Home

Rechtbank Noord-Holland, 02-10-2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:11026, C/15/291089 / HA RK 19-147

Rechtbank Noord-Holland, 02-10-2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:11026, C/15/291089 / HA RK 19-147

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
2 oktober 2019
Datum publicatie
5 februari 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2019:11026
Zaaknummer
C/15/291089 / HA RK 19-147

Inhoudsindicatie

I. de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst ex artikel 7:671c lid 1 jo. 7:686 BW te ontbinden op de kortst mogelijke termijn;

II. Royal Duyvis te veroordelen om aan verzoekster een schadeloosstelling ex artikel 7:686 jo. 6:74 BW te betalen voor het eventuele gemis aan opzegtermijn, gelijk aan het salaris inclusief emolumenten over de periode vanaf de alsdan eerdere beëindigingsdatum tot 1 december 2019;

III. Royal Duyvis te veroordelen tot betaling van de contractuele schadeloosstelling conform artikel 3 Besluit overgangsrecht transitievergoeding artikel 7:673 BW ten bedrage van

€ 591.160,00 bruto, althans subsidiair een vergoeding die tenminste gelijk is aan de transitievergoeding.

Uitspraak

beschikking

Handel, Kanton en Insolventie

Zittingsplaats Haarlem

zaaknummer / rekestnummer: C/15/291089 / HA RK 19-147

Beschikking van 2 oktober 2019

in de zaak van

[verzoekster/verweerster] ,

wonende te IJsselstein,

verzoekster,

verweerster in het tegenverzoek,

advocaat mr. H.W. van Osch te Eindhoven,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

ROYAL DUYVIS WIENER B.V.,

gevestigd te Koog aan de Zaan,

verweerster,

verzoekster in het tegenverzoek,

advocaat mr. M. Breur te 's-Gravenhage.

1 De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

het verzoekschrift (met producties) van [verzoekster/verweerster];

-

het verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken van Royal Duyvis (met producties);

-

de brief van 20 augustus 2019 namens [verzoekster/verweerster], waarbij een productie in het geding is gebracht en waarbij wordt verzocht de eerder overgelegde productie 57 buiten beschouwing te laten;

-

de brief van 28 augustus 2019 namens [verzoekster/verweerster], waarbij producties in het geding zijn gebracht;

-

de brief van 2 september 2019 met een aanvullende productie en een verweerschrift ten aanzien van het verzoek in reconventie tot partiële ontbinding namens [verzoekster/verweerster]

- de akte uitlaten producties, tevens akte overlegging producties van Royal Duyvis van 2 september 2019;

- de mondelinge behandeling van 4 september 2019 waarbij door partijen gebruik is gemaakt van zittingsaantekeningen die zijn overgelegd en onderdeel uitmaken van de processtukken. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2 De feiten

2.1.

[verzoekster/verweerster], geboren op [geboortedatum], is op 1 januari 2000 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) Royal Duyvis en op 25 februari 2004 benoemd tot statutair bestuurder van Royal Duyvis. [verzoekster/verweerster] was laatstelijk werkzaam voor een bruto maandsalaris van bruto € 21.146,70, te vermeerderen met € 2.795,19 bruto aan compensatie voor een in eigen beheer op te bouwen pensioen, een vergoeding voor een overlijdensrisico-polis van € 578,56 bruto en een representatiekostenvergoeding van € 300,00 netto.

2.2.

Royal Duyvis is een onderneming die machines levert ten behoeve van de verwerking van cacaobonen en cacaonoten. Zij levert deze machines wereldwijd. Enig aandeelhouder is de stichting ir. [A.], die met te ontvangen dividenden goede doelen dient.

2.3.

Artikel 18 van de arbeidsovereenkomst vermeldt onder de kop “schadeloosstelling” onder meer:

“Indien PMD (Royal Duyvis, toevoeging rechtbank) of MDY ([verzoekster/verweerster], toevoeging rechtbank) om welke reden dan ook tussentijds tot beëindiging c.q. opzegging van het dienstverband overgaat, anders dan door middel van een onverwijlde opzegging wegens een gelijktijdig medegedeelde dringende reden in de zin der wet, heeft MDY jegens de vennootschap aanspraak op een schadeloosstelling als hierna te noemen.

Onder beëindiging in de vorige zinsnede wordt niet het van rechtswege eindigen van de dienstbetrekking op 65-jarige leeftijd of deelname aan de prepensioen regeling of opzegging op eigen verzoek van MDY, maar wel mede begrepen een door de rechter uitgesproken ontbinding wegens gewichtige redenen in de zin van artikel 7:685 BW jo art. 2:241 BW ten verzoeke van de vennootschap of ten verzoeke van MDY, indien die ontbinding wordt uitgesproken op grond van een verandering in de omstandigheden als bedoeld in artikel 7:685 lid 2 BW (…)

Na te noemen schadevergoeding is eveneens verschuldigd indien de arbeidsovereenkomst op initiatief van de vennootschap tussentijds wordt opgezegd en de oorzaak van de opzegging buiten MDY is gelegen, bijvoorbeeld in geval van liquidatie van de vennootschap, fusie, overname, vervreemding van de aandelen van de vennootschap, fundamentele wijziging van het te voeren beleid of een veranderde gezagsverhouding.

Uit hoofde van de hierboven bedoelde tussentijdse beëindiging c.q. opzegging of ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal PMD aan MDY als schadevergoeding minstens een bruto bedrag verschuldigd zijn gelijk aan de volgens de kantonrechtersformule te berekenen vergoeding, waarbij geldt dat de maandelijkse beloning ééntwaalfde deel bedraagt van het laatstelijk genoten bruto jaarinkomen (…) en waarbij het aantal gewogen dienstjaren en een neutrale correctiefactor gehanteerd zullen worden. De schadeloosstelling is echter nooit minder dan eenmaal het jaarinkomen (…) en nooit meer dan twee maal dat bedrag.”

2.4.

Artikel 19 van de arbeidsovereenkomst bevat een concurrentiebeding dat luidt als volgt:

“19.1. Het is MDY verboden zonder schriftelijke ontheffing van PMD, binnen één jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst in enige vorm werkzaam te zijn in, of rechtstreeks of zijdelings betrokken te zijn bij, de branche waarin de ondernemingen behorende tot PMD ten tijde van de beëindiging van het dienstverband werkzaam zijn.”

2.5.

Royal Duyvis kent een raad van commissarissen met twee leden, te weten de heren [B.] en [C.].

2.6.

[verzoekster/verweerster] is bij e-mail van 1 augustus 2018 van de Chief Financial Officer van Royal Duyvis, [D.], op de hoogte gesteld van een verlies op het project Ferrero van circa € 5 miljoen. Deze e-mail vermeldt onder meer:

“Ik heb vanmiddag een gesprek gehad met [E.], project controller Ferrero.

Ik ben in dat gesprek erg onaangenaam verrast inzake de financiële estimate van het Ferrero project (..) Dat is dermate dramatisch dat ik de implicatie ervan heb moeten laten bezinken om ’t te kunnen verwerken.

Voor Ferrero wordt er een totale projectopbrengst verwacht van € 28.054k met totale projectkosten van € 32.937k. Per saldo dus een verwacht projectverlies van € 4.883k! Voor zover ik weet hebben we op het Ferrero project in de concept jaarrekening 2017 een projectwinst opgenomen van € 3.100k, een verschil in projectresultaat van maar liefst

€ 7.983k (…)

Gezien de magnitude en impact van deze casus zullen we er niet aan ontkomen om de Raad van commissarissen en in het verlengde daarvan BDO en ING zsm te informeren.”

2.7.

[verzoekster/verweerster] heeft de raad van commissarissen op 6 augustus 2018 over het verlies ingelicht en per e-mail van 6 augustus 2018 aan onder meer de CFO bericht:

“vanmiddag heb ik telefonisch in bijzijn van [D.], de RvC leden, inclusief [F.] (…) geïnformeerd over het onverwachte grote verlies op het Ferrero project van € 3 tot € 5 miljoen zoals dat afgelopen dinsdag door [E.] is gecommuniceerd in eerste instantie naar [D.] en later naar mij.”

2.8.

In augustus is de heer [G.] (hierna: [G.]) als extern adviseur van de raad van commissarissen aangesteld.

2.9.

In een memo van 29 september 2018 heeft commissaris [C.] aan de aandeelhouders van Royal Duyvis onder meer geschreven:

“* op 6 augustus werd de Raad van commissarissen geinformeerd dat het project Ferrero in Canada afstevend op een verlies van EUR 5,1 miljoen, met name opgelopen in de laatste maanden a.g.v. werkzaamheden Canadase onderaannemer Aim (…)

* In de jaarrekeningen 2016 en 2017 is al een winst genomen op dit project van EUR 3,8 miljoen.

* Dit zou inhouden dat in korte tijd een verlies is ontstaan van bijna EUR 9 miljoen.

* Men is niet in staat een afdoende en onderbouwde verklaring te geven van dit bedrag (…)

* Eveneens blijft het onbegrijpelijk dat niet eerder aan de bel is getrokken (…)

* [verzoekster/verweerster] ([verzoekster/verweerster], toevoeging rechtbank) blijft aangeven dat het verlies in de laatste paar maanden is ontstaan en de Raad van commissarissen wacht op een goede onderbouwing en verklaring van het verlies (…)

* Donderdagmorgen 27 september gesprek Raad van commissarissen met [verzoekster/verweerster]. Zij gaf aan dat zij op 1 augustus pas duidelijk werd dat er een groot verlies op het project zou worden geleden n.a.v. de rapportage van [E.], de projectcontroller en [D.].

* Zij ontkent dat zij eerder op de hoogte was met een verlies op dit project (…)

* Op 6 juli heeft [E.] een rapportage gestuurd waarin een projectverlies wordt gerapporteerd van 2,8 miljoen. Deze is besproken met [H.] en [I.]. Ook deze zou bekend moeten zijn geweest bij [verzoekster/verweerster] (…)

* [verzoekster/verweerster] zendt alleen, ze luistert niet

* Heeft geen/weinig draagvlak in de organisatie (…)”

2.10.

[verzoekster/verweerster] heeft zich bij e-mail van 30 september 2018 ziek gemeld.

2.11.

[verzoekster/verweerster] is bij brief van 1 oktober 2018 door de raad van commissarissen van Royal Duyvis geschorst. Deze brief vermeldt onder meer:

“De raad van commissarissen heeft gezien het zeer grote onverwachte verlies op het project Ferrero in Canada en de gang van zaken, gehoord hebbende het bestuur van de stichting P.M. Duyvis, besloten u met onmiddellijke ingang als bestuurder van Royal Dyuvis Wiener B.V. te schorsen voor een termijn van twee maanden.

In deze periode zullen wij nader onderzoek doen naar de oorzaken van het verlies en naar de vraag waarom de raad van commissarissen zo laat hierover is geïnformeerd.

Tijdens uw schorsing heeft u geen toegang tot het bedrijf en/of de bedrijfssystemen (…)”

2.12.

Eveneens op 1 oktober 2018 is [G.] toegevoegd aan de directie en op enig moment benoemd als CEO van Royal Duyvis.

2.13.

[verzoekster/verweerster] heeft bij brief van 4 oktober 2018, gericht aan commissaris [C.], geprotesteerd tegen de schorsing en verzocht het besluit te herzien.

2.14.

Bij e-mail van 8 oktober 2018 heeft de advocaat van [verzoekster/verweerster] Royal Duyvis gesommeerd de schorsing op te heffen.

2.15.

De bedrijfsarts van Royal Duyvis heeft bij brief van 25 oktober 2018 verklaard dat hij [verzoekster/verweerster] arbeidsongeschikt acht vanwege medische beperkingen die mede in stand worden gehouden door een verstoorde arbeidsrelatie. De bedrijfsarts heeft Royal Duyvis geadviseerd te handelen volgens de STECR-richtlijnen en eventueel mediation te beproeven. Een mediationtraject is begin 2019 gestart en heeft niet tot een oplossing geleid.

2.16.

Bij brief van 6 december 2018 ontving [verzoekster/verweerster] een besluit van de raad van commissarissen waarbij haar schorsing met een maand werd verlengd.

2.17.

Bij brief van 11 december 2018 heeft de advocaat van [verzoekster/verweerster] beroep ingesteld tegen de schorsing van [verzoekster/verweerster]. Bij e-mail van 16 december 2018 is namens Royal Duyvis aan de advocaat van [verzoekster/verweerster] bericht dat zij geen aanleiding ziet om de schorsing op te heffen.

2.18.

Bij brief van 11 december 2018 heeft de raad van commissarissen [verzoekster/verweerster] uitgenodigd voor een algemene vergadering op 27 december 2018 waarop het ontslag van [verzoekster/verweerster] als bestuurster van Royal Duyvis zou worden behandeld.

2.19.

Op 20 december 2018 heeft Veritas Finance een rapport uitgebracht naar aanleiding van een onderzoek naar de toedracht van het verlies op het project Ferrero in opdracht van de raad van commissarissen. Het rapport vermeldt onder meer (p. 50 e.v.):

“De opdrachtgever heeft gevraagd te onderzoeken of er ook al eerder indicatoren waren voor de overschrijding van de kosten op het Ferrero project. Zoals hiervoor uitgelegd heeft de overschrijding van de in maart 2018 aangepaste kostenbegroting eerst in het tweede kwartaal van 2018 plaatsgevonden.

Signalen uit de managementinformatie waren er eigenlijk niet. De KPI’s laten weinig tot geen bijzondere fluctuaties zien waar een dergelijk verlies uit afgeleid had kunnen worden. Volgens informatie van de Manager Business Intelligence van Ridder (…) worden echter kostenoverschrijdingen op Purchase Orders niet meegenomen op het KPI-overzicht. Op verzoek van [verzoekster/verweerster] heeft [D.] het administratieve inkoopproces geanalyseerd en vervolgens geconstateerd dat tot en met 30 juni 2018 op één inkooporder van CAD 750.000 een bedrag van maar liefst CAD 7.276.429 geboekt staat (…)

Zoals eerder opgemerkt zijn de projectkosten pas in Q2 2018 fors gestegen boven de begrote kosten uit, zodat pas op dat moment dit financieel zichtbaar werd (dan wel kon worden) in de financiële administratie. Het valt of staat dus met signalen uit ‘de operatie’ (…)

De indicatoren dat het minder goed ging in de uitvoering van het project waren er wel (…) maar doordat geen financiële overview werd gerapporteerd (voor het eerst in dec 2017) is hier pas heel laat op geacteerd (…)

Qua liquiditeit was in december 2017 duidelijk geworden dat er sprake was van forse kostenoverschrijdingen waar nog meerwerk voor gedeclareerd moest worden. Dit was de eerste verklaring voor een oplopende RC bankfaciliteit die RDW had inzake Ferrero. Dit, gecombineerd met het feit dat de HST nog teruggevorderd moest worden en de contractuele afspraak dat 10% van de aanneemsom (…) pas aan het slot van de opdracht zou worden gefactureerd, lieten destijds geen alarmbellen rinkelen (…)

De verklaringen die steeds werden gegeven op signalen waren volgens de betrokkenen steeds van dien aard dat zij de noodzaak niet voelden om ofwel te escaleren richting directie, dan wel dieper in te zoomen op hetgeen zijzelf constateerden of vernomen hadden gekregen.”

2.20.

Tijdens de vergadering van 27 december 2018 heeft de raad van commissarissen besloten om [verzoekster/verweerster] als bestuurster van Royal Duyvis (vennootschapsrechtelijk) te ontslaan. [verzoekster/verweerster] was op die vergadering aanwezig en heeft haar zienswijze gegeven. De van die vergadering opgemaakte notulen vermelden onder meer:

“Mevrouw [verzoekster/verweerster] erkent dat wat er gebeurd is nooit had mogen gebeuren en dat zij daarvoor eindverantwoordelijkheid droeg. Op de vraag van de heer [J.] waarom het dan wel heeft kunnen gebeuren, antwoordt mevrouw [verzoekster/verweerster] dat met ‘de kennis van nu’ niet de juiste mensen op de juiste plek zaten (…)

Mevrouw [K.] vraagt of er een specifiek moment is geweest waarop mevrouw [verzoekster/verweerster] voor het eerst het idee kreeg dat ze zelf niet meer in control was. Dat idee had mevrouw [verzoekster/verweerster] in januari 2018, toen het onderwerp “meerwerk” bij Ferrero speelde (…)

De Raad van Commissarissen heeft voorgesteld dat de aandeelhouder overgaat tot het ontslag van [verzoekster/verweerster] als bestuurder van de vennootschap. Over het ontslag als werknemer van de vennootschap neemt de aandeelhouder geen besluit. Dat is niet aan haar. Waar de algemene vergadering van aandeelhouders over beslist is of [verzoekster/verweerster] moet worden ontslagen als bestuurder.

De aandeelhouder heeft:

* het standpunt van de Raad van commissarissen gehoord;

* kennis genomen van de inhoud van de onderliggende documenten, waaronder het Veritasrapport en het ING/Burdockrapport inclusief bijlagen, alsmede de overige door de voorzitter genoemde stukken;

* het uitvoerige betoog en standpunt van [verzoekster/verweerster] gehoord;

* het advies van [D.] gehoord;

* kennis genomen van het door de voorzitter voorgelezen advies van de Ondernemingsraad.

Voor de besluitvorming van de aandeelhouder zijn voorts de volgende zaken van belang.

* Onder verantwoordelijkheid van [verzoekster/verweerster] is in 2016 een, gezien het ontbreken van kennis en ervaring ter zake, onverantwoord groot “turn key” project aangenomen.

* Er was sprake van een zwakke projectorganisatie en zwakke financiële organisatie waarbij [verzoekster/verweerster] onvoldoende in control is geweest en heeft nagelaten tijdig de juiste ingrepen te plegen.

* Onder de verantwoordelijkheid van [verzoekster/verweerster] is de continuïteit van de vennootschap in gevaar gebracht.

* Ook heeft [verzoekster/verweerster] de gerechtvaardigde belangen van stakeholders op grovelijke wijze veronachtzaamd. Hierbij moet gedacht worden aan de werkgelegenheid van meer dan 150 werknemers en de positie van de stichting. Deze heeft inmiddels een bedrag van 2 1/2 miljoen aan de vennootschap moeten lenen waarmee tevens haar ANBI-status in gevaar is gekomen.

* [verzoekster/verweerster] heeft zojuist ook erkend dat zij eindverantwoordelijk is voor het project en dat wij (aandeelhouder) moeten doen wat goed is voor de vennootschap.

Dit alles bij elkaar genomen zorgt er voor dat wij geen vertrouwen meer hebben in de positie van [verzoekster/verweerster] als bestuurder van de vennootschap.

Dit leidt tot de conclusie dat wij [verzoekster/verweerster] ontslaan als bestuurder van de vennootschap.

Ten slotte laten wij in het midden of in juridische zin sprake is van persoonlijke, ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van [verzoekster/verweerster].”

2.21.

Op 15 januari 2019 kondigde Royal Duyvis aan dat zij de loondoorbetaling voor [verzoekster/verweerster] terug zal brengen naar 70% van het maximum dagloon en per februari is het loon gekort. [verzoekster/verweerster] heeft in kort geding aanspraak gemaakt op volledige loondoorbetaling. Bij vonnis van 17 mei 2019 is deze loonvordering toegewezen.

2.22.

Bij e-mail van 16 mei 2019 heeft [verzoekster/verweerster] zich bij Royal Duyvis hersteld gemeld en zich bereid en beschikbaar verklaard voor het verrichten van werkzaamheden voor Royal Duyvis.

2.23.

Royal Duyvis heeft de arbeidsovereenkomst met [verzoekster/verweerster] per e-mail van 31 mei 2019, met inachtneming van de contractuele opzegtermijn, opgezegd tegen 1 december 2019. Deze e-mail vermeldt onder meer:

“In aansluiting op uw ontslag als bestuurder c.q. statutair directeur van Royal Duyvis Wiener BV berichten wij u bij deze dat wij het arbeidscontract met u opzeggen. Daar uw functie inhoudsloos is geworden na uw ontslag als bestuurder en de signalen van onze stakeholders alsmede onze bevindingen rest ons niets anders dan dit besluit.”

3 De gronden van het verzoek

3.1.

[verzoekster/verweerster] verzoekt om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad en samengevat:

primair:

I. de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst ex artikel 7:671c lid 1 jo. 7:686 BW te ontbinden op de kortst mogelijke termijn;

II. Royal Duyvis te veroordelen om aan [verzoekster/verweerster] een schadeloosstelling ex artikel 7:686 jo. 6:74 BW te betalen voor het eventuele gemis aan opzegtermijn, gelijk aan het salaris inclusief emolumenten over de periode vanaf de alsdan eerdere beëindigingsdatum tot 1 december 2019;

III. Royal Duyvis te veroordelen tot betaling van de contractuele schadeloosstelling conform artikel 3 Besluit overgangsrecht transitievergoeding artikel 7:673 BW ten bedrage van

€ 591.160,00 bruto, althans subsidiair een vergoeding die tenminste gelijk is aan de transitievergoeding;

IV. voor recht te verklaren dat de contractuele schadeloosstelling reeds thans verschuldigd is, doch uiterlijk per 1 december 2019, althans op een in goede justitie te bepalen tijdstip;

V. Royal Duyvis te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding ex artikel 7:671c lid 2 BW ten bedrage van € 413.829,59 bruto, althans op een in goede justitie te bepalen vergoeding;

subsidiair:

VI. voor het geval het ontbindingsverzoek wordt afgewezen, Royal Duyvis te veroordelen tot betaling aan [verzoekster/verweerster] van de contractuele schadeloosstelling conform artikel 3 Besluit overgangsrecht transitievergoeding artikel 7:673 BW ten bedrage van € 591.160,00 bruto, althans subsidiair een vergoeding die tenminste gelijk is aan de transitievergoeding;

VII. voor recht te verklaren dat de contractuele schadeloosstelling reeds thans verschuldigd is, doch uiterlijk per 1 december 2019, althans op een in goede justitie te bepalen tijdstip;

VIII. Royal Duyvis te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding ex artikel 7:682 lid 3 BW ten bedrage van € 413.829,59 bruto, althans op een in goede justitie te bepalen vergoeding;

Zowel in het primaire als het subsidiaire verzoek met de volgende nevenvorderingen ex artikel 7:686a lid 3 BW:

IX. Royal Duyvis te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke advocaatkosten ex artikel 6:96 BW, dan wel als onderdeel van de billijke vergoeding van artikel 7:682 lid 3 BW, danwel op basis van artikel 7:686a lid 3 BW ten bedrage van € 63.518,15;

X. Royal Duyvis te veroordelen tot betaling aan [verzoekster/verweerster] van de achterstallige onkostenvergoedingen sinds 1 februari 2019 van € 300,00 netto per maand tot datum einde arbeidsovereenkomst;

XI. Royal Duyvis te veroordelen een behoorlijke eindafrekening op te stellen, waarbij de resterende vakantieaanspraken worden uitbetaald en in dat kader voor recht te verklaren dat er geen vakantieaanspraken zijn verjaard en er in de periode 24 april tot en met 3 mei geen vakantieaanspraken zijn gebruikt;

XII. voor recht te verklaren dat Royal Duyvis geen rechten meer kan ontlenen aan het non-concurrentiebeding van artikel 19 uit de arbeidsovereenkomst als gevolg van ernstig nalatig handelen ex artikel 7:653 lid 4 BW, althans de werking van dat beding te matigen tot nihil op grond van artikel 7:653 lid 5 BW;

XIII. te bepalen dat Royal Duyvis [verzoekster/verweerster] op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat zij in gebreke blijft binnen 14 dagen na het einde van het dienstverband (1) een positief, althans ten minste neutraal opgesteld getuigschrift aan [verzoekster/verweerster] te verstrekken en (2) met [verzoekster/verweerster] te komen tot een gezamenlijk op te stellen neutrale communicatie, te verzenden aan werknemers en relaties van Royal Duyvis;

XIV. Royal Duyvis te veroordelen in de kosten van het geding, te vermeerderen met wettelijke rente;

XV. Royal Duyvis te veroordelen tot betaling aan [verzoekster/verweerster] van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot de dag der algehele voldoening;

XVI. Royal Duyvis te veroordelen in de nakosten.

3.2.

[verzoekster/verweerster] stelt primair dat er sprake is van een zeer ernstig verstoorde arbeidsverhouding met Royal Duyvis, waarvan Royal Duyvis in verband met pestgedrag richting [verzoekster/verweerster] en onjuiste salarisbetalingen een ernstig verwijt kan worden gemaakt en hetgeen een toerekenbare tekortkoming in de nakoming zijdens Royal Duyvis oplevert. Het langer voortduren van de arbeidsovereenkomst brengt voor [verzoekster/verweerster] ernstige gezondheidsschade met zich mee. Daarnaast stelt [verzoekster/verweerster] dat Royal Duyvis geen voldragen ontslaggrond ex artikel 7:669 lid 3 BW had voor de beëindiging van haar dienstverband en dat het ontslag door een daartoe niet bevoegd orgaan is gegeven. Er zijn ernstige tekortkomingen in het kader van het vennootschapsrechtelijke ontslag en de schorsing die daaraan voorafging. Zolang het dienstverband voortduurt kan zij niet verder, mede ook doordat vanuit Royal Duyvis sprake is van negatieve berichtgeving. Zij heeft recht op een schadeloosstelling voor de niet in achtgenomen opzegtermijn, de contractuele schadeloosstelling en een billijke vergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen van Royal Duyvis.

3.3.

Subsidiair berust [verzoekster/verweerster] in de opzegging tegen 1 december 2019 en vordert zij de contractuele schadeloosstelling ex artikel 18 van de arbeidsovereenkomst, althans een vergoeding ten minste gelijk aan de transitievergoeding, alsmede de billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:682 lid 3 BW, nu een voldragen ontslaggrond ontbreekt en Royal Duyvis in strijd heeft gehandeld met de redelijkheid en billijkheid in de zin van

artikel 2:8 BW ten aanzien van de (onzorgvuldige) vennootschapsrechtelijke besluitvorming die vooraf ging aan de schorsing en het ontslag. [verzoekster/verweerster] meent dat zij ernstig is beschadigd als gevolg van de schending van het beginsel van hoor en wederhoor door Royal Duyvis. Royal Duyvis heeft verder, aldus [verzoekster/verweerster], ernstig verwijtbaar richting haar gehandeld vanaf het moment dat zij geschorst werd op nader door [verzoekster/verweerster] aangegeven punten.

3.4.

Voor wat betreft de nevenvorderingen zal bij de beoordeling worden ingegaan op de grondslag en de onderbouwing hiervan.

4 Het verweer en de grondslag van de tegenverzoeken

5 De beoordeling

6 De beslissing