Home

Rechtbank Noord-Holland, 17-08-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:6962, C/15/301756/HA RK 20/63

Rechtbank Noord-Holland, 17-08-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:6962, C/15/301756/HA RK 20/63

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
17 augustus 2020
Datum publicatie
30 september 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:6962
Zaaknummer
C/15/301756/HA RK 20/63

Inhoudsindicatie

Arbeidsrecht. Ontbinding arbeidsovereenkomst statutair bestuurder.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie

Zittingsplaats Haarlem

zaaknummer/rekestnummer: C/15/301756/HA RK 20/63

Beschikking van 17 augustus 2020

in de zaak van

de naamloze vennootschap

N.V. PWN Waterleidingbedrijf Noord-Holland

gevestigd te Velserbroek

verzoekende partij

verder te noemen: PWN

gemachtigde: mr. A.A.T.M. de Jong

tegen

[verweerder]

wonende te [woonplaats]

verwerende partij

verder te noemen: [verweerder]

gemachtigde: mr. G.T. Hensen

1 Het procesverloop

1.1.

PWN heeft op 23 maart 2020 een verzoekschrift ingediend strekkende tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst. [verweerder] heeft een verweerschrift en een tegenverzoek ingediend.

1.2.

Op 20 juli 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. Vóór de zitting hebben PWN en [verweerder] bij brieven van respectievelijk 14 juli 2020 en 17 juli 2020 nog stukken toegezonden. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. Partijen hebben ook pleitaantekeningen overgelegd.

2 De feiten

2.1.

PWN is een drinkwaterbedrijf. Op grond van artikel 2 van haar statuten heeft zij tot doel de instandhouding van de drinkwatervoorziening in haar distributiegebied, met inachtneming van de eisen van een verantwoord beheer van het aan de zorgen van PWN toevertrouwde Noord-Hollands Duinreservaat en andere daartoe aangewezen terreinen, overeenkomstig hun bestemming.

2.2.

De Provincie Noord-Holland (hierna: de Provincie) is enig aandeelhouder van PWN.

2.3.

PWN is een structuurvennootschap met een verzwakt structuurregime. De benoeming en het ontslag van de statutair bestuurder van PWN is daarmee voorbehouden aan de Provincie als enig aandeelhouder.

2.4.

Het Directieteam van PWN bestaat uit de statutair directeur en drie sectordirecteuren voor de sectoren Bedrijfsvoering, Natuur en Drinkwater. De statutair directeur neemt de besluiten, de sectordirecteuren hebben een adviserende rol.

2.5.

Daarnaast heeft PWN een Raad van Commissarissen (hierna: RvC), die toezicht houdt op het bestuur en de algemene gang van zaken binnen PWN. Ook adviseert de RvC het bestuur.

2.6.

In de Drinkwaterwet is bepaald:

‘Artikel 2

1. Bestuursorganen dragen zorg voor de duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening.

2. Bij de uitoefening van bevoegdheden en toepassing van wettelijke voorschriften door bestuursorganen geldt een duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening als een dwingende reden van groot openbaar belang.

Artikel 3

De zorg, overeenkomstig deze wet en de daarop berustende bepalingen, voor een voldoende en duurzame uitvoering van de openbare drinkwatervoorziening binnen een distributiegebied berust bij de eigenaar van het drinkwaterbedrijf die bevoegd en, overeenkomstig artikel 8, verplicht is tot levering van drinkwater in dat gebied.’

2.7.

In de statuten van PWN is bepaald:

‘artikel 18.2

De directie verschaft de raad van commissarissen tijdig de voor de uitoefening van de taak van de raad van commissarissen noodzakelijke gegevens.’

2.8.

In het Reglement van de Raad van Commissarissen van PWN is bepaald:

‘6.12 De raad ontvangt tijdig en regelmatig van de directeur schriftelijke informatie over alle feiten en ontwikkelingen in de vennootschap, voor zover van belang voor de Raad om zijn functie adequaat te kunnen vervullen.

(…)

7.2

De directeur heeft regelmatig overleg met de gedeputeerde die de provincie Noord-Holland als aandeelhouder vertegenwoordigt.

7.3.

Ten minste eenmaal per jaar voert de voorzitter van de Raad tezamen met de directeur overleg met de in het vorige lid bedoelde gedeputeerde.

7.4.

Ten minste eenmaal per jaar voert de voltallige raad tezamen met de directeur overleg met de in lid 7.2. bedoelde gedeputeerde.

7.5.

De Raad verschaft de aandeelhouder alle verlangde informatie, tenzij een zwaarwichtig belang van de vennootschap zich daartegen verzet.

7.6.

De Raad houdt toezicht op de verhouding tussen de onderneming en de aandeelhouder.’

