Rechtbank Noord-Nederland, 26-03-2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:1406, 8267102 AR VERZ 20-3
Rechtbank Noord-Nederland, 26-03-2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:1406, 8267102 AR VERZ 20-3
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 26 maart 2020
- Datum publicatie
- 26 maart 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2020:1406
- Zaaknummer
- 8267102 AR VERZ 20-3
Inhoudsindicatie
Verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:669, lid 3, onder e BW tussen de RUG en de werknemer, een hoogleraar, toegewezen.
Het opzegverbod wegens ziekte staat niet in de weg aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst omdat het verzoek daartoe van de RUG geen verband houdt met de ziekte van de werknemer (artikel 7:671b, lid 6 BW).
De werknemer heeft een grote staat van dienst en heeft gedurende zijn 25-jarig dienstverband veel betekend voor de RUG. Deze staat van dienst neemt echter niet weg dat de werknemer beslissingen heeft genomen en uitgevoerd die zodanig indruisen tegen de belangen van de RUG, dat van de RUG in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De werknemer heeft zonder de RUG daarin op dat moment te kennen in augustus 2014 een stichting (SNG) opgericht en vanaf die datum gelden die bestemd waren voor de RUG op de bankrekening van die stichting laten bijschrijven. Daarmee heeft hij iedere controle door de RUG over die gelden onmogelijk gemaakt en heeft hij de RUG de mogelijkheid onthouden om zelf te beslissen over de wijze waarop die gelden zouden worden besteed. De kantonrechter acht de handelwijze van de werknemer zeer laakbaar en daarom ernstig verwijtbaar. Dat hij een en ander niet heeft gedaan om zichtzelf te bevoordelen of de RUG te benadelen maakt dit niet anders.
Incidenteel verzoek ex artikel 843a Rv van de werknemer tot afgifte van en/of inzage in geanonimiseerd rapport en specifieke stukken afgewezen omdat de werknemer daarbij in het kader van de onderhavige ontslagprocedure geen rechtmatig belang heeft.
Uitspraak
Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 8267102 AR VERZ 20-3
Beschikking van de kantonrechter van 26 maart 2020
inzake
de Rijksuniversiteit Groningen,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te (9712 CP) Groningen, Broerstraat 5,
verzoekende partij in het verzoek,
verwerende partij in het incidentele verzoek,
hierna de RUG te noemen,
gemachtigde: mr. D. Lacevic, advocaat te Groningen (postadres: postbus 1100, 9701 BC te Groningen),
tegen
[de werknemer],
wonende te [adres],
verwerende partij in het verzoek,
verzoekende partij in het incidentele verzoek,
hierna [de werknemer] te noemen,
gemachtigde: mr. A. Kootstra, advocaat te Groningen (Phebensstraat 7, 9711 BL te Groningen).
1 Het procesverloop
De RUG heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden, ingekomen ter griffie op 14 januari 2020. [de werknemer] heeft op 17 februari 2020 een verweerschrift, tevens houdende een incidenteel verzoek ex artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), ingediend. Partijen hebben daarbij meerdere producties overgelegd.
Op 27 februari 2020 heeft de zitting plaatsgevonden, in aanwezigheid van partijen (de RUG vertegenwoordigd door [naam], lid van het bestuur van de Faculteit der Letteren, en [naam], medewerker afdeling Human Resourses) en hun gemachtigden. Voorafgaand aan de zitting hebben partijen nog stukken toegezonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Mr. Kootstra heeft ter zitting pleitaantekeningen overgelegd.
Uitspraak is bepaald op heden.
2 De feiten
Het volgende staat tussen partijen vast en acht de kantonrechter van belang.
de werknemer], geboren [geboortedatum], is op 1 februari 1995 in dienst getreden bij de RUG als universitair docent Internationale Betrekkingen (IB) bij de afdeling IBIO van de Faculteit der Letteren. In 2003 werd hij bevorderd tot universitair hoofddocent IBIO. Sinds 1 april 2012 vervult hij de functie van hoogleraar 2 in de leerstoel Globalisation Studies and Humanitarian Action, laatstelijk met een salaris van € 8.127,00 bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag. Tevens is [de werknemer] sinds enige jaren voorzitter van het afdelingsbestuur en voorzitter van het clusterbestuur binnen de faculteit.
