Home

Rechtbank Noord-Holland, 19-12-2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:10300, HAA 18_3178 en HAA 18_4571

Rechtbank Noord-Holland, 19-12-2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:10300, HAA 18_3178 en HAA 18_4571

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
19 december 2019
Datum publicatie
13 januari 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2019:10300
Formele relaties
Zaaknummer
HAA 18_3178 en HAA 18_4571
Relevante informatie
Wet luchtvaart [Tekst geldig vanaf 04-04-2025]

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 18 januari 2018 is geweigerd aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer een verklaring van geen bezwaar (vvgb) als bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart te verlenen.

Uitspraak

uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 18/3178 en HAA 18/4571

1. de besloten vennootschap HeermansVeste B.V.te Amsterdam,

(gemachtigde: mr. drs. H. Doornhof),

2. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer,

(gemachtigde: W. Sietinga),

eisers,

en

de Minister (voorheen de Staatssecretaris) van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder

(gemachtigde: mr. R.P.H. Rozenbrand).

Procesverloop

Bij besluit van 18 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer een verklaring van geen bezwaar (vvgb) als bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart te verlenen voor het realiseren van het bouwplan Catharina Segrina (Heermanszwet nabij 1078) te Rijsenhout.

Bij afzonderlijke besluiten van 19 juni 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten afzonderlijk beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2019. Eiseres sub 1 heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] , bijgestaan door voornoemde gemachtigde. Eiser sub 2 heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.

Overwegingen

1.1

De voor deze zaak relevante bepalingen uit de Wet luchtvaart en het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB oud) zoals dat gold voor 1 januari 2018, zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak. Tevens zijn daarin relevante artikelen opgenomen uit het Wijzigingsbesluit van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol vanwege externe veiligheid en geluid (Stb. 2017, 402, hierna LIB) zoals dat geldt vanaf 1 januari 2018, alsmede passages uit de bijbehorende Nota van Toelichting en een passage uit de “Kennisgeving Anticipatiebeleid van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) naar aanleiding van de ter inzage legging van het ontwerpbesluit tot wijziging van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol vanwege externe veiligheid en geluid” (Stcrt. 2017, 5266; hierna: het Anticipatiebeleid). In de bijlage zijn verder een artikel uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en relevante bestemmingsplanregels opgenomen. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

1.2

Uit het overgangsrecht opgenomen in artikel 3.1, tweede lid, van het LIB volgt dat verweerder aanvragen die voor 1 januari 2018 bij hem zijn ingediend afhandelt onder toepassing van het recht zoals dat gold voor 1 januari 2018. Dit betekent formeel dat verweerder bevoegd is op de aanvraag te beslissen en de aanvraag materieel – via het ontwerpwijzigingsbesluit van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol vanwege externe veiligheid en geluid (Stcrt. 2016, 55748, ontwerp-LIB) en het Anticipatiebeleid – wordt getoetst aan het LIB (nu het ontwerp-LIB voor zover hier van belang ongewijzigd is vastgesteld).

2. Op 5 december 2016 heeft eiseres sub 1 eiser sub 2 gevraagd omgevingsvergunning eerste fase te verlenen ten behoeve van de realisatie van 25 grondgebonden woningen binnen het deelgebied Catharina Segrina in Rijsenhout. Het terrein waarop het bouwplan is beoogd betreft een glastuinbouwlocatie die sinds 2011 niet meer in gebruik is. Het terrein grenst aan drie zijden aan bestaande woningbouw. Ten behoeve van de realisatie van het plan heeft eiser sub 2 verweerder gevraagd een vvgb af te geven. Deze aanvraag is op 2 februari 2017 door verweerder ontvangen.

3. Bij het primaire besluit heeft verweerder de vvgb geweigerd. Bij het bestreden besluit heeft hij de weigering gehandhaafd. Verweerder stelt dat hij de aanvraag terecht vol heeft getoetst omdat de aanvraag is ingediend onder de gelding van het LIB oud. Verder geldt dat voor het bouwplan ook onder het LIB een vvgb zou moeten worden gevraagd omdat van bestaand stedelijk gebied geen sprake is nu de gronden agrarisch zijn bestemd. Op de beoogde bouwlocatie is in het geldende bestemmingsplan weliswaar conform de huidige bestemming “agrarisch-tuinbouw” een stedelijke functie, te weten wonen, voorzien middels een daartoe in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid, maar om de bestemming daadwerkelijk te kunnen wijzigen is een vvgb van verweerder vereist. Verweerder stelt daartoe, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 13 augustus 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3012) dat in de Wet Luchtvaart is bepaald dat een bestemmingsplan aan het LIB moet voldoen, en dat een in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid, indien deze met het LIB niet in overeenstemming is, het LIB niet opzijzet.

