Rechtbank Noord-Holland, 21-02-2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:7168, C/15/341237 / HA ZA 23-359
Rechtbank Noord-Holland, 21-02-2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:7168, C/15/341237 / HA ZA 23-359
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 21 februari 2024
- Datum publicatie
- 22 juli 2024
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2024:7168
- Zaaknummer
- C/15/341237 / HA ZA 23-359
Inhoudsindicatie
Vaststellen legitieme portie. Incident overleggen bescheiden. Afwijzing vordering in incident.
Uitspraak
vonnis
Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/341237 / HA ZA 23-359
Vonnis in incident van 21 februari 2024
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [plaats 1],
eiseres in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. J.P. den Besten te Zoetermeer,
tegen
[gedaagde] , in haar hoedanigheid van executeur en (enig) erfgenaam in de nalatenschap van [erflaatster],
wonende te [plaats 2],
gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident,
advocaat: mr. R.H. Edens te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
-
de dagvaarding van 16 juni 2023, tevens houdende de incidentele vordering, met producties 1 tot en met 11;
- -
-
de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 8 van [gedaagde];
- -
-
de conclusie van antwoord in incident van [gedaagde];
- -
-
de akte uitlating producties tevens wijziging van eis van [eiser];
- -
-
de akte naar aanleiding wijziging eis met producties 1 tot en met 5 van [gedaagde];
- -
-
de akte uitlating producties van [eiser].
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald in het incident.
2 Het geschil
[eiser] vordert in de hoofdzaak, samengevat, dat de rechtbank de legitieme portie van [eiser] in de nalatenschap van [erflaatster] (hierna: erflaatster) vaststelt en [gedaagde] veroordeelt om deze aan [eiser] te betalen, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
[gedaagde] voert verweer in de hoofdzaak.
[eiser] vordert in het incident, samengevat en na wijziging van eis, dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] veroordeelt binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan [eiser] de volgende gegevens te verstrekken:
-
Opgave uitvaartkosten en verzekeringen erflaatster;
-
Levensverzekeringen van erflaatster;
-
Overzicht banksaldi op datum overlijden erflaatster;
-
Banafschriften (dagafschriften) tussen overlijden erflater (op 17 mei 2018) en erflaatster op 19 oktober 2022);
-
Taxatie auto in nalatenschap erflaatster;
-
Opgave schenkingen door erflater en erflaatster;
-
Bewijs aanvaarding nalatenschap erflaatster door [gedaagde];
-
Een (contra) taxatierapport van de woning van de woning op de sterfdatum van erflaatster, opgesteld in opdracht van [eiser] door een door haar aan te wijzen deskundige, te weten [betrokkene] van Van Groeningen Makelaardij te Hoofddorp, waaraan onvoorwaardelijke medewerking moet verlenen;
-
de aangifte inkomstenbelasting 2017;
-
de bankafschriften vanaf datum overlijden van erflaatster tot en met heden;
en medewerking te verlenen aan de (contra) taxatie van de woning op de sterfdatum van erflaatster, primair uit te voeren door [betrokkene] van Van Groeningen Makelaardij te Hoofddorp, dan wel een door de rechtbank aan te wijzen deskundige;
II. een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag of een gedeelte daarvan dar [gedaagde] hiermee in gebreke is, met een maximum van € 25.000,-;
III. bepaalt dat - indien en voor zover [gedaagde] de gevraagde gegevens niet (meer) tot haar beschikking heeft - [gedaagde] die gegevens binnen twee weken na dit vonnis dient op te vragen en ter beschikking van dient te stellen, althans haar medewerking moet verlenen aan het opvragen van de gegevens, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag of een gedeelte daarvan dar [gedaagde] hiermee in gebreke is, met een maximum van € 25.000,-, en bepaalt dat, indien het maximum aan dwangsommen is verbeurd, [eiser] is gemachtigd om de betreffende gegevens namens [gedaagde] bij de diverse instellingen op te vragen;
een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
[eiser] legt hieraan ten grondslag dat zij op grond van artikel 4:78 BW recht heeft op (een afschrift van) alle bescheiden die zij nodig heeft voor de berekening van haar legitieme portie in de nalatenschap van erflaatster.
[gedaagde] voert verweer in het incident. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3 De beoordeling in het incident
Tussen partijen staat vast dat de bescheiden zoals genoemd in vordering I, sub 2 tot en met 5 en sub 10 (inmiddels) aan [eiser] zijn verstrekt. Zij heeft dus geen belang meer bij toewijzing van deze vorderingen.
De gevorderde opgave van de uitvaartkosten en uitvaartverzekeringen (vordering I sub 1) zal worden afgewezen, omdat [gedaagde] ook daaraan al heeft voldaan, met overlegging van productie 1 (bijlage 8) en productie 4 bij de conclusie van antwoord. Het betreft een specificatie van de uitvaartkosten (ter hoogte van € 6.120,70) en twee polisbladen van uitvaartverzekeringen (waarop een kapitaal ter hoogte van € 227,- en € 908,- is vermeld). De aan de rechtbank ter beschikking gestelde kopieën zijn weliswaar van slechte kwaliteit, maar niet onleesbaar, zodat dit bezwaar van [eiser] niet opgaat.
De gevorderde opgave van schenkingen (vordering I sub 6) is evenmin toewijsbaar. De rechtbank begrijpt de stellingen van [gedaagde] aldus, dat erflaatster haar eigen administratie verzorgde en dat [gedaagde] geen schenkingen bekend zijn en er geen noemenswaardige vermogensverschuivingen hebben plaatsgevonden, zodat er ook geen aanleiding is om aan te nemen dat sprake is geweest van schenkingen (zie onder meer randnummers 3 en 4 van de akte naar aanleiding wijziging eis). [eiser] heeft daar tegenin gebracht dat wel sprake is geweest van schenkingen (aan de kleinkinderen).
Of schenkingen zijn gedaan die moeten worden betrokken bij de berekening van de legitieme, dient verder in de hoofdzaak te worden beslist. Voor de beoordeling in dit incident is bepalend dat [gedaagde] niet kan worden veroordeeld opgave te doen van schenkingen, wanneer zij stelt dat haar geen schenkingen bekend zijn.
[eiser] heeft niet toegelicht welk belang zij heeft bij het gevorderde bewijs van de aanvaarding van de nalatenschap door [gedaagde] (vordering I onder 7). Daarbij komt dat [eiser] desgewenst zelf (in haar hoedanigheid van legitimaris) een afschrift van de verklaring van erfrecht bij de betrokken notaris kan opvragen, waarin deze informatie is vermeld (vgl. artikel 4:188 lid 1 sub a BW jo. art. 49b Wet op het notarisambt). Daarvoor heeft zij de medewerking van [gedaagde] niet nodig. Ook dit deel van de vordering is dus niet toewijsbaar.
Vordering I onder 8 (het rapport van de eventueel nog te verrichten contra-taxatie van de woning) is geen stuk waarvan afgifte kan worden gevorderd, omdat die taxatie nog niet heeft plaatsgevonden en het stuk dus nog moet worden opgesteld. Of [gedaagde] verplicht is haar medewerking te verlenen aan een nieuwe contra-taxatie, zal in het navolgende (vanaf 3.8 van dit vonnis) worden besproken.
[eiser] vordert tot slot een afschrift van de aangifte inkomstenbelasting 2017 (vordering I onder 9). Zij legt hieraan ten grondslag dat zij met de aangifte de eventuele vermogensverschuivingen gedurende een langere aaneengesloten periode kan beoordelen. [gedaagde] heeft in reactie daarop toegelicht dat de aangifte niet in haar bezit is. Wel heeft [gedaagde] de aanslagen inkomstenbelasting 2017 van erflaatster (en erflater) aan [eiser] verstrekt.
Overwogen wordt dat [eiser] niet heeft toegelicht welke informatie zij uit de aangifte inkomstenbelasting 2017 wil halen, die niet ook is terug te vinden op de overgelegde en gespecifieerde aanslag 2017. [gedaagde] is bovendien niet verplicht tot het verschaffen van inzicht in het vermogensverloop over jaren voor het overlijden van erflaatster (vgl. bijvoorbeeld Gerechtshof Den Haag 18 juni 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:1869). Ook deze vordering wordt daarom afgewezen.
De slotsom is dat [gedaagde] niet verplicht is tot het verstrekken van nadere bescheiden. Ook de gevraagde veroordelingen van [gedaagde] om stukken op te vragen bij derden (of daaraan medewerking te verlenen) en de machtiging van [eiser] om die bescheiden zelf op te vragen bij derden (vordering III), worden dus afgewezen.
(Contra-)taxatie van de woning
[eiser] vordert dat [gedaagde] meewerkt aan een (contra-)taxatie van de woning die behoort tot de nalatenschap van erflaatster, met als peildatum de sterfdatum van erflaatster (19 oktober 2022).
[gedaagde] heeft er op gewezen dat er al drie taxatierapporten zijn opgesteld van de betreffende woning en heeft de volgende rapporten in het geding gebracht:
- -
-
van Jansen Smit Makelaars voor een marktwaarde van € 395.000,- per 19 oktober 2022;
- -
-
van Taxatieprofs voor een markwaarde van € 390.000,- per 3 mei 2023;
- -
-
van WK Makelaars voor een marktwaarde van € 395.000,- per 8 mei 2023.
[eiser] heeft aangevoerd dat geen van de rapporten een waardebepaling bevat per datum overlijden van erflaatster, zodat de rapporten onbruikbaar zijn voor het berekenen van de legitieme portie. Gelet op de marktontwikkeling in de huizenmarkt is de waarde in 2022 hoger dan de getaxeerde waarde, aldus [eiser].
De rechtbank constateert dat het rapport van Jansen Smit (wel degelijk) een waardebepaling bevat per sterfdatum van erflaatster (19 oktober 2022). Het betoog van [eiser] dat de rapporten niet bruikbaar zijn, wordt dus gepasseerd.
[eiser] stelt verder dat (de taxateur heeft verklaard dat) “het NWWI op het punt heeft gestaan / staat” het rapport van Jansen Smit in te trekken (randnummer 6 akte uitlating producties tevens wijziging van eis van [eiser]).
Overwogen wordt dat op het rapport van Jansen Smit is vermeld dat het rapport is geregistreerd bij het Nederlands Woning Waarde Instituut (NWWI). Dat NWWI van plan is geweest (of nog is) om het rapport van Jansen Smit in te trekken, blijkt nergens uit. In ieder geval staat vast dat dat tot op heden niet is gebeurd. Ook heeft [eiser] niet toegelicht waarom NWWI van plan was het rapport in te trekken en wat er volgens [eiser] mis is met het rapport van Jansen Smit. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van het rapport van Jansen Smit te twijfelen. Omdat [eiser] niet aan haar stelplicht heeft voldaan, wordt aan het aangeboden getuigenbewijs in dit incident niet toegekomen.
Ook heeft [eiser] aangevoerd dat het rapport van WK Makelaars niet is ondertekend/geparafeerd en dat het rapport van Taxatieprofs enkel is geparafeerd. Vast dat het rapport van Jansen Smit wel is ondertekend en (anders dan [eiser] betoogt) ook het rapport van Taxatieprofs op pagina 39 is voorzien van een handtekening. Voor zover het rapport van WK Makelaars niet is ondertekend, doet ook dit aan de betrouwbaarheid niets af, omdat ook dat rapport is geregistreerd bij het NWWI, waaruit de rechtbank afleidt dat het rapport definitief en gevalideerd is.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat [eiser] haar belang bij het laten verrichten van nóg een taxatie van de woning, onvoldoende heeft toegelicht. De enkele omstandigheid dat de al opgestelde taxatierapporten alleen in opdracht van [gedaagde] zijn opgesteld en niet in opdracht van beide partijen gezamenlijk, is daarvoor in ieder geval onvoldoende, omdat zo’n gezamenlijke opdrachtverlening niet tot een andere uitkomst zal leiden.
De vordering om [gedaagde] te veroordelen medewerking te verlenen aan de taxatie van de woning zal daarom worden afgewezen.
Slotsom en proceskosten
De slotsom in het incident is dat de vorderingen zullen worden afgewezen.
In de relatie tussen partijen ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten in het incident te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.