Home

Rechtbank Noord-Holland, 29-05-2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:4763, AWB - 14 _ 2240

Rechtbank Noord-Holland, 29-05-2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:4763, AWB - 14 _ 2240

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
29 mei 2015
Datum publicatie
8 april 2016
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2015:4763
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 14 _ 2240
Relevante informatie
Wet op de Ruimtelijke Ordening [Tekst geldig vanaf 01-07-2008] [Regeling ingetrokken per 2008-07-01] art. 19

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 9 augustus 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan (vergunninghouder) vrijstelling en een bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van vier woningen met bijgebouwen en het realiseren van zes parkeerplaatsen op een perceel.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummers: HAA 14/2240

en

(gemachtigden: A. Braams, W. Dooijes, R. Hardeveld).

Als derde-partij hebben aan het geding deelgenomen: Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, de Raad van de gemeente Velsen en [naam derde partij], te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 9 augustus 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [naam derde partij] (vergunninghouder) vrijstelling en een bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van vier woningen met bijgebouwen en het realiseren van zes parkeerplaatsen op een perceel gelegen aan [locatie] .

Bij besluit van 17 april 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.

Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2014. Eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden A. Braams, W. Dooijes en R. Hardeveld. Derde-partij is verschenen, vergezeld door [naam] (directeur van [bedrijf] B.V.). De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst en bepaald dat Gedeputeerde Staten van Noord-Holland en de Raad van de gemeente Velsen alsnog zullen worden uitgenodigd om aan dit geding deel te nemen. Gedeputeerde Staten van Noord-Holland en de Raad van de gemeente Velsen hebben de rechtbank bericht geen behoefte te hebben aan een inhoudelijke reactie. Nadat alle partijen daartoe toestemming hebben verleend om de zaak af te doen zonder een nadere zitting, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. In geschil is onder meer de datum waarop de aanvraag bij verweerder is ingediend. Mede gelet op de ter zitting getoonde ontvangstbevestiging acht de rechtbank aannemelijk dat verweerder de aanvraag op 30 juni 2008 heeft ontvangen.

2. Gelet op deze datum en op het overgangsrecht van de nadien gewijzigde wetgeving is de aanvraag terecht getoetst aan de Wet op de Ruimtelijke Ordening en aan de Woningwet zoals deze op die datum golden.

3. De overige bezwaren van eisers betreffen aspecten van belangenafweging alsmede procedurele aangelegenheden van diverse aard.

4. Eisers stellen onder meer dat het bouwplan gevolgen heeft voor hun privacy en uitzicht. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat deze niet zodanig zijn dat deswege niet tot verlening van vrijstelling en vergunning kon worden besloten. Daarbij is in aanmerking genomen de ligging en de afstand tot de omringende bebouwing.

5. Anders dan eisers menen zijn de door vergunninghouder verstrekte gegevens voldoende en voldoende duidelijk voor de beoordeling van de aanvraag voor een bouwvergunning eerste fase. Dit geldt ook ten aanzien van de thans beoogde maximale hoogte van de woningen, te weten 8,5 meter.

6. De vrees van eisers voor overlast van resonantie van het geluid van het verkeer van de nabijgelegen rotonde via de nieuwe woningen op de gevels van de bestaande woningen is niet (nader) onderbouwd. Ook deze beroepsgrond kan dus niet slagen.

7. Voor zover wordt afgeweken van een in het betreffende bestemmingsplan opgenomen rooilijn - volgens eiser is hiervan sprake is en is dit ten onrechte - overweegt de rechtbank dat een vrijstelling er nu juist toe strekt zulks mogelijk te maken. De rechtbank gaat hier dan ook aan voorbij. Dit doet zij ook voor wat betreft de constatering van eisers dat het hier om een beschermd gebied gaat met de status aardkundig monument, nu zij daaraan geen duidelijke conclusies verbinden.

8. Eisers hebben verder aangevoerd dat het bouwplan niet voldoet aan de eis van het provinciale beleid betreffende ‘Ruimte voor ruimte’. Aangevoerd is - zakelijk weergegeven - dat de door verweerder in dat verband gemaakte berekeningen niet kloppen.

