Rechtbank Noord-Holland, 11-09-2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:7588, 7645111 AO VERZ 19-40
Rechtbank Noord-Holland, 11-09-2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:7588, 7645111 AO VERZ 19-40
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 11 september 2019
- Datum publicatie
- 4 oktober 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2019:7588
- Zaaknummer
- 7645111 AO VERZ 19-40
Inhoudsindicatie
Vervolgbeschikking op beschikking met zaaknummer 7645111 \ AO VERZ 19-40. Niet-ontvankelijkverklaring partijen met betrekking tot gedeelten van hun verzoeken, nu dit geen vorderingen betreffen zoals bedoeld in artikel 7:686a lid 3 BW.
Uitspraak
Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7645111 \ AO VERZ 19-40
Uitspraakdatum: 11 september 2019
Beschikking in de zaak van:
[werknemer] ,
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij in de zaak van het verzoek
verwerende partij in de zaak van het tegenverzoek
verder te noemen: [werknemer]
gemachtigde: mr. P.J. Aschebrock
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Wijcker Groen B.V.,
gevestigd te Beverwijk
verwerende partij in de zaak van het verzoek
verzoekende partij in de zaak van het tegenverzoek
verder te noemen: Wijcker Groen
gemachtigden: mr. M.G. Jansen en mr. I. Epe
1 Het verdere procesverloop
Bij beschikking van 17 juli 2019 heeft de kantonrechter partijen in de gelegenheid gesteld hun standpunten kenbaar te maken omtrent hetgeen onder 5.27. van die beschikking is overwogen, te weten – kort gezegd – het voornemen van de kantonrechter om partijen met betrekking tot gedeelten van de (tegen)verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren.
Bij brieven van 13 augustus 2019 hebben partijen hun standpunten omtrent het voorgaande aan de kantonrechter kenbaar gemaakt.
Vervolgens is beschikking bepaald op heden.
2 De beoordeling
Het verzoek en het tegenverzoek
Het gaat in deze zaak nog om het verzoek van [werknemer] om voor recht te verklaren dat (i) geen sprake is van opzet of bewust roekeloos handelen in de zin van artikel 7:661 BW en (ii) [werknemer] derhalve niet aansprakelijk kan worden gesteld voor door Wijcker Groen geleden of nog te lijden schade, en om de tegenverzoeken van Wijcker Groen om (i) voor recht te verklaren dat [werknemer] jegens Wijcker Groen aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden schade, (ii) [werknemer] te veroordelen tot betaling van een voorschot op de schade- vergoeding en (iii) [werknemer] te veroordelen tot vergoeding van geleden en nog te lijden schade op te maken bij staat. Deze vorderingen zijn door partijen met een beroep op artikel 7:686a lid 3 BW met een verzoekschrift ingeleid.
De vraag die beantwoord moet worden is of voornoemde vorderingen ‘daarmee verband houdende andere vorderingen’ zijn als bedoeld in artikel 7:686a lid 3 BW en, aldus, of partijen in deze verzoekschriftprocedure ontvankelijk zijn in die vorderingen.
Artikel 7:686a lid 2 BW bepaalt dat gedingen die op het in, bij of krachtens afdeling 9 van titel 10 van Boek 7 BW bepaalde zijn gebaseerd, worden ingeleid met een verzoek- schrift. Het derde lid van dit artikel schrijft voor dat in dergelijke gedingen daarmee verband houdende andere vorderingen kunnen worden ingeleid met een verzoekschrift. Blijkens de wetsgeschiedenis is artikel 7:686a lid 3 BW bedoeld voor onder meer loonvorderingen, geschillen over een concurrentie- en/of relatiebeding, afgifte van ter beschikking gestelde bedrijfsmiddelen; derhalve vorderingen die direct verband houden met het einde van de arbeidsovereenkomst.
Anders dan Wijcker Groen is de kantonrechter van oordeel dat de vorderingen, zoals genoemd onder 2.1., niet kunnen worden aangemerkt als vorderingen die verband houden met het einde van het dienstverband, zoals bedoeld in artikel 7:686a lid 3 BW. De betreffende vorderingen vinden hun grondslag immers in de artikelen 7:661 BW, 6:170 BW, althans 6:162 BW. Het enkele gegeven dat het voorval van 23 januari 2019 aan de beëindiging van het dienstverband van [werknemer] ten grondslag ligt, betekent niet dat de betreffende (aansprakelijkheids)vorderingen daarmee (voldoende) verband houden.
Gelet op het voorgaande zullen partijen met betrekking tot de betreffende gedeelten van hun verzoeken niet-ontvankelijk worden verklaard.
Voor zover Wijcker Groen zich op het standpunt heeft gesteld dat, in geval van niet-ontvankelijkheid, de behandeling van haar tegenverzoeken moet worden gesplitst op grond van artikel 7:686a lid 10 BW, volgt de kantonrechter dat standpunt niet. Uit artikel 7:686a lid 10 BW volgt immers dat het bij het splitsen van een zaak in een of meer zaken moet gaan om vorderingen als bedoeld in artikel 7:686a lid 3 BW. Nu hiervoor reeds is overwogen dat van dergelijke vorderingen in onderhavig geval geen sprake is, zal de zaak niet worden gesplitst.
De proceskosten van het tegenverzoek komen voor rekening van Wijcker Groen, omdat zij grotendeels ongelijk krijgt.
3 De beslissing
De kantonrechter:
verklaart [werknemer] niet-ontvankelijk in zijn verzoek om voor recht te verklaren dat (i) geen sprake is van opzet of bewust roekeloos handelen in de zin van artikel 7:661 BW en (ii) [werknemer] derhalve niet aansprakelijk kan worden gesteld voor door Wijcker Groen geleden of nog te lijden schade;
verklaart Wijcker Groen niet-ontvankelijk in haar verzoeken om (i) voor recht te verklaren dat [werknemer] jegens Wijcker Groen aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden schade, (ii) [werknemer] te veroordelen tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding en (iii) [werknemer] te veroordelen tot vergoeding van geleden en nog te lijden schade op te maken bij staat;
veroordeelt Wijcker Groen tot betaling van de proceskosten van het tegenverzoek, die de kantonrechter aan de kant van [werknemer] tot en met vandaag vaststelt op € 720,00 te weten salaris gemachtigde;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. W. Aardenburg, kantonrechter, en op 11 september 2019 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter