

De RvT heeft nu een trackrecord van daden, handelingen en uitingen die naar mijn mening op geen enkele wijze in het belang zijn van de vereniging. En ik zal t.z.t. een weg zoeken om de leden van de vereniging daarvan op de hoogte te stellen.

Voor nu, weet dat ik via dit mailadres te bereiken ben”

3.22.

De RvT heeft [verweerder] in een e-mail van 19 september 2024 onder meer geschreven dat gebleken is dat [verweerder] als bestuurder van [verzoekster] contact heeft gehad met een journalist en heeft bijgedragen aan publicaties in [.] en het [..] . De RvT maakt hiertegen bezwaar en verzoekt [verweerder] nadrukkelijk dat hij onmiddellijk en volledig stopt met alle activiteiten voor, namens en in relatie tot [verzoekster] . [verweerder] heeft hierop dezelfde dag per e-mail gereageerd en heeft daarbij aangegeven dat hij ondanks de ziekmelding nog steeds statutair bestuurder van [verzoekster] is en dat handelingen om hem de mogelijkheid te ontnemen om die verantwoordelijkheid in te vullen in strijd zijn met het recht.

3.23.

Mr. [E] , de voormalige advocaat van [verweerder] , heeft de RvT bij brief van 24 september 2024 verzocht om de toegang van [verweerder] tot de digitale omgeving van [verzoekster] binnen drie dagen te herstellen, bij gebreke waarvan een kort geding zou worden opgestart. Deze brief is bekend geraakt binnen de organisatie van [verzoekster] omdat deze per e-mail naar het algemene e-mailadres van [verzoekster] was gestuurd.

3.24.

Per 23 september 2024 is de heer [F] (hierna: [F] ) als interim bestuurder van [verzoekster] benoemd. [verweerder] heeft op 25 september 2024 geweigerd om mee te werken aan de inschrijving van [F] als bestuurder in de Kamer van Koophandel.

3.25.

De bedrijfsarts heeft op 25 september 2024 een evaluatie/bijstelling opgesteld, waarin staat dat [verweerder] medisch gezien in staat is om een paar uur per week lichte, ondersteunende werkzaamheden op zich te nemen. Aandachtsgebieden zijn onder meer het omgaan met stress, het werken onder druk of omgaan met crisissituaties. De bedrijfsarts heeft geadviseerd dat [verzoekster] en [verweerder] samen in gesprek gaan met onafhankelijke deskundige hulp en dit op te pakken over ongeveer 6 weken met afzonderlijke voorgesprekken met de mediator.

3.26.

In september 2024 is de RvT gebleken dat [verweerder] privé-uitgaven had gedaan met de bankpas van [verzoekster] en privé-declaraties had gefactureerd bij [verzoekster] . Het ging daarbij onder meer om het gebruik van de bankpas van [verzoekster] om parkeerkosten bij [locatie] te betalen. De RvT heeft [verweerder] hierop aangesproken. [verweerder] heeft zich op het standpunt gesteld dat dit op grond van de gemaakte afspraken was toegestaan.

3.27.

De RvT heeft [verweerder] bij brief van 30 september 2024 uitgenodigd voor een vergadering van de RvT met als agendapunt het voornemen van de RvT om [verweerder] als statutair bestuurder te schorsen. Mr. Bollen heeft in een brief van 30 september 2024 aan mr. [E] toegelicht dat de huidige situatie volgens de RvT onverantwoord is. Zij heeft ook gevraagd of [verweerder] bereid was mee te werken aan mediation.

3.28.

[verweerder] heeft begin oktober 2024 contact opgenomen met medewerkers van [verzoekster] en hen op de hoogte gebracht van het voornemen van de RvT om hem te schorsen. Hij heeft een van de medewerkers laten weten dat zijn bankpas van [verzoekster] is geblokkeerd en dat hij maar hoopt dat iemand straks de salarisbetalingen kan doen. Deze mededeling heeft tot onrust binnen de organisatie geleid.

3.29.

Op 11 oktober 2024 heeft de vergadering van de RvT plaatsgevonden. [verweerder] was daar niet aanwezig en heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [E] . Afgesproken is dat de RvT niet tot schorsing zou overgaan onder de voorwaarden dat in een communicatieprotocol duidelijke afspraken zouden worden gemaakt over de wijze waarop [verweerder] zich in het vervolg zou uitlaten en zou communiceren. Mr. Bollen heeft in een e-mail van 15 oktober 2024 de notulen van de vergadering en het communicatieprotocol aan mr. [E] gestuurd.

3.30.

Mr. [E] heeft vervolgens laten weten dat hij niet meer voor [verweerder] optreedt. [verweerder] heeft de RvT in een e-mail van 23 oktober 2024 onder meer meegedeeld dat hij niet met het communicatieprotocol akkoord gaat.

3.31.

In november 2024 hebben mediationgesprekken plaatsgevonden. Om deze reden heeft de RvT zijn voornemen om [verweerder] te schorsing niet doorgezet. De mediation heeft echter niet tot een oplossing geleid.

3.32.

De RvT heeft op 11 december 2024 alsnog het besluit genomen om [verweerder] te schorsen. Mr. Jolink, de huidige advocaat van [verweerder] , heeft bij brief van 24 december 2024 te kennen gegeven dat [verweerder] dit besluit naast zich neer zal leggen omdat het inhoudelijk niet klopt en in strijd is met de reglementen.

3.33.

Op 23 januari 2025 heeft een Algemene Ledenvergadering (ALV) en een vergadering van de RvT plaatsgevonden. Op de agenda stond het voornemen om [verweerder] als statutair bestuurder te ontslaan. [verweerder] is uitgenodigd om op de gecombineerde vergadering zijn adviserende stem/mening uit te brengen als statutair bestuurder en te worden gehoord als werknemer. Hij heeft zich in de vergadering tegen het voorgenomen ontslag verzet en heeft zijn zienswijze hierop gegeven. Op de ALV waren onvoldoende leden aanwezig om een geldig besluit te kunnen nemen (ook wel quorum genoemd), zodat er een tweede ALV moest worden gehouden voor een stemming waarbij het quorum niet gold. Partijen zijn op aandringen van de deelnemers aan de ALV in overleg getreden over een mogelijke oplossing, maar hebben geen overeenstemming kunnen bereiken.

3.34.

Op 12 februari 2025 heeft er opnieuw een ALV en een vergadering van de RvT plaatsgevonden. [verweerder] heeft ook in deze vergadering zijn zienswijze op het voorgenomen ontslag gegeven. De ALV en de RvT hebben tijdens deze vergadering het besluit genomen om [verweerder] als statutair bestuurder te ontslaan. De RvT heeft het ontslagbesluit formeel bevestigd door middel van een besluit dat op 13 en 14 maart 2025 door de leden van de RvT is ondertekend.

4 De beoordeling

5 De beslissing