Home

Rechtbank Midden-Nederland, 04-06-2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:2657, 11610432 UV EXPL 25-78

Rechtbank Midden-Nederland, 04-06-2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:2657, 11610432 UV EXPL 25-78

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
4 juni 2025
Datum publicatie
17 juni 2025
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2025:2657
Zaaknummer
11610432 UV EXPL 25-78

Inhoudsindicatie

De werkneemster is bij de werkgever in dienst als leerkracht. De werkgever heeft per 27 februari 2025 de betaling van haar salaris gestaakt omdat zij geen werkzaamheden verricht. De werkneemster vordert in deze procedure op grond van artikel 7:628 BW doorbetaling van haar salaris. De kantonrechter wijst deze vordering af omdat het niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid voor rekening van de werkneemster behoort te komen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht

Kantonrechter

Zittingsplaats Utrecht

Zaaknummer: 11610432 \ UV EXPL 25-78 MS/1270

Vonnis in kort geding van 4 juni 2025

in de zaak van

[eiseres] ,

wonende te [woonplaats] ,

eisende partij,

hierna te noemen: [eiseres] ,

gemachtigde: mr. P. Raven,

tegen

de vereniging

[gedaagde] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

gedaagde partij,

hierna te noemen: [gedaagde] ,

gemachtigde: mr. J.W. Janse-Velema.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding met producties;

- de conclusie van antwoord met producties;

- de aanvullende producties van [eiseres] ;- de mondelinge behandeling van 21 mei 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;- de pleitnota van [eiseres] ;- de pleitnota van [gedaagde] .

1.2.

De uitspraak is bepaald op vandaag.

2 De kern van de zaak

2.1.

[eiseres] is bij [gedaagde] in dienst als leerkracht. [gedaagde] heeft per 27 februari 2025 de betaling van haar salaris gestaakt omdat zij geen werkzaamheden verricht. [eiseres] vordert in deze procedure op grond van artikel 7:628 van het Burgerlijk Wetboek (BW) doorbetaling van haar salaris. De kantonrechter wijst deze vordering af omdat het niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid voor rekening van [eiseres] behoort te komen.

3 De achtergrond van de zaak

3.1.

[eiseres] is sinds 1 augustus 2012 bij [gedaagde] in dienst als leerkracht op basis van een arbeidsovereenkomst voor (inmiddels) onbepaalde tijd. Op de arbeidsovereenkomst is de cao voor het Primair Onderwijs (hierna: de cao) van toepassing. [eiseres] werkte op de school [school 1] in [plaats 1] in de bovenbouw. Zij werkte daarbij nauw samen met haar collega [A] .

3.2.

In 2023 en 2024 zijn er bij [school 1] klachten van ouders binnengekomen over [eiseres] en in minder mate ook over [A] . Deze klachten hadden betrekking op de manier waarop [eiseres] en [A] de kinderen bejegenden. Daarbij is op een zeker moment ook aangegeven dat kinderen zich in de klas onveilig zouden voelen. Een van de ouders heeft hierover begin 2024 ook een anonieme klacht aan de Medezeggenschapsraad gestuurd. Het gebruik van de term ‘onveilig’ heeft een grote impact gehad op de school en op [eiseres] en [A] , die hierdoor zeer geraakt waren. Het is een van de redenen geweest waarom de verhouding tussen [eiseres] en [A] enerzijds en de bestuurders van [school 1] en [gedaagde] anderzijds onder druk is komen te staan.

3.3.

[gedaagde] heeft aan [eiseres] de mogelijkheid tot vrijwillige overplaatsing in overweging gegeven. Toen duidelijk werd dat [eiseres] hieraan niet wilde meewerken, heeft [gedaagde] op 9 juli 2024 op grond van artikel 10.5 van de cao een besluit genomen tot overplaatsing van [eiseres] naar de school [school 2] in [plaats 2] wegens zwaarwichtige omstandigheden. De zwaarwichtige omstandigheden hadden blijkens dit besluit onder meer betrekking op een verschil van inzicht over het onderwijs tussen [eiseres] en [A] enerzijds en collega’s van de onder- en middenbouw anderzijds, die tot een ongezonde spanning leidde. Als gevolg hiervan zouden twee collega’s na de zomervakantie vertrekken. Een belangrijke reden voor het besluit tot overplaatsing was ook dat er 31 leerlingen zouden vertrekken omdat hun ouders niet wilden dat hun kinderen in de bovenbouw les zouden krijgen van [eiseres] en [A] , met mogelijk grote gevolgen voor het voortbestaan van [school 1] . Voor [A] geldt dat hij is overgeplaatst naar een school in [plaats 3] .

