Rechtbank Noord-Holland, 25-09-2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:11174, 10648960 \ VV EXPL 23-64
Rechtbank Noord-Holland, 25-09-2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:11174, 10648960 \ VV EXPL 23-64
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 25 september 2023
- Datum publicatie
- 7 februari 2024
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2023:11174
- Zaaknummer
- 10648960 \ VV EXPL 23-64
Inhoudsindicatie
Werkneemster vordert loon na intrekking van de onregelmatige opzegging door werkgever. De kantonrechter oordeelt dat geen sprake is van instemming van werkneemster met de intrekking. Zij heeft uitdrukkelijk berust in de onregelmatige opzegging en heeft in dat kader vergoedingen ontvangen en gevorderd. De arbeidsovereenkomst is door de onregelmatige opzegging ten einde gekomen en de vordering wordt afgewezen. De kantonrechter oordeelt verder dat sprake is van misbruik van procesrecht en schending van de waarheidsplicht door werkneemster, zodat een volledige vergoeding van de proceskosten van werkgever wordt toegekend.
Uitspraak
Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 10648960 \ VV EXPL 23-64
Uitspraakdatum: 25 september 2023
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats]
eiseres
verder te noemen: werkneemster
gemachtigde: mr. S. Halouchi (CNV Vakmensen)
tegen
de besloten vennootschap Beter Kip B.V.
gevestigd te Landsmeer
gedaagde
verder te noemen: werkgever
gemachtigde: mr. R.M. Conijn.
De zaak in het kort
Werkneemster vordert loon na intrekking van de onregelmatige opzegging door werkgever. De kantonrechter oordeelt dat geen sprake is van instemming van werkneemster met de intrekking. Zij heeft uitdrukkelijk berust in de onregelmatige opzegging en heeft in dat kader vergoedingen ontvangen en gevorderd. De arbeidsovereenkomst is door de onregelmatige opzegging ten einde gekomen en de vordering wordt afgewezen. De kantonrechter oordeelt verder dat sprake is van misbruik van procesrecht en schending van de waarheidsplicht door werkneemster, zodat een volledige vergoeding van de proceskosten van werkgever wordt toegekend.
1 Het procesverloop
Werkneemster heeft werkgever op 24 augustus 2023 gedagvaard.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 september 2023. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten, werkgever mede aan de hand van pleitaantekeningen, naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft werkgever bij brief van 4 september 2023 een akte feitenrelaas en producties toegezonden. Bij brief van 7 september 2023 heeft werkgever nog aanvullende producties in het geding gebracht.
2 De feiten
Werkgever is een productiebedrijf en groothandel in pluimvee.
Werkneemster is per 1 december 2022 via een detacheringsbureau bij werkgever gaan werken. Het uurloon van werkneemster was toen € 17,00 bruto.
Met ingang van 20 februari 2023 is werkneemster bij werkgever in dienst getreden als algemeen medewerker. In de door partijen ondertekende arbeidsovereenkomst die loopt tot 20 augustus 2023 is een uurloon van € 12,62 bruto opgenomen.
Partijen hebben op 10 maart 2023 een gesprek gehad waarin werkneemster heeft gevraagd om het 'hogere’ uurloon dat zij ontving toen zij was gedetacheerd. Hierover is tussen partijen discussie ontstaan.
Op 14 maart 2023 heeft werkgever aan werkneemster geschreven dat zij, zoals op 10 maart 2023 met werkneemster besproken, gebruikmaakt van de in de arbeidsovereenkomst opgenomen mogelijkheid om de arbeidsovereenkomst op te zeggen in de proeftijd en dat de arbeidsovereenkomst eindigt per 20 maart 2023.
In een e-mail van 14 maart 2023 heeft werkneemster aan werkgever laten weten dat, omdat zij eerder via een detacheringsbureau voor haar heeft gewerkt en daar al een maand proeftijd heeft ‘gelopen’, werkgever niet op kan zeggen.
Tijdens een gesprek op 17 maart 2023 met werkneemster heeft werkgever de opzegging vervolgens ingetrokken.
In een e-mail van 24 maart 2023 van de gemachtigde van werkneemster staat onder andere:
‘Mede lettende op de onderliggende problematiek en omwille van haar gezondheid kan cliënte niet anders dan ervoor te kiezen om te berusten in het verleende ontslag, waarbij zij aanspraak maakt op alle rechtens haar toekomende vergoedingen en bedragen, (…)’
Op 28 maart 2023 heeft werkgever een eindafrekening opgesteld en heeft o.a. de wettelijk transitievergoeding en de vergoeding vanwege onregelmatige opzegging aan werkneemster uitbetaald.
In een e-mail van 3 april 2023 heeft de gemachtigde van werkneemster de betaling van de vergoedingen geaccepteerd en heeft daarnaast aanspraak gemaakt op uitbetaling een de billijke vergoeding van € 20.000,00. Werkgever heeft dit geweigerd.
Op 20 mei 2023 is een verzoekschrift ontvangen van werkneemster door deze rechtbank, waarin aanspraak wordt gemaakt op een billijke vergoeding1 (hierna: het verzoekschrift).
In een e-mail van 30 mei 2023 heeft de gemachtigde van werkgever de gemachtigde van werkneemster laten weten dat het verzoekschrift is ontvangen na het verstrijken van de vervaltermijn.
Op 12 juni 2023 heeft de gemachtigde van werkneemster het verzoekschrift ingetrokken.
In een e-mail van 12 juni 2023 van de gemachtigde van werkneemster aan de gemachtigde van werkgever staat onder andere:
‘Het intrekken van het verzoekschrift heeft vooral te maken met het feit dat het dienstverband tussen partijen namelijk nog steeds bestaat. Uw client stelt dat zij het ontslag heeft ingetrokken. Dat wordt door cliënt erkend. Dat betekent dat het berusten in het gegeven ontslag daarna ook niet meer mogelijk is.’
3 De vordering
Werkneemster vordert dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening werkgever veroordeelt tot betaling van het salaris vanaf 22 maart 2023 tot het rechtsgeldige einde van het dienstverband op basis van een salaris van € 17,00 bruto per uur, te vermeerderen met wettelijke verhoging en wettelijke rente, onder afgifte van een deugdelijke loonspecificatie op straffe van een dwangsom. Ook vordert werkneemster vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten en veroordeling van werkgever in de proceskosten.
Werkneemster legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat, nadat zij tegen het ontslag heeft geprotesteerd, werkgever het ontslag heeft ingetrokken. Daarmee was in beginsel ook voldaan aan de wens van werkneemster. Vervolgens kwamen bij werkneemster de twijfels of zij überhaupt nog wel in dienst wilde blijven en heeft zij ervoor gekozen te berusten in het ontslag. De gemachtigde van werkneemster heeft werkgever aangeschreven en heeft daarbij aanspraak gemaakt op de wettelijke transitievergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een billijke vergoeding. Werkgever heeft de transitievergoeding en de vergoeding wegens onregelmatige opzegging voldaan, maar de billijke vergoeding niet. Daarvoor heeft werkneemster een verzoekschrift ingediend dat uiteindelijk is ingetrokken. Gedurende het proces is gebleken dat het juridisch helemaal niet meer mogelijk was om alsnog te berusten in het gegeven ontslag, aldus de gemachtigde van werkneemster. Werkneemster heeft zich daarna beschikbaar gehouden voor werk en maakt aanspraak op loondoorbetaling vanaf 22 maart 2023.