De uitspraak van de Afdeling van 4 maart 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:653) is reeds niet één-op-één toepasbaar omdat het LIB op de gronden in die casus niet van toepassing is. Verweerder is ermee bekend dat de locatie Catherina Segrina naar voren is gebracht in het kader van de regionale knelpuntenanalyse in 2015 en dat eiser sub 2 gesprekken heeft gevoerd met de beleidsdirectie van het toenmalige ministerie van Infrastructuur en Milieu in het kader van de voorbereiding op het LIB. In de gesprekken is evenwel niet toegezegd dat voor alle ingebrachte knelpunten binnen het LIB oud oplossingen zullen worden geboden. Per locatie eventueel ingebrachte bijzondere omstandigheden zouden mogelijk kunnen worden onderkend, welke zullen worden beoordeeld in het licht van de doelstellingen van het LIB.

Verweerder stelt verder dat het belang van de leefbaarheid van dorpskernen is verdisconteerd in de mogelijkheid om in bestaand stedelijk gebied maximaal 25 woningen per bouwplan te realiseren en maximaal 3 binnen lintbebouwing. Verweerder ziet in de omstandigheid dat het in de aanvraag gaat om maximaal 25 woningen geen bijzondere (specifieke) omstandigheden omdat het bouwplan deel uitmaakt van een veel groter beoogd aantal woningen, gelegen buiten bestaand stedelijk gebied zoals is te lezen in het Ruimtelijk kader Rijsenhout. Er is dan ook geen sprake van een ruimtelijk plan met een relatief beperkte toename van hinder en risico door de luchtvaart in verhouding tot het belang van het plan voor de leefbaarheid. Verweerder acht woningbouw geen noodzakelijke voorwaarde om verloedering tegen te gaan. De eigenaren kunnen de kassen zelf opruimen en de gemeente kan handhaven op wind- en waterdicht houden van de kassen. Het opruimen van de kassen hoeft ook niet financieel afhankelijk te zijn van woningbouw. Functies die passen binnen het landelijk gebied zijn volgens de gemeente te duur, maar indien woningbouw niet mogelijk is, drukt dit ongetwijfeld de grondprijs. Dat Rijsenhout geheel ligt binnen LIB-zone 4 en nadeel ondervindt van het LIB is geen bijzondere omstandigheid, omdat dit bijvoorbeeld ook geldt voor Zwanenburg. Verweerder stelt verder dat ook binnen het bestaand stedelijk gebied in Rijsenhout woningbouw mogelijk is en wijst op de projecten van het Piet Lanserhof, een medisch centrum met zes woningen en het Centurionterrein. Het onderhavige bouwplan is met deze projecten niet vergelijkbaar. Daarbij geldt dat het Piet Lanserhof binnen de norm van het toevoegen van maximaal 25 woningen past en het plangebied aan vier zijden is omsloten door woningen. In het geval van het medisch centrum met zes woningen is een vvgb verleend vanwege het belang bij het zorgcentrum en omdat de woningen noodzakelijk waren voor de financiële uitvoerbaarheid van dat project is in dat geval een bijzondere omstandigheid aangenomen. Het onderhavige bouwplan is ook niet vergelijkbaar met het Centurionterrein, nu het Centurionterrein is gelegen in bestaand stedelijk gebied. Verder heeft de gemeente in dat geval aangetoond dat woningbouw op de locatie de enige optie was en woningbouw ter plaatse financieel alleen haalbaar was bij het realiseren van meer dan 25 woningen.

Het onderhavige plangebied ligt buiten de bestaande dorpsbebouwing, is weliswaar aan drie kanten omsloten door bebouwing, maar omdat dit geldt voor meerdere plekken is van een unieke situatie geen sprake. Indien voor het bouwplan een vvgb zou worden afgegeven, zou altijd weer een nieuwe “afronding” van het dorp mogelijk zijn. Het verlenen van een vvgb zou (dan ook) een precedent scheppen voor andere, volgende, aanvragen.

