Home

Rechtbank Noord-Nederland, 25-08-2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:2911, LEE 20/2149 en LEE 20/2240

Rechtbank Noord-Nederland, 25-08-2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:2911, LEE 20/2149 en LEE 20/2240

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
25 augustus 2020
Datum publicatie
1 september 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2020:2911
Zaaknummer
LEE 20/2149 en LEE 20/2240

Inhoudsindicatie

NOW. Verzoek hangende beroep. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het Uwv de aanvraag van verzoekster om een tegemoetkoming in de loonkosten NOW terecht heeft afgewezen. Verzoekster is zelf verantwoordelijk voor een juiste invulling van de gegevens op de loonaangifte, ook indien zij gebruik maakt van een accountant. De in artikel 10, vijfde lid, van de NOW genoemde peildatum 15 maart 2020 is een harde datum waarvan niet kan worden afgeweken. De correctie van de gegevens op de loonaangifte van na 15 maart 2020 kunnen niet meer worden meegenomen bij de bepaling van de loonsom. Dit volgt ook uit de memorie van toelichting op genoemde bepaling (Staatscourant 2020, 19874). In de regeling is door de wetgever bewust geen hardheidsclausule opgenomen. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat in de situatie van verzoekster geen sprake is van een uitzonderlijke situatie en dat het beroep op de redelijkheid en billijkheid niet slaagt. De voorzieningenrechter heeft direct beslist op het beroep (kortgesloten). Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummers: LEE 20/2240 en LEE 20/2149

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 augustus 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak tussen

[verzoekster] ., te [plaats] , verzoekster, tevens eiseres (hierna: verzoekster)

en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV; kantoor Utrecht), verweerder,

(gemachtigde: M. Hoogeveen).

Procesverloop

Bij besluit van 16 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW), afgewezen.

Bij besluit van 4 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.

Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nummer LEE 20/2149. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is geregistreerd onder nummer LEE 20/2240.

Door verweerder is een verweerschrift ingediend.

Verzoekster heeft op verzoek van de voorzieningenrechter (financiële) stukken overgelegd ter onderbouwing van het spoedeisend belang.

Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2020. Namens verzoekster is verschenen E. [naam directeur] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep. Op de zitting hebben partijen desgevraagd aangegeven dat zij akkoord zijn met kortsluiting.

2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Verzoekster heeft op 14 april 2020 een aanvraag voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen omdat verzoekster geen loonkosten heeft gehad in de maanden januari 2020 of november 2019. Dit standpunt heeft verweerder ook na bezwaar van verzoekster gehandhaafd. Daartoe heeft verweerder het volgende overwogen. Bij de beoordeling van de aanvraag wordt uitgegaan van de gegevens uit de loonaangifte dan wel de aanvullingen daarop die zijn ingediend op uiterlijk 15 maart 2020. De correctieberichten op de loonaangifte van na 15 maart 2020 worden niet meer meegenomen bij de bepaling van de loonsom. De regeling geeft niet de mogelijkheid om af te wijken van die peildatum.

3. Verzoekster is het niet met het bestreden besluit eens. Kort gezegd komen de gronden op het volgende neer. Door een fout van de accountant zijn in de loonaangifte over januari 2020 niet de juiste gegevens ingevuld. Verzoekster geeft in dat verband aan dat de correctie in maart 2020 niet zag op het verlonen van extra personeel, maar dat er alleen een fout in de loonaangifte is rechtgezet. Verzoekster is van mening dat het bedrijf niet de dupe mag worden van een onvolkomenheid van de accountant en dat zij daardoor de subsidie misloopt. Zij doet een beroep op de redelijkheid en billijkheid. Op de zitting heeft verzoekster uitgelegd dat sprake is van een zeer uitzonderlijke situatie. Zij heeft te goeder trouw gehandeld en het is evident dat het gaat om een fout van de accountant.

4. Verweerder heeft ter verweer gesteld dat verzoekster op 23 maart 2020 en 7 augustus 2020 de loonaangifte over januari 2020 heeft overgeschreven door aan te geven dat het gaat om SV-loon. Verweerder is van mening dat de werkgever zelf verantwoordelijk is voor een juiste loonaangifte en dat correcties in de loonaangifte van na 15 maart 2020 niet meer worden meegenomen. Hij wijst in dat verband op artikel 10, vijfde lid, van de NOW. De regeling biedt volgens verweerder geen mogelijkheid om van de in artikel 10, vijfde lid, van de NOW genoemde datum van 15 maart 2020 af te wijken.

5. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.

