Rechtbank Noord-Holland, 04-07-2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:6906, HAA 24/2565, HAA 24/2709, HAA 24/2662, HAA 2642, HAA 24/2641, HAA 24/2638 en HAA 24/2762
Rechtbank Noord-Holland, 04-07-2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:6906, HAA 24/2565, HAA 24/2709, HAA 24/2662, HAA 2642, HAA 24/2641, HAA 24/2638 en HAA 24/2762
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 4 juli 2024
- Datum publicatie
- 9 juli 2024
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2024:6906
- Zaaknummer
- HAA 24/2565, HAA 24/2709, HAA 24/2662, HAA 2642, HAA 24/2641, HAA 24/2638 en HAA 24/2762
Inhoudsindicatie
Vovo afgewezen. Van een voldoende spoedeisend belang is geen sprake als het resultaat dat met het indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening wordt nagestreefd daarmee niet daadwerkelijk (meer) kan worden bereikt. Met het bestreden besluit is weliswaar een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een mestsilo, maar het bouwplan is inmiddels hangende de bezwaarprocedure door vergunninghoudster gewijzigd. De voorzieningenrechter komt tot het voorlopige oordeel dat de mestsilo in de gewijzigde opzet onder de Omgevingswet omgevingsvergunningvrij kan worden uitgevoerd. Voor een belangenafweging is dan geen ruimte. Evenmin is er een verplichting tot participatie. Gelet hierop heeft een schorsing van de verleende omgevingsvergunning geen feitelijke betekenis, omdat daarmee de bouw van de mestsilo niet voorkomen kan worden. De voorzieningenrechter komt daarom niet toe aan een inhoudelijke bespreking van de bezwaargronden, die met de verleende omgevingsvergunning te maken hebben. Dat geldt ook in het bijzonder voor de vraag of vergunninghoudster wel of niet bevoegd was om de aanvraag voor een omgevingsvergunning in te dienen. Of er een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan realisering van een omgevingsvergunningvrij bouwplan is aan de civiele rechter om te beoordelen en niet aan de bestuursrechter.
Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 24/2565, HAA 24/2709, HAA 24/2662, HAA 2642, HAA 24/2641, HAA 24/2638 en HAA 24/2762
[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , verzoekers 1,
[verzoeker 3] en [verzoeker 4], verzoekers 2,
[verzoeker 5] en [verzoeker 6], verzoekers 3,
[verzoeker 7] en [verzoeker 8], verzoekers 4,
[verzoeker 9] en [verzoeker 10], verzoekers 5,
[verzoeker 11] en [verzoeker 12], verzoekers 6, en
[verzoeker 13] en [verzoeker 14], verzoekers 7
hierna ook: verzoekers
allen uit Barsingerhorn/Wieringerwaard,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hollands Kroon, het college
(gemachtigde: B. van Yperen).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [vergunninghoudster] uit Nistelrode , vergunninghoudster
(gemachtigde: mr. W. Koster)
Inleiding
1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om voorlopige voorzieningen van verzoekers tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het oprichten van een mestsilo op het perceel [perceel] in Wieringerwaard.
Het college heeft deze omgevingsvergunning met het besluit van 19 april 2024 aan vergunninghoudster verleend. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Vergunninghoudster heeft schriftelijk gereageerd. Namens verzoekers 1 heeft
[naam 1] en haar gemachtigde mr. dr. G.T.J. Hoff schriftelijk gereageerd.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 20 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers 1 samen met [naam 1] en haar gemachtigde mr. dr. G.T.J. Hoff, verzoekers 2, verzoekers 3, verzoekers 4, verzoekers 5 en verzoekers 7; de gemachtigde van het college en [naam 2] ; vergunninghoudster,
[naam 3] (beiden mede namens maatschap [maatschap] ), [naam 4] en de gemachtigde van vergunninghoudster. Verzoekers 6 hebben met bericht vooraf niet aan de zitting deelgenomen.
Totstandkoming van het besluit
2. Vergunninghoudster woont samen met haar echtgenoot [naam 4] in Nistelrode , Noord-Brabant, alwaar haar echtgenoot een varkenshouderij heeft. Vergunninghoudster is de zus van [naam 1] en de dochter van [naam 3] . Vergunninghoudster is samen met haar twee zussen, [naam 1] en [naam 5] , en haar vader lid van de maatschap [maatschap] . De maatschap is gevestigd op het perceel [perceel] in Wieringerwaard (hierna: het perceel) en betreft een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. Verzoekers zijn omwonenden van dit agrarische bedrijf en wonen respectievelijk op [straat] [nummer 1] [nummer 2] , [nummer 3] , [nummer 4] , [nummer 5] en [nummer 6] in Barsingerhorn en [straat] [nummer 7] in Wieringerwaard.
Op 11 januari 2024 heeft vergunninghoudster een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een mestsilo van 1500 m3 op het perceel. De mestsilo heeft een gebruiksoppervlakte van 386 m2 en een bouwhoogte van 3,58 meter. Ter plaatse geldt het tijdelijke deel van het omgevingsplan bekend als het voormalige bestemmingplan “Buitengebied Anna Paulowna 6”. Op het perceel rust de enkelbestemming ‘Agrarische doeleinden 1’1 en de dubbelbestemming ‘Archeologisch waardevol gebied’2. Tevens geldt op het perceel het voormalig bestemmingplan “Parkeren en Wonen”.
Met het besluit van 19 april 2024 (hierna: het bestreden besluit) heeft het college de omgevingsvergunning verleend voor de ‘bouwactiviteit (omgevingsplanactiviteit)’3. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanvraag voldoet aan de eisen van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), de Welstandsnota, lokale regelgeving zoals het omgevingsplan en de omgevingsverordening en dat het college de omgevingsvergunning daarom niet mag weigeren (een zogenoemde ‘gebonden beschikking’). Het bouwplan voldoet aan artikel 3.2, onder g, aanhef en sub 4, van het bestemmingplan “Buitengebied Anna Paulowna 6”, omdat de beoogde mestsilo gebouwd wordt binnen het bouwvlak en een hoogte heeft die lager is dan 5 meter gemeten vanaf het peil. Het bouwplan voldoet ook aan artikel 31.2, aanhef en onder c, van het bestemmingplan “Buitengebied Anna Paulowna 6”, omdat de beoogde mestsilo een oppervlakte heeft van 418 m2. Het college verleend, onder verwijzing naar het positieve advies van 18 april 2024 van Archeologie West-Friesland, vrijstelling op grond van artikel 31.3, aanhef en onder b, van de planregels, omdat de gronden waarop de mestsilo moet worden gebouwd reeds jarenlang bewerkt is door het agrarische bedrijf en het hierdoor niet aannemelijk is dat de archeologische waarden, mits die nog onaangeroerd aanwezig zijn, door de bouwactiviteiten onevenredig worden geschaad. Daarnaast voldoet het bouwplan aan het bestemmingsplan “Parkeren en Wonen”, omdat het bouwplan geen betrekking heeft op wonen en de mestsilo geen verkeersaantrekkende beweging heeft welke het rechtvaardigt om extra parkeerplekken te eisen. Het bouwplan voldoet tot slot aan de Welstandsnota Hollandse Kroon, omdat het bouwplan geen exces vormt en voldoet aan de globale welstandsregels. Verder heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan voor de activiteit ‘Bouwactiviteit (technisch)’ vergunningvrij is. Het bouwplan voldoet aan artikel 2.25 van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl), omdat de mestsilo wordt gebouwd op de grond; een bouwhoogte van lager dan 5 meter heeft; één bouwlaag heeft; niet voorzien is van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte; en als gevolg van de bouwactiviteit niet een hoofdgebouw wordt.
Op 17 juni 2024 heeft vergunninghoudster via een nieuwe aanvraag het bouwplan gewijzigd. De gebruiksoppervlakte van de mestsilo is verkleind naar 324 m2 en het bouwwerk is verplaatst naar achteren en komt 4,70 meter achter het hoofdgebouw op het perceel. Dit maakt volgens vergunninghoudster dat er sprake is van een activiteit met een gezamenlijke oppervlakte minder dan 350 m2 (dit was eerst meer dan 350 m2), zoals weergegeven in artikel 22.117, tweede lid, van het Omgevingsplan gemeente Hollandse Kroon (hierna: het Omgevingsplan). Hierdoor is er sprake van een afstand van 50 meter die moet worden aangehouden ten aanzien van de woningen van verzoekers (geurgevoelige objecten) en hieraan wordt voldaan. Daarnaast komt het bouwwerk hiermee op het achtererfgebied te liggen, waardoor er niet langer sprake is van een vergunningsplicht. Dit is bepaald in artikel 22.27, aanhef en onder g, sub 1, van het Omgevingsplan.