Home

Rechtbank Noord-Holland, 19-05-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:4530, 9068494 \ AO VERZ 21-31

Rechtbank Noord-Holland, 19-05-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:4530, 9068494 \ AO VERZ 21-31

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
19 mei 2021
Datum publicatie
17 juni 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2021:4530
Zaaknummer
9068494 \ AO VERZ 21-31

Inhoudsindicatie

Zieke werknemer heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd wegens ernstig verwijtbaar handelen werkgever (langer dan een jaar geen salaris betalen). Werkgever kan niet worden veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding, wordt wel veroordeeld tot verhoogde vergoeding ex 7:677 lid 2.

Uitspraak

Handel, Kanton en Insolventie

locatie Haarlem

Zaaknr./rolnr.: 9068494 \ AO VERZ 21-31

Uitspraakdatum: 19 mei 2021

Beschikking in de zaak van:

[werknemer] ,

wonende te [woonplaats]

verzoekende partij

verder te noemen: [werknemer]

gemachtigde: mr. R.F. Gorter

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Uitzendbureau P-Tempoline B.V.,

gevestigd te Uden

verwerende partij

verder te noemen: P-Tempoline

niet verschenen

de zaak in het kort

Werknemer heeft zijn arbeidsovereenkomst op 26 januari 2021 opgezegd omdat zijn werkgever hem sinds 1 januari 2020 geen salaris meer betaalde en geen re-integratie-inspanningen heeft verricht. Werkgever wordt veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding omdat werkgever ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. De verzochte billijke vergoeding wordt afgewezen omdat daarvoor in de wet geen rechtsgrond staat bij opzegging door de werknemer. Het subsidiaire verzoek om een vergoeding ex artikel 7:677 lid 2 BW wordt wel toegewezen. Die vergoeding wordt met inachtneming van lid 5 van dat artikel op een hoger bedrag vastgesteld.

1 Het procesverloop

1.1.

[werknemer] heeft een verzoek gedaan om P-Tempoline te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding. Daarnaast heeft [werknemer] verzocht om P-Tempoline te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding, althans (subsidiair) een vergoeding op grond van artikel 7:677 lid 2 BW.

1.2.

Op 21 april 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. [werknemer] heeft P-Tempoline bij deurwaardersexploot van 16 april 2021 opgeroepen voor de zitting. Het exploot is in een gesloten envelop op het adres van P-Tempoline achtergelaten. P-Tempoline is zonder bericht niet verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen ter zitting is besproken.

2 De feiten

2.1.

[werknemer] , geboren op [geboortedatum] 1978, is op 3 juni 2013 in dienst getreden bij P-Tempoline. De laatste functie die [werknemer] vervulde, is die van commercieel medewerker, met een salaris van € 3.559,50 exclusief vakantiebijslag en emolumenten, waaronder een provisieregeling.

2.2.

Op 3 februari 2020 heeft [werknemer] zich ziekgemeld en heeft hij P-Tempoline verzocht om een afspraak met de bedrijfsarts in te plannen.

2.3.

Bij dagvaarding van 12 maart 2020 heeft [werknemer] de kantonrechter in kort geding verzocht om P-Tempoline te veroordelen tot betaling van – onder andere – het salaris vanaf 1 januari 2020. Op 9 april 2020 heeft een zitting plaatsgevonden.

2.4.

Op 9 april 2020 heeft de kantonrechter mondeling uitspraak gedaan, daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Uit de uitspraak volgt dat P-Tempoline de vordering grotendeels heeft erkend. De kantonrechter in kort geding heeft P-Tempoline veroordeeld tot betaling van het volledige loon over de periode 1 januari 2020 tot en met 2 februari 2020 en tot betaling van het in artikel 7:629 lid 1 BW bedoelde wettelijke percentage van het loon vanaf 3 februari 2020 totdat [werknemer] hersteld zal zijn gemeld, te vermeerderen met de wettelijke rente en 10% wettelijke verhoging. Daarnaast heeft de kantonrechter P-Tempoline veroordeeld tot betaling van provisie.

2.5.

P-Tempoline heeft niet aan het vonnis voldaan en het salaris vanaf 1 januari 2020 niet betaald. Ook heeft P-Tempoline sinds 3 februari 2020, de datum van de ziekmelding, geen re-integratie-inspanningen verricht.

2.6.

Op 25 september 2020 heeft [werknemer] bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) een uitkering wegens betalingsonmacht (van P-Tempoline) aangevraagd. Het UWV heeft de aanvraag bij beslissing van 30 oktober 2020 afgewezen omdat P-Tempoline nog economische activiteiten verricht en nog inkomsten ontvangt.

2.7.

Bij beslissing van 24 november 2020 heeft het UWV de aanvraag van [werknemer] om een ziektewetuitkering toe te kennen, afgewezen.

2.8.

Bij brief van 7 januari 2021 heeft [werknemer] nogmaals een ziektewetuitkering aangevraagd. Hij heeft geschreven dat hij geen andere optie zag dan het nemen van medisch ontslag, omdat hij door het conflict met zijn werkgever niet kon werken aan zijn revalidatie of herstel. Bij besluit van 18 januari 2021 heeft het UWV aan [werknemer] een Ziektewetuitkering toegekend met ingang van 8 januari 2021.

2.9.

Bij brief van 26 januari 2021 heeft [werknemer] met onmiddellijke ingang ontslag genomen bij P-Tempoline. [werknemer] schrijft in die brief onder andere: ‘De dringende reden voor deze ontslagname is dat ik, zoals u weet, een jaar lang geen salaris heb ontvangen. Ondanks het vonnis van de rechter bent u niet tot betaling van mijn salaris overgegaan. […] De door mij ingestelde vorderingen zijn allemaal door de heer [xx] erkend, maar desondanks heeft er geen salarisbetaling plaatsgevonden. […] Dit heeft er toe geleid dat ik nu een jaar zonder inkomsten zit en het mij mentaal en fysiek op dit moment helemaal heeft opgebroken. Om die reden zeg ik per direct mijn dienstverband op.’

3 Het verzoek

3.1.

[werknemer] verzoekt P-Tempoline te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van € 13.252,58 bruto en tot betaling van een billijke vergoeding van € 50.000,- bruto. Subsidiair vraagt [werknemer] om een vergoeding op basis van artikel 7:677 lid 2 BW.

3.2.

Aan dit verzoek legt [werknemer] ten grondslag – kort gezegd – dat P-Tempoline ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, waardoor [werknemer] op grond van artikel 7:673 lid 1 aanhef en onder b sub 1 BW recht heeft op een transitievergoeding. Het ernstig verwijtbaar handelen bestaat uit het feit dat P-Tempoline ruim een jaar lang geen loon heeft uitbetaald en ook geen gevolg heeft gegeven aan het vonnis in kort geding. Daarnaast heeft P-Tempoline [werknemer] niet opgeroepen bij de bedrijfsarts gedurende zijn ziekte en doet P-Tempoline het richting het UWV voorkomen alsof [werknemer] geen werknemer is. [werknemer] is door de handelswijze van P-Tempoline ernstig (financieel) benadeeld. De hoogte van de billijke vergoeding is gebaseerd op het salaris dat [werknemer] anders zou hebben ontvangen, inclusief de wettelijke verhoging.

3.3.

Indien de billijke vergoeding niet kan worden toegewezen, vordert [werknemer] subsidiair een vergoeding in de zin van artikel 7:677 lid 2 BW ter hoogte van het loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren, te weten tot 1 maart 2021. [werknemer] verzoekt dit bedrag op een hoger bedrag, namelijk € 50.000,-, te stellen op grond van artikel 7:677 lid 5 onder b BW. Hieraan legt [werknemer] ten grondslag dat P-Tempoline door opzet en/of schuld aan [werknemer] een reden heeft gegeven om het dienstverband te beëindigen. Indien [werknemer] het dienstverband niet zou hebben beëindigd, zou hij nog steeds zonder inkomen hebben gezeten. Op grond van artikel 7:677 lid 2 BW is P-Tempoline vergoedingsplichtig.

4 De beoordeling

5 De beslissing