Home

Rechtbank Noord-Holland, 16-02-2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:1875, 10265560 \ VV EXPL 23-1

Rechtbank Noord-Holland, 16-02-2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:1875, 10265560 \ VV EXPL 23-1

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
16 februari 2023
Datum publicatie
7 maart 2023
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2023:1875
Zaaknummer
10265560 \ VV EXPL 23-1

Inhoudsindicatie

Kort geding. Toewijzen proceskostenveroordeling na intrekken kort geding voor de zitting.

Uitspraak

Handel, Kanton en Insolventie

locatie Haarlem

Zaaknr./rolnr.: 10265560 \ VV EXPL 23-1

Uitspraakdatum: 16 februari 2023

Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:

[eiser]

wonende te [woonplaats]

eiser

verder te noemen: [eiser]

gemachtigden: mr. N. Adnani en mr. L. Smit

tegen

de besloten vennootschap Swissport Cargo Services the Netherlands B.V.

gevestigd te Schiphol

gedaagde

verder te noemen: Swissport

gemachtigden: mr. M.R. van Hall en mr. I. Arts

1 Het procesverloop

1.1.

[eiser] heeft Swissport op 6 januari 2023 in kort geding gedagvaard om op 25 januari 2023 te verschijnen bij de kantonrechter van deze rechtbank. Deze mondelinge behandeling zou gelijktijdig plaatsvinden met de mondelinge behandeling van de tussen partijen aanhangige verzoekschriftprocedure met zaaknummer 10262245 AO VERZ 22-146 (hierna: de AO-zaak).

1.2.

Op 24 januari 2023 heeft [eiser] het kort geding ingetrokken.

1.3.

Op 25 januari 2023 heeft Swissport de kantonrechter verzocht om [eiser] te veroordelen in de proceskosten in het kort geding. Op dat verzoek heeft Swissport bij brief van 8 februari 2023 gereageerd, concluderend tot afwijzing daarvan.

2 De beoordeling

2.1.

[eiser] heeft de zaak tijdig ingetrokken, gelet op artikel 9.1 van het Procesreglement kort gedingen, rechtbanken, kanton. Omdat Swissport echter tijdig heeft meegedeeld dat zij een beslissing over de proceskosten wenst, is de aanhangigheid van de procedure voor (uitsluitend) die proceskostenveroordeling niet komen te vervallen (vgl. het Procesreglement en Hoge Raad 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1078).

2.2.

In het kort geding vorderde [eiser] – kort gezegd – veroordeling van Swissport tot wedertewerkstelling van [eiser] en tot betaling van zijn salaris vanaf de datum waarop hij op staande voet is ontslagen (1 november 2022) totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig eindigt. Volgens Swissport had [eiser] deze vorderingen ook in de AO-zaak kunnen opnemen, zodat het kort geding onnodig is ingesteld, terwijl Swissport in de voorbereiding hiervan wel veel tijd heeft gestoken.

2.3.

De intrekking van het kort geding door [eiser] hangt samen met de intrekking van het primaire verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet in de AO-zaak. Na het lezen van het verweerschrift in de AO-zaak kwam [eiser] namelijk tot het inzicht dat een terugkeer op de werkvloer complex zou worden. Daarom besloot hij zich neer te leggen bij het ontslag op staande voet en in de AO-zaak dus te kiezen voor zijn subsidiaire verzoeken, die zien op veroordeling van Swissport tot betaling van onder meer een billijke vergoeding.

2.4.

Die intrekking stond [eiser] vrij, maar de kantonrechter is met Swissport van oordeel dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij dit kort geding niet, eventueel door middel van een eisvermeerdering, kon combineren met de AO-zaak. De in het kort geding ingestelde vorderingen hangen namelijk dusdanig samen met de verzoeken in de AO-zaak, dat [eiser] een voorlopige voorziening ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering had kunnen indienen. De stelling van [eiser] dat het spoedeisend belang in de verzoekschriftprocedure niet wordt meegewogen, is dan ook niet juist.

2.5.

Swissport stelt dat zij al veel tijd aan het kort geding had besteed. De dagvaarding behelsde veel stukken. Weliswaar waren deze grotendeels hetzelfde als de stukken die in de AO-zaak waren overgelegd, maar de gemachtigde van Swissport heeft die stukken wel allemaal moeten vergelijken en lezen, aldus Swissport. Dat dit, zoals [eiser] aanvoert, inherent is aan het beroep van een gemachtigde en dat voor het vergelijken van stukken simpele (digitale) programma’s bestaan, volgt de kantonrechter niet. [eiser] had Swissport de extra werkzaamheden kunnen, en moeten, besparen door het kort geding te combineren met de AO-zaak.

2.6.

Gelet op het voorgaande ziet de kantonrechter aanleiding om [eiser] te veroordelen in de proceskosten van het kort geding, die worden begroot volgens de ‘Aanbeveling tarieven kort gedingen kantonzaken en handelszaken’. Omdat het kort geding is ingetrokken voordat Swissport een proceshandeling heeft verricht, ziet de kantonrechter aanleiding om de kosten aan de zijde van Swissport te begroten op de helft van het tarief dat hoort bij een gemiddeld kort geding, te weten € 396,50 (€ 793,00 x 0.5) aan salaris gemachtigde.

2.7.

Omdat de kantonrechter op het geschil over de proceskosten heeft moeten beslissen, is [eiser] op grond van artikel 3 Wet griffierecht burgerlijke zaken (alsnog) griffierecht verschuldigd.

3 De beslissing

De kantonrechter:

3.1.

veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Swissport tot en met vandaag begroot op € 396,50 aan salaris gemachtigde.

Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

De griffier De kantonrechter