3.4.

[eiseres] heeft vooraf tegen het overplaatsingsbesluit zienswijzen ingediend, waarbij zij heeft aangegeven dat zij het met de overplaatsing niet eens was. Zij had op grond van artikel 12.1 van de cao de mogelijkheid om tegen het overplaatsingsbesluit beroep in te stellen bij de Commissie van Beroep Primair Onderwijs, maar heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

3.5.

[eiseres] heeft zich op 8 juli 2025 ziekgemeld. De bedrijfsarts heeft op 15 juli 2024 gerapporteerd dat er niet zozeer sprake is van arbeidsongeschiktheid op basis van ziekte of gebrek, maar van verstoorde arbeidsverhoudingen waardoor er klachten ontstaan. Zij heeft partijen geadviseerd een onafhankelijke mediator in te schakelen om tot een oplossing te komen. [eiseres] heeft aangegeven dat zij in plaats van mediation graag eerst overleg wilde voeren. Op 27 augustus 2024 heeft een gesprek plaatsgevonden, dat echter niet tot een oplossing heeft geleid.

3.6.

De bedrijfsarts heeft op 16 september 2024 gerapporteerd dat het spreekuuradvies van 15 juli 2024 blijft gehandhaafd en dat mediation voorliggend is aan het hervatten van het werk. Na dit advies heeft mediation plaatsgevonden, maar ook dat bood geen oplossing.

3.7.

[eiseres] heeft zich op 18 december 2024 opnieuw ziekgemeld.

3.8.

De directeur van [school 2] heeft [eiseres] met een e-mail van 7 januari 2025 uitgenodigd voor een kennismaking op 9 januari 2025. [eiseres] heeft in reactie hierop laten weten dat zij wegens ziekte verhinderd was.

3.9.

De bedrijfsarts heeft op 17 januari 2025 naar aanleiding van een spreekuurbezoek onder meer het volgende gerapporteerd:

“Betrokkene heeft zich opnieuw ziek gemeld, nadat het mediationtraject dat eind vorig jaar is opgestart niet naar tevredenheid is verlopen maar wel is afgerond. Deze situatie geeft veel spanning en gezondheidsklachten.

Er speelt een langlopende moeilijke kwestie met de werkgever, waardoor betrokkene nu niet kan terugkeren in het werk.

Er is tot op heden niets veranderd aan de werk gebonden situatie en daarmee blijf ik bij mijn advies van september 2024. Ik adviseer partijen opnieuw met elkaar in gesprek te gaan en gezamenlijk naar een oplossing te zoeken buiten een ziekmelding om.”

De bedrijfsarts heeft [eiseres] per 17 januari 2025 hersteld gemeld.

3.10.

[eiseres] heeft de heer [B] (hierna: [B] ), sinds 1 januari 2025 voorzitter van het College van Bestuur van [gedaagde] , op 22 januari 2025 gemaild met het verzoek om samen met [B] en [A] in gesprek te gaan om te zoeken naar een oplossing. [A] heeft [B] op 23 januari 2025 een vergelijkbare mail gestuurd. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij zijn werk graag op [school 1] zou willen voortzetten.

3.11.

[B] heeft in een brief van 24 januari 2025 geantwoord dat hij [eiseres] , zoals geadviseerd door de bedrijfsarts, uitnodigt voor een gesprek op 30 januari 2025 om het te hebben over een oplossing buiten een ziekmelding om, maar dat hij dit gesprek individueel met alleen [eiseres] in aanwezigheid van een HR-medewerker wil voeren. Hij heeft daarbij ook aangegeven dat hij het besluit tot overplaatsing niet zou terugdraaien.

3.12.

De gemachtigde van [eiseres] , mr. Raven, heeft [B] in een e-mail van 27 januari 2025 laten weten dat [eiseres] graag een exitregeling wil bespreken, dat hij bij het gesprek aanwezig wil zijn, maar dat hij op 30 januari 2025 verhinderd is.

3.13.

[B] heeft mr. Raven in een brief van 28 januari 2024 meegedeeld dat een gesprek over een exit-regeling buiten aanwezigheid van partijen tussen de raadslieden zou moeten plaatsvinden. Omdat er geen uitzicht bestaat op het bereiken van overeenstemming over een regeling en mr. Raven het gesprek waarvoor hij [eiseres] heeft uitgenodigd heeft afgezegd, is volgens [B] sprake van een situatie waarin [eiseres] geen werkzaamheden verricht als gevolg van omstandigheden die niet voor rekening van [gedaagde] komen en van [gedaagde] in redelijkheid niet kan worden gevraagd om deze situatie te laten voortduren. [eiseres] wordt daarom op 3 februari 2025 op [school 2] verwacht.

3.14.

Mr. Raven heeft in reactie hierop in een e-mail van 29 januari 2025 verwezen naar het advies van de bedrijfsarts en heeft aangekondigd dat eind van de week een concreet voorstel zou worden gedaan. Hij heeft [B] vervolgens in een e-mail van 3 februari 2025 meegedeeld dat [eiseres] zich heeft ziekgemeld en dat hij dezelfde dag een beëindigingsvoorstel zou doen. Dit laatste is echter niet gebeurd.

3.15.

[B] heeft [eiseres] in een brief van 4 februari 2025 voor de laatste keer opgeroepen om op 5 februari 2025 naar [school 2] te komen. Hij heeft ervoor gewaarschuwd dat anders op grond van artikel 7:628 BW de uitbetaling van haar salaris zou worden gestaakt. Hij heeft deze brief op 5 februari 2025 in zoverre gecorrigeerd, dat [eiseres] op 6 februari 2025 op [school 2] wordt verwacht.

3.16.

Mr. Raven heeft in een e-mail van 5 februari 2025 hiertegen bezwaar gemaakt en heeft [B] meegedeeld dat [eiseres] op 6 februari 2025 een afspraak heeft in het ziekenhuis.

3.17.

[B] heeft [eiseres] in een e-mail van 6 februari 2025 laten weten dat hij geen beëindigingsvoorstel heeft ontvangen en dat het, gelet op het bepaalde in artikel 7:628 BW, in de gegeven omstandigheden voor haar rekening komt dat zij geen werkzaamheden verricht. Hij heeft [eiseres] verlof verleend voor het ziekenhuisbezoek op 6 februari 2025 en heeft haar meegedeeld dat zij op 11 februari 2025 op [school 2] wordt verwacht voor de start van haar werkzaamheden.

3.18.

Mr. Raven heeft [B] in een brief van 7 februari 2025 meegedeeld dat eerst de onderlinge verhoudingen moeten zijn hersteld voordat [eiseres] tot werkhervatting kan overgaan en dat zij pas met een beëindigingsvoorstel zal komen als de aangekondigde loonactie van tafel wordt gehaald.

3.19.

[B] heeft [eiseres] in een e-mail van 10 februari 2025 uitgenodigd voor een gesprek op 13 februari 2025. Omdat mr. Raven toen verhinderd was, is dit gesprek naar 20 februari 2025 verplaatst. Mr. Raven heeft in een e-mail van 18 februari 2025 namens [eiseres] een aantal randvoorwaarden voor dit gesprek gesteld. Er zou volgens [eiseres] onder meer moeten worden gesproken over de gedwongen overplaatsing van [school 1] , de dreigende loonsanctie en een mogelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst middels een vaststellingsovereenkomst, dit alles in aanwezigheid van [A] .

3.20.

[B] heeft in een e-mail van 19 februari 2025 laten weten dat hij geen gesprek zal voeren met [eiseres] in aanwezigheid van [A] en dat hij het besluit tot overplaatsing niet zal terugdraaien. Hij heeft mr. Raven gevraagd of het gesprek wat [eiseres] betreft doorgaat. [eiseres] heeft hierop de afspraak van 20 februari 2025 afgezegd. Mr. Raven heeft daarna een voorstel voor een minnelijke regeling gedaan. [gedaagde] heeft dit niet geaccepteerd en heeft een tegenvoorstel gedaan, dat door [eiseres] is afgewezen.

3.21.

[B] heeft [eiseres] met een brief van 24 februari 2025 opgeroepen om op 27 februari 2025 naar [school 2] te komen en heeft een loonstop aangekondigd indien zij dit niet zou doen. [eiseres] is daar niet verschenen. [gedaagde] heeft haar vervolgens bij brief van 28 februari 2025 meegedeeld dat de uitbetaling van haar salaris op grond van artikel 7:628 BW per 28 februari 2025 wordt gestaakt.

4 De beoordeling

5 De beslissing