Home

Rechtbank Noord-Holland, 23-06-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:6420, 9174456

Rechtbank Noord-Holland, 23-06-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:6420, 9174456

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
23 juni 2021
Datum publicatie
2 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2021:6420
Zaaknummer
9174456

Inhoudsindicatie

Arbeidszaak. Kort geding. Het gaat in deze zaak om de vraag of een uitzendkracht recht heeft op betaling van loon tijdens ziekte. De kantonrechter oordeelt dat de uitzendkracht geen recht heeft op loon. In de CAO Uitzendkrachten staat dat een uitzendovereenkomst pas ingaat als de uitzendkracht de werkzaamheden daadwerkelijk aanvangt. De uitzendkracht heeft zich in dit geval ziekgemeld, voordat hij met zijn werk als heftruckchauffeur was begonnen. De uitzendovereenkomst is volgens de CAO Uitzendkrachten dus nog niet ingegaan. Er is daarom geen uitzendovereenkomst op grond waarvan het uitzendbureau loon moet betalen.

Uitspraak

Handel, Kanton en Bewind

locatie Zaanstad

Zaaknr./rolnr.: 9174456 \ VV EXPL 21-42

Uitspraakdatum: 23 juni 2021

Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:

[eiser]

wonende te [woonplaats]

eiser

verder te noemen: [eiser]

gemachtigde: mr. L. Stolk-Hogeterp

tegen

de besloten vennootschap Uitzendbureau PDZ

gevestigd te Zaandam

gedaagde

verder te noemen: PDZ

gemachtigde: mr. E.M. Hoogeveen

Samenvatting van de zaak en de uitspraak

Het gaat in deze zaak om de vraag of een uitzendkracht recht heeft op betaling van loon tijdens ziekte. De kantonrechter oordeelt dat de uitzendkracht geen recht heeft op loon. In de CAO Uitzendkrachten staat dat een uitzendovereenkomst pas ingaat als de uitzendkracht de werkzaamheden daadwerkelijk aanvangt. De uitzendkracht heeft zich in dit geval ziek gemeld, voordat hij met zijn werk als heftruckchauffeur was begonnen. De uitzendovereenkomst is volgens de CAO Uitzendkrachten dus nog niet ingegaan. Er is daarom geen uitzendovereenkomst op grond waarvan het uitzendbureau loon moet betalen.

1 Het procesverloop

1.1.

[eiser] heeft PDZ op 31 mei 2021 gedagvaard.

1.2.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 juni 2021. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten, mede aan de hand van pleitaantekeningen, naar voren hebben gebracht.

2 De feiten

2.1.

[eiser] , geboren [geboortedatum] , is op 29 oktober 2020 met PDZ een uitzendovereenkomst aangegaan. Op de uitzendovereenkomst is de collectieve arbeidsovereenkomst voor Uitzendkrachten 2020/2021 van toepassing (hierna: CAO Uitzendkrachten).

2.2.

De CAO Uitzendkrachten is ook algemeen verbindend verklaard van 11 juli 2020 tot 1 juni 2021 (Stcrt. 2020/2624).

2.3.

In de uitzendovereenkomst staat dat [eiser] op maandag 2 november 2021 als productiemedewerker heftruck zal gaan werken bij Lassie Nederland B.V. (hierna: Lassie) in Wormerveer, waarbij de werktijd aanvangt om 13:50 uur.

2.4.

Op maandag 2 november 2021 heeft [eiser] zich rond 10:00 uur bij PDZ ziekgemeld. Hij is niet gaan werken bij Lassie.

2.5.

PDZ heeft geweigerd om loon tijdens ziekte te betalen aan [eiser] .

3 De vordering en het verweer

3.1.

[eiser] vordert dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening PDZ veroordeelt tot betaling van loon over de periode van 5 november 2020 tot en met 31 mei 2021, en tot toelating van [eiser] tot de werkvloer om de bedongen werkzaamheden te verrichten, voor zover de bedrijfsarts dit mogelijk acht. [eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat de arbeidsovereenkomst met PDZ al is aangevangen op 29 oktober 2020 dan wel 2 november 2020, ondanks zijn ziekmelding, en dat de uitzendovereenkomst niet van rechtswege is geëindigd.

3.2.

PDZ betwist de vordering. PDZ voert aan – samengevat – dat de werkzaamheden van [eiser] nooit daadwerkelijk zijn aangevangen, zodat er ook geen uitzendovereenkomst tot stand is gekomen. Daarbij verwijst PDZ naar de voorwaarden in de uitzendovereenkomst en naar de CAO Uitzendkrachten. Voor zover wel een uitzendovereenkomst is aangevangen, stelt PDZ dat het zogenoemde uitzendbeding dat tussen partijen is overeengekomen ertoe leidt dat de uitzendovereenkomst van rechtswege is geëindigd op 2 november 2020.

4 De beoordeling

5 De beslissing