9. De rechtbank heeft deze beroepsgrond uitgebreid ter zitting aan de orde gesteld. Verweerder heeft daarbij aan de hand van tekeningen uiteengezet welke te slopen opstallen bij de berekening zijn betrokken en beargumenteerd dat de door eiser bedoelde percelen niet bij die berekening zijn meegenomen. De rechtbank volgt deze berekeningen van verweerder. Dat in de gegevens nog een inmiddels achterhaalde kadastrale aanduiding van een der percelen is gebezigd, is niet relevant. Deze beroepsgrond slaagt niet.

10. Dit geldt ook voor de beroepsgrond dat sprake is van een willekeurige beslissing omdat verweerder vergunninghouder toestaat te bouwen maar hij eisers geen vergunning verleent voor bebouwing op hun nabijgelegen bedrijfsperceel. Voor zover eisers menen dat hen een zodanige vergunning ten onrechte is geweigerd hadden zij daartegen rechtsmiddelen kunnen aanwenden. Een en ander kan evenwel niet ter sprake komen in deze procedure. Voorts is er geen feitelijke grondslag voor de stelling van eisers dat de bouw van de woningen in de visie van verweerder bijzaak is en de vergunningverlening hoofdzakelijk ten doel heeft een kwaliteitsverbetering van de omgeving. Een en ander blijkt volstrekt niet uit de door eisers geciteerde passage. Overigens is het verbeteren van de kwaliteit van de omgeving op zich een valide doelstelling van verweerder en levert een en ander geen misbruik van bevoegdheid op.

11. De stelling van eisers dat niet verweerder doch de raad van de gemeente Velsen bevoegd was om te beslissen op het bezwaarschrift is onjuist. Voor de behandeling van het bezwaar tegen een vrijstelling ex artikel 19, eerste lid, WRO in samenhang met een met toepassing van zodanige vrijstelling verleende bouwvergunning geldt verweerder als het ter zake bevoegde orgaan.

12. De rechtbank volgt eisers in hun betoog dat de behandeling van de aanvraag lang heeft geduurd. Voor zover eisers zich beroepen op overschrijding van de zogeheten redelijke termijn kan deze grond echter niet slagen. Voor zaken als de onderhavige (met een primair besluit van voor 1 februari 2014) geldt in beginsel een totale lengte van de procedure van vijf jaar, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste een jaar mag duren en de behandeling van het beroep ten hoogste twee jaar. Deze termijnen zijn in dit geval niet overschreden, omdat deze eerst beginnen te lopen op de datum van indiening van het bezwaarschift, in casu 20 september 2013.

13. Met betrekking tot hetgeen door eisers aan de orde is gesteld omtrent de mogelijke gevolgen van het bouwproject voor het grondwater in de directe omgeving overweegt de rechtbank als volgt.

14. Verweerder heeft ter zake na het bestreden besluit nader onderzoek uitgevoerd en daarover overleg gehad met het Hoogheemraadschap Rijnland en vergunninghouder. Dit heeft geleid tot een wijziging van de oorspronkelijk beoogde wijze van afvoer van het hemel,- drainage- en vuilwater van het bouwperceel. Een en ander is verwoord in het verweerschrift van 24 september 2014. Het Hoogheemraadschap heeft bij brief van 29 oktober 2014 desgevraagd aan verweerder bevestigd dat – zakelijk weergegeven – het bouwproject met de thans overeengekomen wijze van afvoer geen risico oplevert voor toename van grondwateroverlast in de omgeving.

15. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat het aanvankelijk verrichte onderzoek naar de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse onjuist dan wel onvolledig was. Het bestreden besluit berust dan ook in zoverre niet op een deugdelijke motivering en komt deswege voor vernietiging in aanmerking.

16. De vraag die vervolgens voorligt is of er aanleiding is de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. Dienaangaande stelt de rechtbank vast dat eisers het in het verweerschrift besloten liggende en nadien nog expliciet door het Hoogheemraadschap verwoorde standpunt dat er thans geen toename van risico's op grondwaterlast als gevolg van het bouwproject meer bestaat niet alsnog met een deskundig advies of overigens met voldoende kracht van argumenten hebben bestreden. Dit zo zijnde is niet gebleken dat aan het deskundig standpunt van het Hoogheemraadschap geen doorslaggevend gewicht mag worden gehecht. Hiermede is het bestreden besluit alsnog van een deugdelijke onderbouwing voorzien. De rechtbank zal de rechtsgevolgen van het besluit dan ook in stand laten.

17. De rechtbank bepaalt dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;

- draagt verweerder op het griffierecht van € 328,- aan eisers te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Vosse-Pirs, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2015.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel