Home

Rechtbank Midden-Nederland, 18-07-2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:3625, 11649517 \ ME VERZ 25-47 BW 31650

Rechtbank Midden-Nederland, 18-07-2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:3625, 11649517 \ ME VERZ 25-47 BW 31650

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
18 juli 2025
Datum publicatie
28 juli 2025
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2025:3625
Zaaknummer
11649517 \ ME VERZ 25-47 BW 31650

Inhoudsindicatie

ontbinding op de g-grond, werkgever heeft de arbeidsverhouding laten escaleren en onvoldoende gedaan om de verhoudingen te verbeteren, geen daadwerkelijke verbeterkans gegeven, geen gehoor gegeven aan klachten van werknemer, nabetaling in verband met structureel overwerk, billijke vergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht

Kantonrechter

Zittingsplaats Almere

Zaaknummer / rekestnummer: 11649517 \ ME VERZ 25-47 BW 31650

Beschikking van 18 juli 2025

in de zaak van

[verzoekster] B.V.,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,

verzoekende partij,

verweerster in het zelfstandig (voorwaardelijk) tegenverzoek en in de nevenverzoeken,

hierna te noemen: [verzoekster] ,

gemachtigden: mr. M. Saes en mr. L.A.W. Nooijen,

tegen

[verweerder] ,

wonend in [woonplaats] ,

verwerende partij,

verzoeker in het zelfstandig (voorwaardelijk) tegenverzoek en in de nevenverzoeken,

hierna te noemen: [verweerder] ,

gemachtigde: mr. E.M. Hetterscheidt.

1 Het verloop van de procedure

1.1.

De kantonrechter beschikt over de volgende stukken:

-

het verzoekschrift met 64 producties (ingekomen op 14 april 2025),

-

het verweerschrift met nevenverzoeken en (voorwaardelijke) zelfstandige tegenverzoeken met 17 producties (27 juni 2025)

-

de aanvullende producties 18 tot en met 42 van [verzoekster] (van 30 juni, 1 juli en 2 juli 2025)

-

de aanvullende producties 65-70 van [verzoekster] (1 juli 2025)

-

de aanvullende productie 71 van [verzoekster] (4 juli 2025).

1.2.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 juli 2025. Namens [verzoekster] zijn de heer [A] (directeur) en de heer [B] (leidinggevende) verschenen, bijgestaan door mr. Saes en mr. Nooijen. De heer [verweerder] is verschenen met zijn vader, bijgestaan door mr. Hetterscheidt.

Beide gemachtigden hebben hun standpunten nader toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen. Deze zijn gedeeltelijk voorgelezen, aangezien de spreekaantekeningen van beide gemachtigden ruimschoots de voorgeschreven spreektijd overschrijden en zij geen verzoek tot verlenging van de spreektijd hebben aangevraagd. De spreekaantekeningen zijn aan het dossier toegevoegd, maar daarbij geldt dat de niet voorgelezen gedeelten buiten beschouwing worden gelaten. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat met partijen besproken is tijdens de zitting.

1.3.

Tijdens de zitting is bepaald dat uiterlijk op 25 juli 2025 uitspraak zal worden gedaan.

2 Waar gaat deze zaak over?

2.1.

[verweerder] is sinds l maart 2022 werkzaam bij [verzoekster] in de functie van Vrachtwagenchauffeur. Vanaf mei 2023 hebben zich een aantal incidenten voorgedaan in de communicatie met [verweerder] en was [verweerder] betrokken bij een aantal gevaarlijke verkeerssituaties. [verzoekster] heeft [verweerder] daarop aangesproken en hem een aantal officiële waarschuwingen gegeven. Ook is een verbetertraject gestart. [verweerder] heeft vanaf begin 2023 bij [verzoekster] diverse zaken aangekaart onder meer omtrent de veiligheid, efficiënter werken/plannen en erop gewezen dat er teveel ritten (in een onlogische volgorde) worden ingepland. Daarnaast heeft hij herhaaldelijk gevraagd om betaling van structurele overuren. Eind 2024 is mediation ingezet, maar dat heeft niets opgeleverd.