2.9.

In het Directiereglement van PWN is bepaald:

‘8. De directeur en de RvC verschaffen de AvA alle verlangde informatie, tenzij een zwaarwichtig belang van de vennootschap zich daartegen verzet.’

2.10.

[verweerder] , geboren op [geboortedatum] , is op 1 november 2015 bij PWN in dienst getreden als statutair directeur. De Provincie heeft [verweerder] tevens bij aandeelhoudersbesluit van 1 november 2015 benoemd tot (enig) statutair bestuurder van PWN in vennootschapsrechtelijke zin.

2.11.

Het salaris van [verweerder] bedraagt € 12.650,- bruto per maand, exclusief 8,2% vakantietoeslag en 2,5% eindejaarsuitkering. Inclusief die componenten bedraagt het salaris € 14.003,55 bruto per maand.

2.12.

In artikel 2.3. van de arbeidsovereenkomst is bepaald dat de opzegtermijn voor PWN twaalf maanden bedraagt.

2.13.

Op de arbeidsovereenkomst van [verweerder] is de Wet Normering Topinkomens (WNT) van toepassing.

2.14.

PWN beheert een aantal waterzuiveringsinstallaties die zijn gevestigd te Andijk. Andijk I is de oudste waterzuiveringsinstallatie van PWN. In 2014 opende PWN Andijk III, een nieuwe waterzuiveringsinstallatie voorzien van de nieuwste technologie. De bedoeling was dat Andijk III op termijn de gehele productie van Andijk I zou overnemen en dat Andijk I zou worden gesloten. Nadien is echter gebleken dat Andijk III onvoldoende water kan leveren en dat Andijk I daarom in ieder geval tot 2035 operationeel moet blijven.

2.15.

In 2016/2017 heeft [verweerder] een reorganisatie doorgevoerd onder de noemer ‘Eén PWN’. Dit heeft in 2017 geleid tot het vertrek van een groot aantal leidinggevenden en de komst van veertien nieuwe managers.

2.16.

In de zomer van 2018 werd Nederland geconfronteerd met een ongebruikelijk lange droogteperiode. PWN was hierop onvoldoende voorbereid en heeft alsnog een crisisprotocol moeten ontwikkelen.

2.17.

In 2018 is binnen PWN een medewerker tevredenheidsonderzoek gehouden, waarvan de resultaten in januari 2019 zijn gepresenteerd. Blijkens de (als productie 10 bij het verzoek overgelegde) ‘Rode draad’ uit dit onderzoek scoorde het Directieteam slechts een 5,8 (op een schaal van 10). In de prioriteitenmatrix is het verbeteren van de Directie als een van de belangrijkste verbeterpunten vermeld. Tevens is vermeld dat van de Directie wordt verlangd dat deze een duidelijkere visie ontwikkelt met meer focus en dat die visie meer als één team wordt uitgedragen. Naar aanleiding van de uitkomst van dit onderzoek is de RvC met het Directieteam in gesprek gegaan. In of omstreeks juni 2019 heeft ( [commissaris 1] van) de RvC met [verweerder] over de slechte verhoudingen binnen het directieteam gesproken. Ook tijdens een bijeenkomst op Texel in september 2019 is dit onderwerp door de RvC met [verweerder] besproken.

2.18.

In maart 2019 en juli 2019 zijn door de Provincie twee klokkenluidersmeldingen ontvangen van medewerkers van PWN.

2.19.

Begin oktober 2019 heeft PWN een forensisch (accountants)onderzoek laten uitvoeren door Onderzoeksbureau Integis. Dit onderzoek was enerzijds gericht op de informatieverstrekking aan de Provincie en de RvC door [verweerder] in haar rol van statutair bestuurder en anderzijds op de technische staat van de zuiveringsinstallaties in Andijk (Andijk I en Andijk III).

2.20.

De reactie van [verweerder] op de in het (vertrouwelijke) onderzoeksrapport opgenomen bevindingen is als bijlage aan het definitieve onderzoeksrapport gehecht en, waar van toepassing, in het onderzoeksrapport zelf verwerkt.

2.21.

De RvC en de Provincie hebben het rapport op 17 januari 2020 ontvangen. De advocaat van [verweerder] heeft het rapport op 17 februari 2020 ingezien op locatie van de Provincie.

2.22.

Op 20 januari 2020 heeft [verweerder] zich ziek gemeld wegens spanningsklachten.

2.23.

De uitkomsten van het forensisch (accountants)onderzoek zijn voor de Provincie aanleiding geweest om de positie van [verweerder] als statutair bestuurder van PWN ter discussie te stellen.

2.24.

Op 23 januari 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen (drie leden van) de RvC en [verweerder] over de houdbaarheid van haar positie als bestuurder van PWN.

2.25.

Vervolgens heeft de RvC [verweerder] bij brief van 28 januari 2020 uitgenodigd voor een aandeelhoudersvergadering op 13 februari 2020 waarop het voorgenomen ontslag van [verweerder] was geagendeerd.

2.26.

Bij brief van 31 januari 2020 is [verweerder] per het moment van een eventuele herstelmelding vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden, in ieder geval tot en met de aandeelhoudersvergadering van 13 februari 2020.

2.27.

[verweerder] heeft de aandeelhoudersvergadering van 13 februari 2020 niet bijgewoond, omdat zij – met toestemming van de bedrijfsarts – op vakantie was in Bali, welke vakantie zij al eerder (in augustus 2019) had geboekt. Wel heeft zij bij schrijven van haar gemachtigde van 3 februari 2020 verweer gevoerd tegen het voorgenomen ontslag. Bij die brief heeft zij ook bezwaar gemaakt tegen haar op non-actiefstelling. Tevens heeft zij bij brief van haar gemachtigde van 11 februari 2020 negatief over haar voorgenomen ontslag als statutair bestuurder geadviseerd.

2.28.

De Ondernemingsraad heeft bij brief van 11 februari 2020 advies uitgebracht over het voorgenomen ontslag van [verweerder] . In deze brief is onder meer vermeld:

‘(…) De OR acht zichzelf niet de aangewezen partij om in deze complexe situatie de competenties en opstelling van [verweerder] te beoordelen.

Het is voor de OR begrijpelijk dat als de noodzakelijke vertrouwensrelatie tussen de bestuurder en de aandeelhouder (en de RvC) ontbreekt, [verweerder] niet langer de juiste persoon wordt geacht voor deze positie. (…)

Advies

Alles overziend berust de OR in de vaststelling dat de vertrouwensbreuk tussen de Provincie en [verweerder] niet meer te herstellen is. (…)’

2.29.

De aandeelhoudersvergadering heeft [verweerder] bij besluit van 13 februari 2020 met ingang van diezelfde datum ontslagen als statutair bestuurder van PWN.

2.30.

Sinds 18 februari 2020 heeft PWN een nieuwe (interim) statutair bestuurder.

2.31.

De bedrijfsarts heeft op 5 maart 2020 geoordeeld dat [verweerder] vanaf 1 april 2020 weer hersteld is. In reactie hierop heeft PWN [verweerder] er op gewezen dat zij is vrijgesteld van werkzaamheden tot een beschikking in de onderhavige zaak is gewezen.

2.32.

Naast haar taken als statutair bestuurder van PWN, heeft [verweerder] de rol van (vennootschapsrechtelijk) interim bestuurder van drie dochtervennootschappen van PWN (PWNT Holding B.V, PWNT B.V. en PWNT R&D B.V.) vervuld. Daarnaast had [verweerder] een vennootschapsrechtelijke positie als bestuurder bij PWNT Pte Ltd. In Singapore. Per 27 februari 2020 is zij uit deze posities ontslagen.

3 Het verzoek

3.1.

PWN verzoekt de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden, primair op grond van een verstoorde arbeidsverhouding (in de zin van artikel 7:669 lid 3 sub g BW), subsidiair op grond van andere omstandigheden (in de zin van artikel 7:669 lid 3 sub h BW) en meer subsidiair op grond van de cumulatiegrond (in de zin van artikel 7:669 lid 3 sub i BW), met toepassing van de wettelijke opzegtermijn van één maand en onder toekenning van de wettelijke transitievergoeding, kosten rechtens.

3.2.

PWN legt – kort weergegeven – het volgende aan haar verzoek ten grondslag.

3.3.

Tussen [verweerder] enerzijds en de RvC en de Provincie anderzijds zijn een aantal problemen gerezen.

3.4.

De RvC verwijt [verweerder] dat het haar niet is gelukt een goed functionerende directie binnen PWN te formeren. Ook neemt de RvC het [verweerder] kwalijk dat zij er niet in is geslaagd de onderlinge verhouding met de enig aandeelhouder, de Provincie, te verbeteren. Die verhouding is zelfs verslechterd. Het onderhouden van een goede relatie met de Provincie is erg belangrijk, zeker omdat de Provincie en PWN op grond van de artikelen 2 en 3 van de Drinkwaterwet ieder een zorgplicht hebben voor de openbare drinkwatervoorziening. Verder had de RvC beter geïnformeerd moeten worden over de slechte verhoudingen binnen het directieteam van PWN en tussen PWN en de Provincie alsmede over de kwaliteit van de drinkwatervoorziening. [verweerder] heeft de RvC er onvoldoende in meegenomen dat het nodig was Andijk I langer open te houden

3.5.

Ook de Provincie ervaart een aantal knelpunten met betrekking tot de wijze waarop [verweerder] haar taak uitvoert. Zij wordt hierin gesterkt door het onderzoeksrapport van Integis. De knelpunten zijn:

i. een onvolledige en/of onjuiste informatievoorziening door [verweerder] aan de Provincie als enig aandeelhouder (ten aanzien van een periode van uitzonderlijke droogte in 2018 en problemen rond de waterzuivering in Andijk);

ii. zorgen over de situatie op de werkvloer, doordat meerdere klokkenluiders zich genoodzaakt hebben gevoeld zich rechtstreeks tot de Provincie te richten met klachten over het reis- en declaratiegedrag van [verweerder] en over het manipuleren van informatie en onheuse bejegening van medewerkers door [verweerder] . Verder zijn er zorgen over het kennisniveau en de cultuur binnen de organisatie van PWN en over de wijze waarop door [verweerder] druk is uitgeoefend op medewerkers;

iii. zorgen over de kwaliteit en leveringszekerheid van de drinkwatervoorziening (onder meer in verband met de situatie in Andijk).

3.6.

Zowel de RvC als de Provincie hebben er geen vertrouwen meer in dat [verweerder] in staat is de gesignaleerde knelpunten op te lossen. Zij achten haar niet langer de juiste persoon op de juiste plaats.

3.7.

Gelet op het bovenstaande is voor de RvC en de Provincie inmiddels iedere vorm van constructieve samenwerking met [verweerder] komen te vervallen. De verstoring die gaandeweg is opgetreden is inmiddels duurzaam te noemen alsmede ernstig. De pogingen van de RvC en de Provincie om de samenwerking en informatieverstrekking door [verweerder] op de rit te krijgen, krijgen geen gehoor. De maat is vol en het vertrouwen is compleet weg. De arbeidsovereenkomst dient dan ook primair ontbonden te worden op grond van een verstoorde arbeidsverhouding in de zin van artikel 7:669 lid 3 sub g BW.

3.8.

Subsidiair is sprake van een verschil van inzicht tussen [verweerder] enerzijds en de RvC en de Provincie anderzijds, dat dusdanig groot is dat het te kwalificeren is als ‘andere omstandigheden’ zoals vermeld in artikel 7:669 lid 3 sub h BW. Ook het feit dat de arbeidsovereenkomst door het ontslag van [verweerder] als bestuurder van PWN inmiddels is verworden tot een lege huls, rechtvaardigt een ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:669 lid 3 sub h BW.

3.9.

Voor zover de g-grond en de h- grond ieder maar deels voldragen zijn, rechtvaardigen deze gronden samengenomen - meer subsidiair - ontbinding op grond van het bepaalde in artikel 7:669 lid 3 sub i BW.

3.10.

Herplaatsing van [verweerder] ligt gezien de positie van [verweerder] als hoogste leidinggevende binnen PWN niet in de rede. Buiten het feit dat er binnen PWN geen andere passende functies beschikbaar zijn op haar niveau, staat het gebrek aan vertrouwen van zowel de Provincie als de RvC aan herplaatsing in de weg.

3.11.

[verweerder] is topfunctionaris in de zin van de WNT. De rechtbank dient in beginsel van de maximale beëindigingsvergoeding van € 75.000,- zoals bedoeld in artikel 2.10 lid 1 WNT uit te gaan. In het geval van [verweerder] is er geen reden hiervan naar boven toe af te wijken. De transitievergoeding bedraagt € 21.407,- bruto berekend bij beëindiging van het dienstverband per 1 juni 2020. Voor toekenning van een additionele vergoeding is geen aanleiding. Het enkele feit dat in de arbeidsovereenkomst een opzegtermijn van twaalf maanden is opgenomen, vormt evenmin een reden om deze opzegtermijn financieel te compenseren en daardoor een vergoeding toe te kennen die de WNT-norm overschrijdt. Waar de contractueel overeengekomen opzegtermijn van twaalf maanden gezien zou moeten worden als een contractuele afvloeiingsregeling, overschrijdt deze de WNT-norm en is deze daarmee nietig. In dat geval wordt teruggevallen op de wettelijke opzegtermijn van één maand. Voor zover de contactuele opzegtermijn van twaalf maanden als uitgangspunt moet worden genomen bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, wijst PWN er op dat [verweerder] geen werkzaamheden meer verricht. Het ligt daarom in de rede dat de periode van de opzegtermijn wordt aangemerkt als uitkering wegens de beëindiging van het dienstverband als bedoeld in artikel 2.10 WNT. Deze vergoeding dient gemaximeerd te worden tot € 75.000,-.

4 Het verweer en het tegenverzoek

5 De beoordeling

6 De beslissing