Vanuit de Europese Unie (EU) is een aantal Europese universiteiten gevraagd een MA-opleiding te starten op het terrein van Humanitarian Action. De RUG is sinds 1999 één van de deelnemende universiteiten. Door meerdere Europese universiteiten wordt gezamenlijk de masteropleiding NOHA (Network On Humanitarian Action) aangeboden, waarbij studenten per semester kiezen aan welke van de deelnemende universiteiten zij onderwijs volgen.
In 2001 is door de deelnemende universiteiten een vereniging opgericht: NOHA AISBL, gevestigd te Brussel. Deze internationale vereniging zonder winstoogmerk naar Belgisch recht fungeert als uitvoeringsorganisatie van de deelnemende universiteiten.
De jaarlijks door de EU verstrekte subsidiegelden worden door NOHA AISBL verdeeld over de deelnemende universiteiten conform daarover gemaakte afspraken. Daarnaast betalen deelnemende studenten aan NOHA AISBL tuition fees/participation costs wanneer ze aan het internationale studieprogramma willen deelnemen. NOHA AISBL verdeelt ook deze gelden onder de deelnemende universiteiten op basis van een bedrag per student per semester.
In 2003 werd [de werknemer] directeur van het NOHA-programma bij de RUG. In 2005 trad hij toe tot het dagelijks bestuur van NOHA AISBL, in de functie van penningmeester.
In 2011 heeft het College van Bestuur van de RUG Globalisation Studies Groningen (hierna: GSG) opgericht. Bij de oprichting is [de werknemer] door voornoemd college benoemd tot wetenschappelijk directeur van GSG.
In 2014 werd [de werknemer] voorzitter van het bestuur van NOHA AISBL.
Op 9 juli 2014 heeft [de werknemer] de Stichting NOHA Groningen (hierna: SNG) opgericht. [de werknemer] is aangetreden als voorzitter van het bestuur van SNG. Als medebestuurders zijn een promovendus en een secretaresse van [de werknemer] aangetreden. De geldstromen vanuit NOHA AISBL liepen daarna via SNG.
In een schriftelijk betalingsverzoek afkomstig van SNG aan de voormalig portefeuillehouder middelen, gedateerd 28 april 2015, is vermeld dat SNG collegegeld heeft voorgeschoten voor een drietal studenten. Verzocht werd een bedrag van € 7.413,00 te laten overmaken naar het volgende bankrekeningnummer:
“To be paid to NOHA Groningen
IBAN [bankrekeningnummer]
BIC/SWIFT [BIC/SWIFT nummer]
Ref: tuition fee grantees 2013-14”
Het in de vorige alinea vermelde bankrekeningnummer staat op naam van SNG. Uit het autorisatieoverzicht van de RUG kan afgeleid worden dat dit schriftelijke betalingsverzoek op 18 mei 2015 is goedgekeurd door de toenmalige portefeuillehouder middelen van de Faculteit der Letteren van de RUG.
Vanaf 2016 organiseert de RUG jaarlijks een Humanitarian Engineering Workshop (HEW) voor studenten van de Texas University. Op briefpapier van de RUG heeft SNG meerdere malen betalingsverzoeken gedaan aan de Texas University. Sommige van deze verzoeken zijn ondertekend door [de werknemer]. In deze verzoeken staan de bankgegevens van SNG vermeld. De Texas University heeft de gevraagde bedragen overgemaakt op de bankrekening van SNG.
Op 26 juni 2017 is een overeenkomst gesloten tussen GSG (zie rechtsoverweging 2.7.) en the Russian Presidential Academy of National Economy and Public Administration (hierna: RANEPA). In die overeenkomst staat het bankrekeningnummer van SNG vermeld. De overeenkomst is namens de RUG ondertekend door [de werknemer]. Daarbij is gebruik gemaakt van een stempel van de Faculteit der Letteren van de RUG.
In een brief van [de werknemer] van 11 maart 2019, gericht aan de portefeuillehouder middelen van het faculteitsbestuur van de Faculteit der Letteren, staat onder meer het volgende:
“Graag vraag ik hierbij je aandacht voor een wijziging in de financiële organisatie van ons NOHA-programma. In 2014 hebben wij de Stichting NOHA Groningen opgericht (…). De reden hiervoor was de noodzaak om tijdelijk een flexibele structuur te creëren voor de tijdige betaling van de tuition fees van de NOHA-studenten. De financiering verliep via de stichting NOHA AISBL (gevestigd te Brussel), die de gelden namens het Erasmus Mundus consortium (…) herverdeelt.
(…)
Nu is er inmiddels een nieuwe financieringsstructuur ontstaan voor NOHA International AISBL, waarbij ook de auditing in Brussel (Stichting NOHA AISBL) langs nieuwe kanalen plaatsvindt. In dat licht is de vraag ontstaan naar de relatie tussen de Stichting NOHA Groningen en de RUG. (…) De nieuwe auditors wensen een verklaring van de Universiteit dat de voor NOHA Groningen gereserveerde gelden daadwerkelijk aan het programma besteed zijn.
Ik besef dat ik hierover al in een veel eerder stadium met jou of de decaan in gesprek had moeten gaan, maar dat is er door de vele werkzaamheden en overmatige werkdruk domweg niet van gekomen. Het verzoek van NOHA International is dan ook een goede aanleiding om dit recht te zetten. Graag zou ik de situatie op korte termijn met je bespreken waarbij ik tevens hoop dat je bereid bent NOHA International de gevraagde verklaring te geven (een concepttekst is bijgesloten). Uiteraard geef ik je graag volledige inzage in alle transacties van de Stichting.”
Vanaf 11 maart 2019 is [de werknemer] volledig arbeidsongeschikt wegens ziekte.
Bij brief van 19 maart 2019 heeft het College van Bestuur van de RUG onder meer het volgende aan [de werknemer] medegedeeld:
“Uit een brief van u d.d. 11 maart 2019 (…) hebben wij kunnen opmaken dat u als (mede-) oprichter en bestuurder (voorzitter) van de Stichting NOHA Groningen ogenschijnlijk een bewuste keuze heeft gemaakt om (tijdelijk) een flexibele structuur buiten de RUG-administratie te creëren voor de betaling van de tuition fees van NOHA-studenten.
Voor zover wij begrijpen heeft u met het (mede) opzetten van de stichting NOHA Groningen er feitelijk voor zorggedragen dat u gelden vanuit de stichting NOHA AISBL (gevestigd te Brussel) bestemd voor de RUG in ieder geval heeft onttrokken aan de zeggenschap die de RUG hierover normaal gesproken zou moeten hebben op basis van de door de RUG gesloten consortium agreements.
Gelet op de ernst van deze handelwijze, uw leidinggevende functie, uw rol als President van NOHA AISBL (gevestigd te Brussel) alsook de voorzitter van de stichting NOHA Groningen, het feit dat u uw betrokkenheid bij de stichting NOHA Groningen niet als nevenwerkzaamheid bij het Faculteitsbestuur heeft gemeld en de daaruit voortvloeiende noodzaak tot nader onderzoek achten wij het onwenselijk dat u aanwezig bent op het werk. Wij zien ons derhalve thans genoodzaakt om u op basis van artikel 6.15 lid 1 sub c CAO NU met onmiddellijke ingang op non-actief te stellen. De non-actiefstelling is op basis van artikel 6.16 lid 1 sub a CAO NU met behoud van bezoldiging.
De non-actiefstelling zal in ieder geval voortbestaan voor de duur van het nadere onderzoek en de daaruit voortvloeiende besluitvorming.
Voor de duur van de non-activiteit mag u niet op uw werk verschijnen, geen werkzaamheden in het kader van uw functie bij de RUG verrichten en is de toegang tot uw e-mailaccount en toegang tot de universitaire gegevensbestanden geblokkeerd.”
Vervolgens zijn er berichten in de pers verschenen dat de RUG een onderzoek zal laten instellen naar mogelijke fraude van drie RUG-medewerkers die banden hebben met SNG.
De RUG heeft aan Ernst & Young Forensic & Integrity Services (hierna: EY) de opdracht gegeven om onafhankelijk feiten vast te stellen en onderzoek te doen naar de financiële stromen rond SNG.
Namens [de werknemer] is op 29 april 2019 bezwaar gemaakt tegen de beslissing om hem op non-actief te stellen. Bij brief van 14 mei 2019 heeft de RUG, onder verwijzing naar de daartoe door [de werknemer] geboden mogelijkheid, de behandeling van dit bezwaarschrift aangehouden.
Hangende het onderzoek van EY hebben de RUG en NOHA AISBL afzonderlijk van elkaar conservatoir beslag laten leggen op het privévermogen van [de werknemer] en hebben zij ieder een civiele procedure tegen hem aangespannen bij de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, waarbij een schadevergoeding van 1,2 miljoen euro respectievelijk 1,9 miljoen euro is gevorderd.
Gedurende het onderzoek van EY is door EY meerdere malen met [de werknemer] gesproken.
Op 20 november 2019 heeft EY de resultaten van haar onderzoek aan de RUG verstrekt in de vorm van een 59 pagina’s tellend rapport met vele bijlagen. In het rapport zijn geen conclusies opgenomen. Een geanonimiseerd exemplaar van dit rapport, inclusief bijlagen, is vervolgens door de RUG verstrekt aan [de werknemer]. Voor zover van belang zullen bevindingen uit dit rapport hierna onder “5. De beoordeling” worden vermeld.
Op 13 januari 2020 is namens de RUG mondeling aan [de werknemer] meegedeeld dat bij de kantonrechter een verzoek zal worden ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst die tussen partijen bestaat.
De RUG heeft op 13 januari 2020 voorts een persbericht doen uitgaan met als titel “RUG neemt maatregelen na onderzoek financiering NOHA-programma”. In dat persbericht wordt onder meer gewag gemaakt van het ontslag van een medewerker.
Op 16 januari 2020 is er in de NRC een interview gepubliceerd met de bestuursvoorzitter van de RUG waarin onder meer staat dat een hoogleraar globalisering en humanitaire hulp en twee van zijn medewerkers voor 1,2 miljoen euro hebben gefraudeerd. In het interview heeft de bestuursvoorzitter vragen over de onderhavige kwestie beantwoord.
3 Het geschil
De RUG verzoekt – zakelijk weergegeven – :
I. de arbeidsovereenkomst met [de werknemer] te ontbinden primair op grond van artikel 7:671b van het Burgerlijk Wetboek (BW), in samenhang met artikel 7:669 lid 1 en lid 3, onderdeel e BW en subsidiair op grond van artikel 7:671b BW in samenhang met artikel 7:669 lid 1 en lid 3, onderdeel g BW;
II. bij het bepalen van de einddatum primair geen rekening te houden met de opzegtermijn en subsidiair rekening te houden met de duur gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de ontbindingsbeschikking;
III. te bepalen dat [de werknemer] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten en derhalve geen recht heeft op een transitievergoeding ten laste van de RUG;
IV. veroordeling van [de werknemer] in de kosten van de procedure.
de werknemer] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen, primair in verband met het bestaan van een opzegverbod, subsidiair omdat de gronden die de RUG aanvoert de ontbinding niet kunnen dragen, een en ander met veroordeling van de RUG in de kosten van de procedure.
Bij wijze van incidenteel verzoek ex artikel 843a Rv verzoekt [de werknemer] – zakelijk weergegeven – per direct inzage in en/of afgifte van afschriften dan wel uittreksels van, door hem gespecificeerde bescheiden/informatie, een en ander met veroordeling van de RUG in de kosten van het incident.
De RUG voert verweer tegen het incidentele verzoek.
Voorts doet [de werknemer] – zakelijk weergegeven – de volgende tegenverzoeken:
I. de RUG te veroordelen maatregelen te treffen en over te gaan tot re-integratie;
II. voor zover de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, de RUG te veroordelen om aan [de werknemer] een transitievergoeding van € 78.609,67 bruto, vermeerderd met wettelijke rente, en een billijke vergoeding van € 1.129.205,60 bruto, vermeerderd met wettelijke rente, toe te kennen;
III. voor zover de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, te bepalen dat bij de einddatum rekening wordt gehouden met de opzegtermijn zonder aftrek.
De RUG voert (ook) daartegen verweer.
De kantonrechter zal hierna, voor zover van belang voor de beslissing in deze zaak, nader ingaan op hetgeen partijen ter onderbouwing van hun stellingen hebben aangevoerd en aan stukken hebben overgelegd.