2.2.

In deze procedure vraagt [verzoekster] om de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden vanwege een verstoorde arbeidsverhouding. [verweerder] erkent dat de arbeidsovereenkomst tot een eind moet komen, maar zegt dat [verzoekster] dit veroorzaakt heeft en vraagt daarom naast de transitievergoeding om een billijke vergoeding en volledige advocaatkosten. Daarnaast vraagt [verweerder] om betaling van onder meer overwerktoeslagen en andere looncomponenten.

2.3.

De kantonrechter zal de arbeidsovereenkomst ontbinden per 1 december 2025 en daarbij aan [verweerder] de transitievergoeding en een billijke vergoeding toekennen. De kantonrechter wijst een deel van de verzoeken van [verweerder] toe. De kantonrechter legt hierna uit hoe zij tot deze beslissing is gekomen.

3 De beoordeling

in het verzoek en in de (voorwaardelijke) zelfstandige tegenverzoeken

3.1.

In deze zaak moet de kantonrechter beoordelen of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. In het geval van ontbinding moet ook worden beoordeeld of aan [verweerder] de transitievergoeding, een billijke vergoeding en vergoeding van volledige advocaatkosten moet worden toegekend. Daarnaast heeft [verweerder] een voorwaardelijk tegenverzoek en diverse nevenverzoeken ingediend, waarover de kantonrechter eveneens zal oordelen.

De kantonrechter Almere is bevoegd

3.2.

De kantonrechter moet ambtshalve bepalen of zij relatief bevoegd is in deze zaak. Dat is het geval. Ten tijde van de indiening van het verzoekschrift woonde [verweerder] namelijk in [plaats] , zodat de kantonrechter Almere op grond van artikel 262 sub a Rv bevoegd is om over de verzoeken te oordelen. Dat [verweerder] inmiddels in [woonplaats] woont en daarmee niet meer onder het arrondissement van deze rechtbank valt, maakt dat niet anders.

Opzegverbod

3.3.

Op grond van het bepaalde in artikel 7:671b lid 2 BW is onderzocht of een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:670 BW of enig ander opzegverbod geldt. Dit is niet het geval.

Ontbinding wegens een verstoorde arbeidsverhouding (g-grond)

3.4.

[verzoekster] vraagt om de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden. Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. In de wet is bepaald wat een redelijke grond is.1 Ook is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt.2

3.5.

[verzoekster] vraagt ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] op de g-grond en zegt dat sprake is van een zodanig ernstig verstoorde arbeidsverhouding dat de arbeidsovereenkomst ontbonden moet worden.

[verweerder] erkent dat de arbeidsverhouding inmiddels zodanig is verstoord, dat samenwerking tussen partijen niet meer mogelijk is. [verweerder] heeft tijdens de mondelinge behandeling te kennen gegeven zich niet te verzetten tegen de ontbinding.

De kantonrechter oordeelt dat er een redelijke grond is voor ontbinding. Omdat partijen het erover eens zijn dat de arbeidsverhouding ernstig en duurzaam is verstoord en verdere samenwerking daardoor niet meer mogelijk is, is sprake van een voldragen g-grond. Herplaatsing van [verweerder] ligt niet in de rede, aangezien [verweerder] zelf erkent dat hij niet meer terug kan naar [verzoekster] . De ontbinding wordt dan ook toegewezen, onder toekenning van de transitievergoeding (waar in rechtsoverweging 3.12 nader over wordt overwogen).

[verzoekster] heeft ernstig verwijtbaar gehandeld 3.6. Het houdt partijen verdeeld of [verzoekster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Dit heeft gevolgen voor de datum van ontbinding en een billijke vergoeding.

3.7.

Van ernstige verwijtbaarheid is alleen sprake in uitzonderlijke gevallen en als een werkgever de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst in ernstige mate schendt. Bij de beoordeling of de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen.3 In dit geval is sprake van dergelijk ernstig verwijtbaar handelen of nalaten. Waarom dat zo is legt de kantonrechter hierna uit.

3.8.

Bij de beoordeling stelt de kantonrechter voorop dat het te ver voert om hier alle vermeende voorvallen te bespreken die partijen uiteen hebben gezet in hun processtukken en waarop partijen een geheel andere zienswijze hebben.

Duidelijk is dat vanaf midden 2023 veel strubbelingen hebben plaatsgevonden tussen partijen. Daarbij is de essentie dat [verzoekster] aan [verweerder] het verwijt maakt dat sprake is van onbehoorlijke communicatie en een tegendraadse houding en dat hij daarop niet is aan te spreken. Uit de communicatie tussen partijen die is overgelegd en die voor een groot deel plaatsvond via de boordcomputer van de vrachtwagen blijkt de kantonrechter wel dat de manier waarop [verweerder] communiceert regelmatig niet passend is voor een werknemer die zich uitlaat tegen zijn collega of leidinggevende. Aan de andere kant is ook duidelijk dat bij [verweerder] veel onvrede speelde over diverse zaken binnen het bedrijf van [verzoekster] , waaronder zaken omtrent veilig werken, efficiënt werken, te veel ritten op één dag en het niet uitbetaald krijgen van structureel overwerk. Vanaf begin 2023 heeft [verweerder] die zaken bij [verzoekster] gemeld. [verweerder] heeft zich herhaaldelijk beklaagd bij [verzoekster] . Het ligt naar het oordeel van de kantonrechter op de weg van [verzoekster] als werkgever om adequaat te reageren op de klachten van een werknemer, zeker als het gaat om veiligheidskwesties en het betalen van een essentieel deel van het loon van de werknemer. [verzoekster] heeft wel heel eenvoudig diverse bezwaren die [verweerder] heeft geuit, onder meer over veiligheid en over zijn overuren die niet werden doorbetaald bij afwezigheid, afgedaan als “gezeur”. Daardoor heeft [verweerder] zich niet gehoord gevoeld. [verweerder] komt (mede daarom) op een aantal klachten steeds weer terug (bijvoorbeeld door zich niet neer te leggen bij het besluit van [verzoekster] om hem niet op de waterstof rijdende vrachtwagen te laten rijden) en reageert dan vanuit (oplopende) frustratie (op zitting heeft hij verklaard er simpel van te worden).

Hierdoor is de arbeidsverhouding verstoord geraakt. Het is aan [verzoekster] als werkgever om serieus te proberen die verstoorde arbeidsrelatie te herstellen. En daar heeft [verzoekster] onvoldoende moeite voor gedaan.

3.9.

[verweerder] voert aan dat [verzoekster] de ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding mede heeft veroorzaakt doordat zij ten onrechte beëindiging van het dienstverband heeft nagestreefd. Zo heeft [verzoekster] eerst op 6 november 2023 een beëindigingsvoorstel aan [verweerder] gedaan en toen hij daar niet mee akkoord is gegaan, is eind november 2023 aan [verweerder] meegedeeld dat een verbetertraject moet worden doorlopen. [verweerder] wijst erop dat [verzoekster] geen deugdelijk verbetertraject heeft ingezet, terwijl [verzoekster] vond dat [verweerder] zijn gedrag moest verbeteren.

De kantonrechter is het met [verweerder] eens dat het verbetertraject niet op juiste wijze tot stand is gekomen en evenmin deugdelijk is uitgevoerd. Het verbetertraject is niets meer geweest dan het vastleggen van zaken die [verweerder] anders moet doen, daarbij is geen adequate begeleiding geboden en overigens is ook geen ontbinding op de d-grond gevraagd. Als [verzoekster] vond dat [verweerder] zijn communicatie moest verbeteren dan had zij [verweerder] duidelijk op zijn communicatie moeten aanspreken en hem begeleiding moeten geven om daarin te veranderen. Voor [verzoekster] moest ook duidelijk zijn dat er een verband bestond tussen de manier waarop [verweerder] communiceerde en met het feit dat hij zich niet gehoord voelde. [verzoekster] had in het kader van het verbeterplan bijvoorbeeld iemand kunnen inzetten die helpt met emotieregulatie. Daarvan heeft [verzoekster] tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat dit op dat moment al niet meer mogelijk was, omdat ook toen al een verstoring van de arbeidsrelatie bestond door de incidenten die elkaar hebben opgevolgd. Juist als op dat moment (omstreeks eind 2023) al sprake was van een verstoorde arbeidsrelatie, had [verzoekster] er toen al voor kunnen kiezen meteen de toen al bestaande verstoring in de arbeidsrelatie aan te pakken door inzet van een open en serieus mediationtraject. Dat is niet gebeurd. Duidelijk is dat er nooit een goed gesprek van de grond is gekomen over de vele zaken die aan de verstoring van de arbeidsrelatie ten grondslag liggen. [verzoekster] heeft in een periode van circa 1,5 jaar wel herhaaldelijk een beëindigingsvoorstel gedaan aan [verweerder] . Pas in oktober 2024 is alsnog een mediationtraject gestart. Echter is daarin kennelijk alleen gefocust op een beëindiging van het dienstverband.

3.10.

[verzoekster] heeft dus het grootste aandeel gehad in de verstoring van de arbeidsrelatie, vooral in het laten escaleren en voortbestaan daarvan door geen daadwerkelijk verbetertraject te zijn aangegaan en niet tijdig mediation te hebben ingezet of anderszins een open gesprek te hebben gevoerd om de onderliggende strubbelingen open te bespreken, maar in plaats daarvan diverse keren een beëindigingsvoorstel te hebben gedaan. Daarmee heeft [verzoekster] [verweerder] de kans ontnomen om daadwerkelijk te verbeteren en is de arbeidsrelatie duurzaam en ernstig verstoord geraakt. Dat is ernstig verwijtbaar.

Opzegtermijn

3.11.

Het einde van de arbeidsovereenkomst zal worden bepaald op 1 december 2025. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, omdat de opzegtermijn van [verzoekster] vier maanden bedraagt. De duur van deze procedure wordt niet op de opzegtermijn in mindering gebracht, omdat [verzoekster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.

[verzoekster] moet de transitievergoeding betalen

3.12.

Partijen zijn het erover eens dat [verweerder] recht heeft op een transitievergoeding, maar verschillen van mening over de hoogte van die transitievergoeding. Het voornaamste verschil in de berekening komt voort uit de hoogte van de gemiddelde overwerkvergoeding en de bonus. Zoals hierna onder de beoordeling van de nevenverzoeken van [verweerder] zal blijken is sprake van structureel overwerk en daarom moet ook een vast deel aan overwerkvergoeding worden meegenomen in de berekening van de transitievergoeding4.

Ten aanzien van de bonus geldt dat in beginsel recht bestaat op een bonus van € 40,00 per vier weken en daarin alleen in uitzonderingssituaties van kan worden afgezien. De bonus neemt de kantonrechter daarom ook mee bij de berekening van de transitievergoeding. De kantonrechter gaat uit van 43,2 overuren per periode van vier weken, zodat het loon per vier weken € 4.736,28 bruto bedraagt (dat is inclusief € 40,00 aan bonus en 8% vakantietoeslag). Dat komt neer op een bruto maandloon van € 5.130,97. Daarmee komt de kantonrechter per 1 december 2025 op een transitievergoeding van € 6.418,40 bruto, zodat dit bedrag zal worden toegewezen. Het verzoek om de transitievergoeding binnen een week na het einde van het dienstverband te betalen, zal worden afgewezen. Voor de betaling van de transitievergoeding geldt dat deze binnen een maand na het dienstverband moet zijn betaald. De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding wordt ook toegewezen, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 1 januari 2026.

[verzoekster] moet een billijke vergoeding betalen

3.13.

Omdat hiervoor is geoordeeld dat [verzoekster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, heeft [verweerder] aanspraak op een billijke vergoeding en moet vervolgens worden geoordeeld over de hoogte van de billijke vergoeding. Voor het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding zijn in de rechtspraak uitgangspunten geformuleerd.5 De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van de ontbinding kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan ook worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen.

3.14.

De kantonrechter zal een billijke vergoeding toekennen van € 35.000,00 bruto. Daarbij is het volgende in aanmerking genomen. Gelet op de al langer bestaande strubbelingen tussen partijen en de onvrede over het functioneren sinds 2023 acht de kantonrechter het zich goed voorstelbaar dat ook zonder het ernstig verwijtbaar handelen van [verzoekster] , het dienstverband op niet al te lange termijn (een periode van zes tot negen maanden) op rechtmatige wijze tot een einde was gekomen. Daarbij weegt ook mee dat het dienstverband in totaal slechts iets langer dan drie jaar heeft geduurd. Als [verzoekster] een deugdelijk verbetertraject had ingezet of een open mediation was ingegaan en dat niet zou zijn gelukt – hetgeen de kantonrechter waarschijnlijk acht gelet op het beperkte inzicht dat [verweerder] toont dat zijn wijze van communiceren, ook als al zijn klachten terecht zijn, nog steeds onbehoorlijk is – zou met dat traject naar verwachting nog maximaal een periode van zes tot negen maanden gemoeid zijn geweest. Het uitgangspunt van [verweerder] dat hij nog minimaal twee jaar in dienst zou zijn geweest bij [verzoekster] als zij niet ernstig verwijtbaar had gehandeld, volgt de kantonrechter daarom niet.

[verweerder] heeft nog gezegd dat zijn kansen op de arbeidsmarkt niet rooskleurig zijn, althans dat het erg lastig zal zijn om werk te vinden met een standplaats in zijn woonomgeving. Daar kent de kantonrechter niet zoveel waarde aan toe, omdat [verweerder] er ook voor kiest te berusten in de beëindiging van het dienstverband en daarmee afziet van de mogelijkheid het conflict alsnog op te lossen en zijn baan te behouden. Daarbij komt ook dat [verzoekster] er juist op wijst dat er veel vacatures zijn voor chauffeurs rondom de woonplaats van [verweerder] .

Dat [verweerder] op dit moment niet in staat is om een andere baan te zoeken vanwege zijn psychische gesteldheid heeft hij niet onderbouwd. Los daarvan geldt een opzegtermijn van vier maanden, zodat de kantonrechter er vanuit gaat dit op zichzelf al een redelijke periode is om tot rust te komen en te kunnen solliciteren. Voor toekenning van een aanvullende immateriële schadevergoeding ziet de kantonrechter geen aanleiding. Dat verzoek is door [verweerder] onvoldoende onderbouwd. Datzelfde geldt voor het verzoek tot een aanvullende vergoeding van € 20.000,00. Een genoegdoening voor het verwijtbaar handelen ligt immers besloten in de hoogte van de billijke vergoeding en daarbij is ook de bedoeling meegenomen om tegen te gaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst ernstig verwijtbaar te laten eindigen.

Al deze factoren in aanmerking nemend vindt de kantonrechter het redelijk de billijke vergoeding te begroten op € 35.000,00 bruto.

3.15.

[verzoekster] zal dus worden veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding van € 35.000,00 bruto. De gevorderde wettelijke rente over deze vergoeding wordt toegewezen, te rekenen vanaf de veertiende dag na de datum van deze beschikking.

[verzoekster] krijgt geen intrekkingstermijn

3.16.

[verzoekster] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij geen behoefte heeft aan een intrekkingstermijn als aan [verweerder] een billijke vergoeding zal worden toegekend. Daarom neemt de kantonrechter geen intrekkingsmogelijkheid op in de beschikking. Omdat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden zonder intrekkingsmogelijkheid, komt de kantonrechter niet meer toe aan het voorwaardelijke ontbindingsverzoek van [verweerder] .

Geen daadwerkelijke buitengerechtelijke incassokosten

3.17.

Voor vergoeding van daadwerkelijk gemaakte buitengerechtelijke kosten ziet de kantonrechter geen aanleiding. Het is hier namelijk duidelijk dat het overgrote deel van de kosten die [verweerder] heeft moeten maken aan juridische bijstand juist ziet op de onderhavige procedure. De kantonrechter kan uit de (overigens te laat overgelegde) specificaties niet opmaken dat aan buitengerechtelijke kosten een bedrag van ruim € 11.000,00 zou zijn gemaakt.

Geen daadwerkelijke proceskosten

3.18.

Voor volledige vergoeding van proceskosten geldt het uitgangspunt dat daarvoor alleen in uitzonderlijke omstandigheden plaats is, bijvoorbeeld als sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Dat is niet het geval, zodat [verzoekster] alleen in de forfaitaire proceskosten zal worden veroordeeld.

De proceskosten komen voor rekening van [verzoekster] , omdat [verzoekster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. De proceskosten in de verzoeken van [verzoekster] aan de zijde van [verweerder] worden begroot op € 1.086,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten.

in de nevenverzoeken van [verweerder]

De omvang van het overwerk

3.19.

Niet ter discussie staat dat [verweerder] gedurende zijn arbeidsovereenkomst in alle weken overuren heeft gemaakt. Partijen verschillen van mening over de vraag hoeveel overuren. [verweerder] heeft verwezen naar zijn Excel-overzicht (producties 4 en 17), maar hier kan de kantonrechter niets uit afleiden. Uit het overzicht van [verzoekster] (productie 69) blijkt dat [verweerder] vanaf de aanvang van zijn dienstverband tot en met periode 5 van 2025 in totaal 1432,80 uur heeft overgewerkt. Bij de berekening van het gemiddeld aantal overwerkuren per week moet naar het oordeel van de kantonrechter de periode na de vrijstelling van werk (op 18 februari 2025) buiten beschouwing te blijven; toen zijn immers gedwongen geen overuren gemaakt. Het begin van de arbeidsovereenkomst tot de vrijstelling beslaat 151 weken.

Ook behoren hierbij buiten beschouwing te worden gelaten vrije dagen (waaronder feestdagen), omdat op die dagen geen overuren kunnen worden gemaakt. De kantonrechter gaat bij gebreke van andere aanknopingspunten daarvoor uit van het overzicht van [verweerder] (productie 4). Daaruit blijkt dat het in de genoemde periode om 92 vakantiedagen en niet gewerkte feestdagen ging. Dit staat gelijk aan 18,4 weken. De gemiddelde overwerkuren per week moeten dus worden berekend door 1432,80 overwerkuren te delen door 132,6 weken (151-18,4). Dat resulteert in een gemiddelde van 10,8 overwerkuren per week en 43,2 per periode van 4 weken.

3.20.

Dit aantal overuren en de spreiding daarvan over de gehele periode maakt dat naar het oordeel van de kantonrechter moet worden gesproken van structureel overwerk. Dit maakt dat [verzoekster] gehouden is die uren ook door te betalen tijdens vrije dagen. [verweerder] heeft verzocht de betaling van een bedrag over alle verlof- en wettelijke vrije dagen in de periode van 1 januari 2023 tot 18 februari 2025. Dit bedrag kan echter niet worden toegewezen, omdat de kantonrechter van een ander lager aantal overwerkuren uitgaat. Over de periode waarover het bedrag is verzocht gaat het blijkens het eigen overzicht van [verweerder] om 80 dagen. Dit zijn dus 16 werkweken. De kantonrechter zal [verzoekster] veroordelen tot betaling van het loon over 172,8 overwerkuren (10,8 x 16) en te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. Gelet op de informatie die de kantonrechter van partijen heeft ontvangen, kan de kantonrechter aan die uren geen bedragen koppelen. Het is aan [verzoekster] om een deugdelijke berekening te maken aan de hand van de hiervoor vastgestelde gemiddelde overuren en die aan [verweerder] te overleggen bij de betaling hiervan.

3.21.

De overwerkuren moeten ook worden betaald over de periodes 3 tot en met 6 van 2025, nu toen sprake was van (een door [verzoekster] opgelegde) vrijstelling van werkzaamheden. Het gaat om vier periodes en dus om 172,8 overwerkuren (4 x 43,2). De kantonrechter zal [verzoekster] ook veroordelen tot betaling van het loon over die overwerkuren en te vermeerderen met 8% vakantietoeslag.

3.22.

De wettelijke verhoging zal worden toegewezen over de bedragen die gelet op het bepaalde in 3.19 tot en met 3.21 nog betaald moeten worden aan overwerk. Voor matiging van de wettelijke verhoging ziet de kantonrechter hier geen aanleiding, omdat evident is dat sprake was van structureel overwerk en [verzoekster] zelfs na herhaaldelijke verzoeken van [verweerder] niet tot betaling hiervan is overgegaan.. Over die bedragen zal de wettelijke rente worden toegekend vanaf de data van opeisbaarheid. Van alle bedragen dient [verzoekster] specificaties te overleggen.

3.23.

Gelet op de voornoemde veroordelingen heeft [verweerder] naar het oordeel van de kantonrechter geen belang meer bij een afzonderlijke verklaring voor recht dat hij recht heeft op nabetaling van een overwerkvergoeding. De verklaring voor recht wordt dan ook afgewezen.

Geen recht op betaling van 10 minuten opstart- en afmeldtijd

3.24.

[verweerder] verzoekt de uitbetaling van 10 minuten opstart- en afmeldtijd. De kantonrechter zal dit verzoek afwijzen. Vaststaat dat de tijdsregistratie begint als de boordcomputer is aangezet en eindigt als de boordcomputer wordt uitgezet. [verweerder] heeft gezegd dat hij daarvoor nog de vrachtwagen moet inspecteren, maar heeft dit niet onderbouwd. Hij heeft niet uitgelegd wat hij nog moet doen als de boordcomputer is uitgezet. In de bijlage van het chauffeurshandboek staat weliswaar dat de chauffeur na het afmelden 10 minuten extra tijd heeft voor afhandelen en inleveren van papierwerk, maar [verweerder] heeft ter zitting erkend dat dit is achterhaald en van papierwerk geen sprake meer is.

Ingehouden vakantiedagen

3.25.

[verweerder] heeft voorafgaand aan zijn vrijstelling van werk zeven verlofdagen aangevraagd gelegen in de periode na de vrijstelling. Die zeven dagen heeft [verzoekster] afgeboekt op zijn verlofsaldo. [verweerder] meent dat dit ten onrechte is en verzoekt uitbetaling van die dagen. De kantonrechter wijst ook dit verzoek af. Een vrijstelling van werk betekent immers niet automatisch dat in die periode geen verlof kan worden opgenomen. [verweerder] heeft niet gecommuniceerd dat hij zijn verlofaanvraag wenst in te trekken.

Cursusdagen

3.26.

[verweerder] heeft ook nog om een bedrag aan niet ontvangen arbeidsuren tijdens cursussen verzocht. Hij heeft echter op geen enkele wijze onderbouwd om welke uren het gaat. Hij noemt simpelweg per jaar een aantal uren maar elke toelichting daarop ontbreekt. Daarom kan dit verzoek niet worden toegewezen.

Bonussen

3.27.

[verweerder] stelt dat [verzoekster] ten onrechte € 280,00 aan bonus niet heeft voldaan. Het gaat om € 70,00 in 2022, € 50,00 in 2023 en € 160,00 over de periode van vrijstelling van werkzaamheden. De kantonrechter zal deze vordering deels toewijzen.

3.28.

In het personeelshandboek staat dat een chauffeur per 4 weken een bonus kan verdienen van € 40,00 bruto en dat hierop per week € 10,00 kan worden ingehouden in het geval van: ‘overlopen van de tank, schade aan de tank(s) en andere eigendom(men) van de klant; schade aan het voertuig door eigen schuld; verkeerde belading op het depot; productvermengingen; verkeerde lossing bij een klant; onjuist gebruik van de boordcomputer; onacceptabel gedrag bij de klant en andere voorvallen waarvan [verzoekster] schade ondervindt of kan ondervinden.

[verzoekster] heeft de inhoudingen toegelicht en die toelichting an sich heeft [verweerder] onvoldoende gemotiveerd betwist. [verzoekster] heeft evenwel niet toegelicht waarom ‘meerdere’ schades in periode 12 een inhouding van vier weken rechtvaardigen. Het zou dan om vier schades moeten gaan, maar dit heeft [verzoekster] niet gesteld. Nu meerdere ten minste twee is, oordeelt de kantonrechter dat twee maal ten onrechte € 10,00 is ingehouden.

[verzoekster] heeft ook niet toegelicht waarom asociaal gedrag in periode 11 van 2023 een inhouding van 4 weken rechtvaardigt. De kantonrechter oordeelt dan ook dat drie maal ten onrechte € 10,00 is ingehouden. [verzoekster] heeft niet weersproken dat [verweerder] zijn bonus over de periode van vrijstelling van werk ten onrechte niet betaald heeft gekregen, nu een situatie voor inhouding als genoemd in het personeelshandboek zich niet voordoet en de vrijstelling van werk eenzijdig door [verzoekster] is opgelegd. In totaal zal de kantonrechter daarom een bedrag van € 210,00 aan bonus toekennen.

3.29.

De wettelijke verhoging zal over het nog te betalen bedrag aan bonus worden toegekend tot een percentage van 20%, nu het hier niet om een essentieel deel van het loon gaat en [verweerder] hier ook pas voor het eerst in deze procedure aanspraak op heeft gemaakt. Over die bedragen zal de wettelijke rente worden toegekend vanaf de data van opeisbaarheid. Van alle bedragen dient [verzoekster] specificaties te overleggen.

3.30.

Een dwangsom kan niet op de betaling van een geldbedrag worden gesteld en een dwangsom op het overleggen van specificaties acht de kantonrechter overbodig, gelet op de omvang van het toe te wijzen bedrag en omdat de kantonrechter er vanuit gaat dat [verzoekster] vrijwillig aan deze veroordeling voldoet.Geen daadwerkelijke vergoeding van (buitengerechtelijke) advocaatkosten

3.31.

Ook in de nevenverzoeken ziet de kantonrechter geen aanleiding om een bedrag aan daadwerkelijke (buitengerechtelijke) advocaatkosten toe te kennen, waarvoor wordt verwezen naar de rechtsoverwegingen 3.17 en 3.18.

[verzoekster] moet de proceskosten betalen

3.32.

De proceskosten komen ook in de nevenverzoeken van [verweerder] voor rekening van [verzoekster] , omdat [verzoekster] (grotendeels) in het ongelijk wordt gesteld. De proceskosten worden aan de zijde van [verweerder] begroot op € 1.086,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten.

4 De beslissing