4.1

Eisers stellen dat verweerder heeft miskend dat een vvgb niet is vereist nu de gronden waarop het bouwplan is beoogd onderdeel zijn van bestaand stedelijk gebied. Eisers stellen daartoe dat in zowel het LIB oud, gelet op de Nota van Toelichting, als ook in artikel 1.1.1, eerste lid, van het LIB voor de definitie van bestaand stedelijk gebied wordt aangesloten bij de definitie uit artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, van het Bro, hetgeen betekent dat ook de jurisprudentie die op deze term betrekking heeft, direct toepassing vindt. Voor de stelling dat de onderhavige gronden deel uitmaken van bestaand stedelijk gebied zien eisers steun in de uitspraken van de Afdeling van 4 maart 2015 (hiervoor reeds aangehaald) en van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:328). Eisers stellen verder dat het bouwplan maximaal 25 woningen omvat, zodat aan de norm wordt voldaan. Voor zover verweerder vreest voor cumulatie met meerdere bouwplannen in of nabij deze locatie, stelt eiser sub 2 dat andere bouwplannen op of nabij deze locatie hem niet bekend zijn, dat in deze procedure andere bouwplannen ook niet voorliggen en dat andere bouwplannen op hun eigen merites moeten worden beoordeeld.

4.2

De rechtbank overweegt als volgt. In de overzichtsuitspraak van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724), gewezen naar aanleiding van de wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in verband met de aanpassing van de ladder voor duurzame verstedelijking, heeft de Afdeling onder meer uitleg gegeven over het begrip “bestaand stedelijk gebied”:

“10.1. De beantwoording van de vraag of een plangebied als een bestaand stedelijk gebied in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro in samenhang met artikel 1.1.1, eerste lid, onder h, van het Bro, kan worden aangemerkt, hangt volgens de Nota van toelichting (2017) af van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving.

Bij de beantwoording van deze vraag dient volgens de jurisprudentie van de Afdeling te worden beoordeeld of het voorgaande bestemmingsplan binnen het gebied reeds een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca mogelijk maakt, of het gebied op grond van het voorgaande plan kan worden beschouwd als bij een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur (uitspraken van 29 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1340 (Veghel) en van 20 mei 2015, nr. ECLI:NL:RVS:2015:1581 (Papendrecht)).

10.2.

Wanneer het voorgaande plan een zodanig samenstel van bebouwing mogelijk maakt, of het gebied als behorend bij zodanig bestaand stedenbouwkundig samenstel kan worden aangemerkt, ziet het nieuwe plan op een gebied dat als bestaand stedelijk gebied in de zin van artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, en artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is aan te merken. Daaraan doet niet af dat de bebouwing waarin het voorgaande plan voorzag ten tijde van de vaststelling van het nieuwe plan nog niet was gerealiseerd (uitspraak van 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4654 (Lansingerland)).

Wanneer het voorgaande plan een zodanig samenstel van bebouwing niet mogelijk maakt, of het gebied niet als behorend bij zodanig bestaand stedenbouwkundig samenstel kan worden aangemerkt, kunnen omstandigheden als bijvoorbeeld de situering van het plangebied aansluitend aan bebouwing en omgeven door een doorgaande weg, de aanduiding van het plangebied in de toepasselijke provinciale verordening als bestaand stedelijk gebied en de vermelding van het gebied in een structuurvisie, er in beginsel niet aan afdoen dat het plangebied niet voldoet aan de eisen die artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, van het Bro stelt om als bestaand stedelijk gebied te kunnen worden aangemerkt (uitspraken van 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4654 (Lansingerland) en van 29 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1340 (Veghel)).”

4.3

De rechtbank stelt vast dat de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Afdeling is gewezen in een bestemmingsplanprocedure. Naar het oordeel van de rechtbank is deze ook van betekenis in de situatie waarin middels de uitgebreide procedure bij omgevingsvergunning wordt afgeweken van een vigerend bestemmingsplan, zoals in de onderhavige situatie.

4.4

De rechtbank stelt tevens vast dat de overzichtsuitspraak van de Afdeling is geschreven vanuit het oogpunt van de ruimtelijke ordening en niet met het oog op de situatie van de toepasselijkheid van het LIB. In artikel 3.2 van de Nota van Toelichting bij het LIB is het volgende opgenomen:

“3.2 Begripsbepalingen

[...]