6. Voordat aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil kan worden toekomen, zal de voorzieningenrechter eerst de vraag moeten beantwoorden of verzoekster een (actueel) spoedeisend belang heeft. Dit volgt uit artikel 8:81 van de Awb. Uit de door verzoekster overgelegde (financiële) stukken en de daarop gegeven toelichting is daarvan in deze zaak gebleken. Daar komt bij dat verweerder in het verweerschrift heeft gesteld dat hij een spoedeisend (financieel) belang van verzoekster aannemelijk vindt.

7. In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder de aanvraag van verzoekster om een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW terecht heeft afgewezen. Toegespitst op de zaak is de vraag of in het geval van verzoekster sprake is van een uitzonderlijke situatie om van de in artikel 10, vijfde lid, van de NOW genoemde datum,

15 maart 2020, af te wijken.

8. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder de aanvraag van verzoekster heeft afgewezen op de grond dat verzoekster geen loonkosten heeft gehad in de maanden januari 2020 of november 2020.

9. De voorzieningenrechter overweegt hierover dat in het kader van de beoordeling van de aanvraag de in aanmerking te nemen gegevens uit de loonaangifte worden beoordeeld op grond van de loonaangifte zoals die uiterlijk op 15 maart 2020 is ingediend, alsmede de aanvullingen daarop die uiterlijk op die datum hebben plaatsgevonden. Dit staat in artikel 10, vijfde lid, van de NOW. De in die bepaling genoemde peildatum 15 maart 2020 is een harde datum waarvan niet kan worden afgeweken. Verder is van belang dat in de NOW geen hardheidsclausule is opgenomen. Dat wil zeggen dat correctieberichten op de loonaangifte van na 15 maart 2020 niet meer worden meegenomen bij de bepaling van de loonsom over de maanden januari 2020 of november 2019.

10. De voorzieningenrechter overweegt voorts dat verzoekster – zoals verweerder in het verweerschrift terecht heeft uiteengezet – zelf verantwoordelijk is voor een juiste invulling van de gegevens op de loonaangifte, ook indien zij gebruik maakt van een accountant. Zoals onder 9 al is overwogen, is de in artikel 10, vijfde lid, van de NOW genoemde peildatum van 15 maart 2020 een harde datum waarvan niet kan worden afgeweken. Blijkens de Memorie van Toelichting (Staatscourant 2020, 19874) op deze bepaling is een peildatum nodig omdat een werkgever de loonaangifte met terugwerkende kracht kan corrigeren door middel van correctieberichten, dat deze datum is vastgesteld op uiterlijk 15 maart 2020, een datum die gelegen is vóór de aankondiging van deze regeling en dat ter beperking van fraude- en misbruikrisico’s correctieberichten op de loonaangifte van na 15 maart 2020 niet meer worden meegenomen in de bepaling van de loonsom.

11. Verzoekster voert aan dat, hoewel zij begrijpt dat de peildatum van 15 maart 2020 een harde datum is om fraude met subsidie te voorkomen, in haar situatie sprake is van een uitzonderlijke situatie. Op de zitting heeft [naam directeur] toegelicht dat het jonge bedrijf in de afgelopen jaren veel heeft geïnvesteerd, dat door de corona-crisis de omzet aanzienlijk is gedaald en dat hij elke maand premies, zijnde 41% van het bruto salaris, afdraagt. Hij doet om die reden een beroep op de redelijkheid en billijkheid.

12. De voorzieningenrechter overweegt hierover dat in het geval van verzoekster geen sprake is van een uitzonderlijke situatie. Een gemaakte fout van de accountant is, ook al is deze fout evident, niet als een uitzonderlijke omstandigheid aan te merken. Dat de accountant een fout heeft gemaakt bij het invullen van de gegevens op de loonaangifte komt voor rekening van verzoekster. Dat in het verweerschrift onder het kopje ‘Algemeen’ in de laatste zin is vermeld dat alleen in zeer uitzonderlijke gevallen ruimte is voor maatwerk, leidt niet tot een ander oordeel. Hoewel de voorzieningenrechter op zichzelf begrip heeft voor de door verzoekster op de zitting genoemde omstandigheden, zijn deze niet als zeer uitzonderlijk aan te merken op grond waarvan verweerder in afwijking van de peildatum

15 maart 2020 de correctie van loonaangifte had moeten meenemen bij de bepaling van de loonsom. De regeling biedt daarvoor nu eenmaal niet die ruimte. Bovendien heeft de wetgever er bewust voor gekozen om in de NOW-regeling geen hardheidsclausule op te nemen. Dit betekent dat daarom ook niet aan een belangenafweging wordt toegekomen. Het beroep van verzoekster op de redelijkheid en billijkheid slaagt niet.

13. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat verweerder de aanvraag van verzoekster terecht heeft afgewezen. Het beroep is daarom ongegrond. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:

- verklaart het beroep ongegrond;

- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. H. van der Werff, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier, op 25 augustus 2020. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.

griffier voorzieningenrechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel