Rechtbank Noord-Holland, 29-05-2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:4910, 10871956 \ CV EXPL 24-95
Rechtbank Noord-Holland, 29-05-2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:4910, 10871956 \ CV EXPL 24-95
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 29 mei 2024
- Datum publicatie
- 5 juni 2024
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2024:4910
- Zaaknummer
- 10871956 \ CV EXPL 24-95
Inhoudsindicatie
In deze zaak vordert een ex-werkgever van een ex-werknemer een boete van € 20.000,00 wegens overtreding van een anti-ronselbeding. De kantonrechter oordeelt dat de ex-werknemer het anti-ronselbeding heeft overtreden en daarom een boete moet betalen. De kantonrechter matigt de boete tot € 2.000,00.
Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10871956 \ CV EXPL 24-95 (PA)
Uitspraakdatum: 29 mei 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap Zaanderwijk Bouw B.V.
gevestigd te [vestigingsplaats]
eiseres
verder te noemen: Zaanderwijk
gemachtigde: mr. M.H. Godthelp
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. I. Epe
De zaak in het kort
In deze zaak vordert een ex-werkgever van een ex-werknemer een boete van € 20.000,00 wegens overtreding van een anti-ronselbeding. De kantonrechter oordeelt dat de ex-werknemer het anti-ronselbeding heeft overtreden en daarom een boete moet betalen. De kantonrechter matigt de boete tot € 2.000,00.
Het procesverloop
1.1. Zaanderwijk heeft bij dagvaarding van 21 december 2023 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2. Op 29 april 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Zaanderwijk en [gedaagde] hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft Zaanderwijk bij brief van 18 april 2024 nog stukken toegezonden en [gedaagde] heeft bij brief van 19 april 2024 nog stukken toegezonden.
2 De feiten
[gedaagde] is op 21 maart 2017 in dienst getreden bij Zaanderwijk.
In artikel 11 van de arbeidsovereenkomst is onder meer een anti-ronselbeding overeengekomen. Het artikel luidt als volgt:
“b. Ronselbeding
Het is werknemer niet toegestaan, direct dan wel indirect, zowel voor zichzelf als voor derden, werknemers van werkgever te benaderen teneinde hen te bewegen het dienstverband met hun werkgever en de aan haar gelieerde ondernemingen te beëindigen.”
In artikel 12 van de arbeidsovereenkomst is een boetebepaling opgenomen. Die luidt als volgt:
“12. Boetebepaling
In afwijking van artikel 7:650 leden 3 en 5 BW zal werknemer bij iedere overtredingen van de bepaling 9,10 en 11 inclusief subnr. een onmiddellijk opeisbare tot voordeel van de werkgever strekkende boete verbeuren van € 20.000 ineens, te vermeerderen met een bedrag van € 250 per dag dat de overtreding voortduurt, onverminderd de overige rechten van de werkgever krachtens de wet of de onderhavige overeenkomst, zoals het recht op nakoming van de overtreden bepaling dan wel een verbod of, in plaats van deze boete, schadevergoeding te vorderen alsmede tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst over te gaan, indien die nog mocht bestaan.”
Op enig moment heeft [gedaagde] aan Zaanderwijk kenbaar gemaakt dat hij in dienst wil treden bij [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ), een concurrent van Zaanderwijk.
Partijen hebben op 25 april 2023 een overeenkomst gesloten waarin het tussen partijen geldende non-concurrentiebeding is omgezet in een relatiebeding. Verder staat in de overeenkomst het volgende:
“Indien je akkoord met dit beding bent, dan zijn wij bereid het concurrentiebeding te laten vervallen. Alle overige postcontractuele verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst, zoals geheimhouding en anti-ronselbeding maar ook de boete die staat op overtreding blijven onverkort gehandhaafd.”
[gedaagde] is op 1 mei 2023 in dienst getreden bij [bedrijf] .
In de zomer van 2023 heeft een ex-collega van [gedaagde] , [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) tweemaal een sollicitatiegesprek gehad met [vestigingsdirecteur] (hierna: [vestigingsdirecteur] ), de vestigingsdirecteur van Schildersbedrijf West-Friesland B.V. (hierna: SWF), en heeft [betrokkene 1] met [vestigingsdirecteur] ook telefonisch contact gehad.
Bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf] is Wiba Beheer Heerhugowaard I B.V. (hierna: Wiba). Wiba is ook bestuurder en enig aandeelhouder van SWF.
[betrokkene 1] is niet in dienst getreden bij SWF. Zij heeft Zaanderwijk geïnformeerd dat zij op gesprek is geweest bij SWF en dat [gedaagde] haar contactgegevens aan [vestigingsdirecteur] heeft gegeven.
Op 1 september 2023 heeft Zaanderwijk [gedaagde] gesommeerd een boete te betalen van € 20.000,00.
3 Het geschil
Zaanderwijk vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van
€ 20.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Zaanderwijk legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] het anti-ronselbeding heeft overtreden. Door toedoen van [gedaagde] is [betrokkene 1] door SWF uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek. Dat gesprek heeft ook plaatsgevonden. [gedaagde] is daarom de contractuele boete van € 20.000,00 verschuldigd.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat het anti-ronselbeding niet meer op [gedaagde] van toepassing is, omdat hij geen werknemer meer is van Zaanderwijk. Het anti-ronselbeding is volgens hem alleen van toepassing op een werknemer en niet (ook) op een ex-werknemer. Voor zover Zaanderwijk de bedoeling had deze bepaling ook voor de periode na beëindiging van het dienstverband te willen laten gelden, dan was dat voor [gedaagde] niet duidelijk. [gedaagde] stelt verder dat hij het anti-ronselbeding niet heeft overtreden. Voor zover zou komen vast te staan dat [gedaagde] het anti-ronselbeding heeft overtreden, doet [gedaagde] een beroep op matiging van de boete.
4 De beoordeling
In geschil is of [gedaagde] een boete moet betalen wegens overtreding van het anti-ronselbeding. De kantonrechter zal eerst de formele verweren tegen de toepassing van het beding bespreken. Vervolgens zal beoordeeld worden of [gedaagde] voor de gestelde overtreding verantwoordelijk kan worden gehouden. En zo ja, of matiging van de boete op zijn plaats is.
Toepassing anti-ronselbeding
Vast staat dat partijen bij de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst een rechtsgeldig anti-ronselbeding zijn overeengekomen. Eveneens staat vast dat [gedaagde] bij het einde van de arbeidsovereenkomst door ondertekening akkoord is gegaan met het onverkort handhaven van de postcontractuele verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst, zoals het anti-ronselbeding en het boetebeding (zie 2.5. hierna: de overeenkomst). Dit betekent dat het anti-ronselbeding na het einde van het dienstverband van toepassing is gebleven.
Weliswaar is in het anti-ronselbeding geen tijdsduur opgenomen. Dat maakt het beding echter nog niet nietig. De wettelijke bepalingen omtrent nietigheid zien immers op een beding waarbij de werknemer wordt beperkt om na het einde van de arbeidsovereenkomst op zekere wijze werkzaam te zijn (artikel 7:653 Burgerlijk wetboek (BW)). Het anti-ronselbeding valt daar niet onder. Zaanderwijk heeft relatief kort na het einde van het dienstverband (binnen 5 maanden) een beroep gedaan op het anti-ronselbeding. Voor zover [gedaagde] heeft willen aanvoeren dat Zaanderwijk haar recht heeft verwerkt om zich op het anti ronsel-beding te beroepen, faalt dat.
Het verweer van [gedaagde] dat het beding op hem als niet-werknemer niet van toepassing is, wordt ook verworpen. Uitleg van de overeenkomst aan de hand van de Havviltex-maatstaf1 brengt mee dat [gedaagde] zich heeft verplicht om zich ook na het einde van de arbeidsovereenkomst te houden aan het anti-ronselbeding. Dit volgt uit de letterlijke tekst van de overeenkomst, zoals hiervoor aangehaald, maar mocht Zaanderwijk redelijkerwijs ook verwachten gelet op de omstandigheden waaronder partijen de overeenkomst zijn aangegaan. Door de overeenkomst is Zaanderwijk tegemoet gekomen aan de wens van [gedaagde] om bij [bedrijf] in dienst te kunnen treden door aanpassing van het concurrentiebeding in een relatiebeding, maar bleven de andere “post-contractuele verplichtingen”, zoals het anti-ronselbeding, wel gehandhaafd. [gedaagde] heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die wijzen op een andere bedoeling van de overeenkomst.
Overtreding anti-ronselbeding door [gedaagde] ?
Zaanderwijk stelt dat [gedaagde] het anti-ronselbeding heeft overtreden ten aanzien van werknemer [betrokkene 1] . [gedaagde] ontkent dit door te stellen dat hij niet degene is die de contactgegevens van [betrokkene 1] heeft verstrekt. De kantonrechter is van oordeel dat voldoende is vast komen te staan dat [gedaagde] het anti-ronselbeding heeft overtreden. Dat oordeel wordt als volgt toegelicht.
Niet in geschil is dat [betrokkene 1] , werkneemster bij Zaanderwijk, door [vestigingsdirecteur] telefonisch is benaderd om te solliciteren voor een functie bij SWF en dat [betrokkene 1] met [vestigingsdirecteur] twee gesprekken heeft gehad. In zoverre staat vast dat [betrokkene 1] is “geronseld” in de zin van het anti-ronselbeding.
Beschikbare verklaringen
Ter onderbouwing van haar stelling dat [gedaagde] het anti-ronselbeding heeft overtreden, verwijst Zaanderwijk naar de schriftelijke verklaringen van [betrokkene 1] . [betrokkene 1] verklaart dat zij op 13 juli 2023 is gebeld door [vestigingsdirecteur] , dat zij enigszins verrast maar ook gecharmeerd was over het feit dat men positief over haar spreekt en dat [vestigingsdirecteur] meerdere keren heeft verteld dat hij haar gegevens had ontvangen van [gedaagde] .
Ter toelichting op zijn ontkenning dat hij het beding heeft overtreden heeft [gedaagde] een verklaring van [vestigingsdirecteur] overgelegd. Daarin verklaart [vestigingsdirecteur] dat hij de contactgegevens van [betrokkene 1] niet van [gedaagde] heeft ontvangen en dat hij haar niet heeft verteld dat hij haar gegevens van [gedaagde] heeft ontvangen. Uit die verklaring blijkt niet van wie [vestigingsdirecteur] de contactgegevens van [betrokkene 1] wel heeft ontvangen.
Zaanderwijk heeft voorafgaand aan de zitting een aanvullende verklaring van [betrokkene 1] en een verklaring van haar moeder overgelegd. Daarin stelt [betrokkene 1] expliciet te blijven bij haar verklaring dat [vestigingsdirecteur] haar meerdere keren heeft kenbaar gemaakt dat hij haar gegevens heeft ontvangen van [gedaagde] . Ook verklaart zij dat haar moeder heeft meegeluisterd met telefoongesprek van 13 juli 2023. Haar moeder verklaart, kort gezegd, dat zij aanwezig was bij het telefoongesprek van 13 juli 2023 en dat zij via luidspreker heeft gehoord dat [betrokkene 1] een paar keer aan [vestigingsdirecteur] heeft gevraagd van welke [gedaagde] hij haar gegevens heeft ontvangen en dat [vestigingsdirecteur] meermalen heeft bevestigd dat het om [gedaagde] ging.
Kort voor de zitting heeft [gedaagde] een e-mail overgelegd van [betrokkene 2] ( [betrokkene 2] ; voormalig werknemer van Zaanderwijk) aan [vestigingsdirecteur] en verklaringen van [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3] ) en [betrokkene 4] (hierna: [betrokkene 4] ), twee werknemers van SWF.
In de e-mail van [betrokkene 2] staat het volgende: “Hierbij verklaar ik dat er omstreeks juli 2023 , mij het telefoon nummer van [betrokkene 1] is gevraagd, dat heb ik toen geregeld zonder tegenvraag."
[betrokkene 3] en [betrokkene 4] verklaren beiden dat zij tijdens het telefoongesprek tussen [vestigingsdirecteur] en [betrokkene 1] naast [vestigingsdirecteur] zaten en dat er niet is besproken van wie [vestigingsdirecteur] het telefoonnummer van [betrokkene 1] heeft gekregen.
Waardering van de verklaringen
De kantonrechter acht de verklaringen van [betrokkene 1] betrouwbaar, geloofwaardig en consistent. Zij verklaart uit eigen wetenschap over de feiten. Zij verklaart gedetailleerd over de gevoerde gesprekken. Ook acht de kantonrechter het een aannemelijke gang van zaken dat [betrokkene 1] in het eerste gesprek heeft gevraagd van wie [vestigingsdirecteur] haar contactgegevens heeft gekregen. Zij wordt immers gebeld door [vestigingsdirecteur] zonder zelf te hebben gesolliciteerd op een vacature bij SWF.
Tegenover de verklaringen van [betrokkene 1] staat de verklaring van [vestigingsdirecteur] die de blote ontkenning [gedaagde] slechts bevestigt, maar verder niets zegt over hoe [vestigingsdirecteur] aan de gegevens van [betrokkene 1] is gekomen. De e-mail van [betrokkene 2] biedt op dit punt evenmin duidelijkheid, omdat [betrokkene 2] niet verklaart hoe hij aan de gegevens van [betrokkene 1] is gekomen en aan wie hij deze gegevens heeft gegeven. Met andere woorden: de verklaring van de e-mail sluit niet uit dat [gedaagde] bij het regelen van het telefoonnummer van [betrokkene 1] betrokken is geweest. Bovendien is door Zaanderwijk ter zitting aangevoerd dat [betrokkene 2] een onbetrouwbare getuige is, die met een conflict bij Zaanderwijk is vertrokken. Dat is door [gedaagde] niet betwist.
De verklaringen van [betrokkene 3] en [betrokkene 4] houden evenmin een weerlegging in dat [gedaagde] bij het regelen van het telefoonnummer van [betrokkene 1] betrokken is geweest. Deze verklaringen zijn verder weinig specifiek. Uit die verklaringen blijkt niet bij welk telefoongesprek van [vestigingsdirecteur] met [betrokkene 1] zij aanwezig zijn geweest. Onbetwist is dat [vestigingsdirecteur] twee keer telefonisch heeft gesproken met [betrokkene 1] . Niet is toegelicht hoe zij het telefoongesprek hebben waargenomen en wat hun rol was bij het betreffende telefoongesprek. Het komt de kantonrechter niet aannemelijk voor dat medewerkers erbij gaan zitten als een potentiële kandidaat telefonisch wordt benaderd om te solliciteren. Bovendien zijn deze verklaringen van naderhand en zijn zij afkomstig van werknemers Van [vestigingsdirecteur] , hetgeen afbreuk doet aan hun betrouwbaarheid.
Conclusie
De kantonrechter komt op basis van het bovenstaande tot het oordeel dat Zaanderwijk voldoende heeft aangetoond dat [gedaagde] het anti-ronselbeding heeft overtreden, en dat hij zijn ontkenning onvoldoende heeft gemotiveerd en onderbouwd. Bij deze stand van zaken bestaat geen aanleiding voor een bewijsopdracht.
Dit betekent dat [gedaagde] een boete heeft verbeurd wegens overtreding van het anti-ronselbeding.
Matiging boete
De boete die staat op overtreding van het anti-ronselbeding is bepaald in artikel 12 van de arbeidsovereenkomst. Het betreft een bedrag van € 20.000,00 voor elke overtreding, vermeerderd met € 250,00 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt. Zaanderwijk heeft een boete van € 20.000,00 gevorderd. [gedaagde] heeft echter een beroep op matiging gedaan.
Artikel 6:94 lid 1 BW bepaalt dat de rechter op verlangen van de schuldenaar, indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, de bedongen boete kan matigen. Met die bevoegdheid dient terughoudend te worden omgegaan. Matiging is alleen aan de orde wanneer toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij zal niet alleen moeten worden gelet op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen.2 De omstandigheden van het geval zijn uiteindelijk beslissend en niets verhindert de rechter gewicht toe te kennen aan de hoedanigheid van partijen, zoals het zijn van particulier.3
De kantonrechter is van oordeel dat onverkorte toepassing van het boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij is van belang dat de boetebepaling niet is afgestemd op de werkelijke schade die Zaanderwijk kan lijden als gevolg van een overtreding van het anti-ronselbeding, nu de boetebepaling ook geldt voor overtredingen van andere bedingen, waaronder het geheimhoudings-, concurrentie- dan wel relatiebeding. Ook is van belang dat het hier gaat om een boete van een aanzienlijke omvang voor een enkele overtreding waar [gedaagde] volledig in privé voor wordt aangesproken. De kantonrechter weegt verder mee dat [betrokkene 1] niet uit dienst is getreden bij Zaanderwijk. In dit opzicht heeft Zaanderijk geen schade geleden. Ook anderszins is niet gebleken dat Zaanderwijk nadeel heeft ondervonden van overtreding van het anti-ronselbeding. In deze omstandigheden ziet de kantonrechter aanleiding het bedrag van de boete te matigen tot € 2.000,00.
Zaanderwijk heeft over de contractuele boete de wettelijke rente gevorderd. Uit de wet4 volgt dat een verschuldigde contractuele boete in de plaats treedt van schadevergoeding op grond van de wet en omdat wettelijke rente een vorm van schadevergoeding is, kan de wettelijke rente niet naast de contractuele boete worden gevorderd. Dit is slechts anders als partijen zijn overeengekomen dat zowel de wettelijke schadevergoeding als de boete verschuldigd is, omdat artikel 6:92 lid 2 BW van regelend recht is. Uit artikel 12 van de arbeidsovereenkomst blijkt dat dit het geval is. De wettelijke rente zal worden toegekend vanaf de dag van dagvaarding.
De slotsom is dat [gedaagde] een boete van € 2.000,00 moet betalen aan Zaanderwijk, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 december 2023.
Proceskosten
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij grotendeels ongelijk krijgt. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Zaanderwijk als volgt vastgesteld:
- dagvaarding € 107,84
- griffierecht € 372,00
- salaris gemachtigde € 408,00 (2 punten x tarief € 204,00)
- nakosten € 102,00
Totaal € 989,84