Bestaand stedelijk gebied

Wat betreft het begrip <<bestaand stedelijk gebied>> (BSG) wordt verwezen naar het Besluit ruimtelijke ordening, artikel 1.1.1, eerste lid, onderdeel h: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare en sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Met het begrip wordt de fysiek bestaande situatie geduid en niet de (nog niet gerealiseerde) bestemming.”

4.5

Met name gelet op de hiervoor laatst aangehaalde zin uit de Nota van Toelichting bij het LIB is de overzichtsuitspraak van de Afdeling niet één-op-één toepasbaar voor de situatie waarin het LIB van toepassing in. De overzichtsuitspraak van de Afdeling behoeft naar het oordeel van de rechtbank voor die situatie nuancering nu in de Nota van Toelichting bij het LIB uitdrukkelijk is benadrukt dat met het begrip bestaand stedelijk gebied de fysiek bestaande situatie wordt geduid en niet de (nog niet gerealiseerde) bestemming. Gelet op deze bewuste keuze van de LIB-wetgever en nu het LIB op de gronden in geding van toepassing is, neemt de rechtbank de eerste alinea, tweede zin, van overweging 10.2 uit de overzichtsuitspraak niet over. Bij de verdere beoordeling zal de rechtbank uitgaan van de fysieke – met het plan in overeenstemming zijnde – situatie ter plaatse en niet van de – niet gerealiseerde – mogelijkheden die het vigerende bestemmingsplan biedt aan de gronden waarop de woningbouw is beoogd.

4.6

In de besluitvorming, nader toegelicht in het verweerschrift, stelt verweerder dat uit de overzichtsuitspraak van de Afdeling volgt dat om aan te kunnen nemen dat sprake is van bestaand stedelijk gebied, is vereist dat de voorgenomen woningbouw (ter vervanging van de oude tuinbouwkassen) reeds moest zijn voorzien in het geldende bestemmingsplan. In deze lezing van de overzichtsuitspraak en daarmee in verweerders uitleg van het begrip bestaand stedelijk gebied volgt de rechtbank verweerder niet. Daartoe is redengevend dat in het LIB en de Nota van Toelichting op het LIB een directe koppeling is gelegd met de definitie van het begrip bestaand stedelijk gebied in het Bro. Deze definitie beperkt zich, anders dan verweerder stelt, niet tot woningbouw, maar is ruimer, in die zin dat ook sprake kan zijn van bestaand stedelijk gebied indien fysiek sprake is van een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare en sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

4.7

Met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 4.2 tot en met 4.6 is overwogen, overweegt de rechtbank voor het onderhavige geval als volgt. De gronden waarop de woningen zijn beoogd liggen in het bestemmingsplan “Rijsenhout en omgeving” dat op 26 augustus 2015 is vastgesteld. Op bedoelde gronden rust volgens dit bestemmingsplan de bestemming “Agrarisch - Tuinbouw” met aanduidingen “Luchtverkeerszone – LIB” en “wro-zone – wijzigingsgebied 2”. Op grond van de toepasselijke gebruiksregels uit het bestemmingsplan, neergelegd in de artikelen 6.1 en 6.4, zijn de gronden aangewezen voor agrarisch, maar ook voor niet-agrarisch gebruik, waarbij ter zake van laatstgenoemd gebruik met name moet worden gedacht aan inpandige stalling van voertuigen, vaartuigen of kampeermiddelen in agrarische bedrijfsgebouwen en/of kassen en het opslaan van goederen en/of materialen van niet-agrarische herkomst in vrijkomende of vrij gekomen agrarische bedrijfsgebouwen en/of kassen.

4.8

Tussen partijen is niet in geschil en de rechtbank stelt vast dat op de gronden waarop de woningbouw is beoogd thans geen bebouwing meer aanwezig is en de gronden niet worden gebruikt ten behoeve van de agrarische bestemming, maar ook niet voor niet-agrarisch gebruik. Gelet daarop is ter plaatse van het beoogde bouwplan naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van bestaand stedelijk gebied. De rechtbank overweegt verder, onder verwijzing naar rechtsoverweging 10.2, tweede alinea, in de overzichtsuitspraak, dat de omstandigheid dat de betreffende gronden aansluitend aan bebouwing zijn gesitueerd en in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming wonen is opgenomen, er in beginsel niet aan kan afdoen dat de voor woonbebouwing beoogde locatie niet voldoet aan de eisen die artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, van het Bro stelt om als bestaand stedelijk gebied te kunnen worden aangemerkt.

4.9

Het betoog van eisers faalt derhalve.

5.1

Eisers stellen verder dat de gevraagde vvgb in redelijkheid niet kon worden geweigerd nu het bouwplan zwaarwichtige belangen dient die als doelstelling van het LIB hebben te gelden, te weten het tegengaan van verpaupering die de structurele leegstand met zich brengt en de vergroting van de leefbaarheid van Rijsenhout. De beperkte omvang van het deelgebied maakt dat het niet mogelijk is om grootschalige glastuinbouw op duurzame wijze te herontwikkelen, terwijl ook kleinschalige bedrijvigheid hier niet op zijn plaats is. Kassen zijn gesloopt, leegstaand of worden in strijd met de bestemming gebruikt voor caravanopslag. Zonder woningbouw is verloedering onvermijdelijk. Verweerder overschat de mogelijkheden die de gemeente heeft om de kassen toonbaar te maken. Op de locatie is een afronding van de woonbebouwing van de kern van Rijsenhout wenselijk. De ligging naast het dorpscentrum maakt voorts dat, anders dan verweerder stelt, sprake is van een unieke situatie.

5.2

De rechtbank is van oordeel dat verweerder afdoende heeft gemotiveerd dat de door eisers opgevoerde omstandigheden – het tegengaan van verpaupering en het vergroten van de leefbaarheid van Rijsenhout – onvoldoende grondslag vormen om in afwijking van het LIB toe te staan dat ter plaatse alsnog gevoelige bestemmingen worden toegevoegd. Van belang daarbij is dat het belang van de leefbaarheid van dorpskernen van onder meer Rijsenhout reeds is verdisconteerd in de mogelijkheid om in bestaand stedelijk gebied maximaal 25 woningen per bouwplan te realiseren en maximaal 3 binnen lintbebouwing, en dat woningbouw in bestaand stedelijk gebied ook in Rijsenhout mogelijk is gebleken. Verder is van belang dat woningbouw geen noodzakelijke voorwaarde is om verloedering van het kassengebied tegen te gaan. De gemeente kan immers handhavend optreden tegen het verval en verder kleinschalige bedrijvigheid ter plaatse toestaan. Verweerder heeft ook in de omstandigheid dat het plangebied aan drie zijden is omsloten en de mogelijkheid om het dorp op deze plek “af te ronden” geen reden hoeven zien om alsnog tot verlening van een vvgb over te gaan. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de ligging van het plangebied in Rijsenhout niet uniek is en van het alsnog verlenen van een vvgb voor het onderhavige bouwplan een ongewenste precedentwerking zou uitgaan omdat dan steeds weer tot een nieuwe “afronding” van het dorp zou kunnen worden geconcludeerd.

5.3

Het betoog van eisers faalt derhalve.

6.1

Eiseres sub 1 stelt verder dat voor vergelijkbare gevallen wel een vvgb is verstrekt en noemt in dat verband het Centurionterrein alsmede het project waarbij zes woningen en het medisch centrum aan de Rijshornstraat zijn gerealiseerd. Net als deze projecten is Catharina Segrina aangewezen als transformatiegebied in de Ruimtelijke Economische Visie Rijsenhout. Verweerder stelt dat in de projecten was aangetoond dat woningbouw de enige optie was om actuele leefbaarheidsproblemen op te lossen en dat de zes woningen nodig waren om het medisch centrum te kunnen financieren. Ook op deze plek is wonen de enkele optie. Verder geldt het project Piet Lanserhof II als vergelijkbaar geval. Ook bij het project Catharina Segrina is sprake van het opvullen van open gaten in stedelijk gebied tot een maximum van 25 woningen. Dat de onderhavige locatie niet aan vier maar aan drie zijden is omsloten door woningbouw, maakt het geval niet onvergelijkbaar.

6.2

Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat van vergelijkbare gevallen reeds geen sprake is, nu het project Centurionterrein, het medisch centrum aan de Rijshornstraat en het project Piet Lanserhof II, anders dan het onderhavige project, alle waren beoogd (en inmiddels zijn gerealiseerd) in (open gaten in) bestaand stedelijk gebied.

6.3

Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt derhalve.

7. De beroepen zijn ongegrond.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzitter, en mr. drs. J.H.A.C. Everaerts en mr. drs. J. de Vries, leden, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 19 december 2019.

griffier voorzitter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Wet luchtvaart

LIB oud

Anticipatiebeleid

LIB

Nota van Toelichting LIB

Bro

Regels bestemmingsplan “Rijsenhout en omgeving”