Rechtbank Noord-Nederland, 21-12-2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:4504, LEE 20/962
Rechtbank Noord-Nederland, 21-12-2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:4504, LEE 20/962
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 21 december 2020
- Datum publicatie
- 23 december 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2020:4504
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2022:1611, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- LEE 20/962
Inhoudsindicatie
Handhavingsverzoek terecht afgewezen want er doet zich geen overtreding voor.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/962
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2020 in de zaak tussen
Th. Gort Vastgoed B.V., te [plaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. K.J.T. Boersma),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Fryske Marren, verweerder
(gemachtigde: mr. R. Posthuma).
(gemachtigde: mr. J. de Ruiter).
Procesverloop
Bij besluit van 30 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder een handhavingsverzoek van eiseres afgewezen.
Bij besluit van 30 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2020.
Namens eiseres zijn [naam 1] en haar gemachtigde verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Derde-partij is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Derde-partij is sinds 2000 huurder en bewoner van het appartement op het adres [adres] (woning). In de woning voert hij een bedrijf onder de naam [naam 2] .
Eiseres is eigenares en verhuurder van het gebouw waar de woning onderdeel van is. Het gebouw heeft op de begane grond winkelruimtes en op de eerste verdieping appartementen.
Bij vonnis van 17 december 2019 heeft de kantonrechter van deze rechtbank de vorderingen van eiseres tot, primair, ontbinding van de huurovereenkomst met derde-partij en, subsidiair, het gebieden van de derde-partij zijn bedrijfsuitoefening in de woning te staken, afgewezen.
Eiseres stelt dat de bedrijfsmatige activiteiten van derde-partij in strijd zijn met de bepalingen van het Bestemmingsplan Lemmer Centrum (bestemmingsplan). Eiseres heeft verweerder als het bevoegde bestuursorgaan verzocht tot handhaving over te gaan.
Verweerder heeft het verzoek afgewezen met de onderbouwing dat er geen sprake is van een overtreding.
De rechtbank overweegt dat op een bestuursorgaan in beginsel de plicht rust tot handhaving van de regelgeving waarop zijn bevoegdheden zien.
3. In de bijlage bij deze uitspraak is de relevante regelgeving opgenomen.
Voor de woning geldt de bestemming ‘Centrum’. Het bestemmingsplan bepaalt onder meer dat de gronden met deze bestemming bestemd zijn voor dienstverlening. Volgens de nadere toelichting op de regels wordt onder dienstverlening verstaan het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden.
Zoals uit de stukken blijkt en ter zitting is besproken, gebruikt derde-partij één van de kamers van de woning voor het geven van muziekles (piano, gitaar, zang) aan voornamelijk kinderen en jongeren. In het algemeen gaat het om individuele lessen die plaatsvinden tussen 13.00 uur en 21.15 uur. Naar het oordeel van de rechtbank valt dit onder het begrip dienstverlening als hierboven gedefinieerd. De door eiseres genoemde omstandigheid dat de activiteiten niet alleen overdag plaatsvinden, doet daar niet aan af.
Eiseres heeft aangevoerd dat, gezien artikel 1.49 van het bestemmingsplan, een woning uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van een afzonderlijk huishouden en in de weg staat aan een dubbelfunctie. Ten onrechte is verweerder voorbijgegaan aan het feit dat de woning niet bouwkundig gescheiden is van andere woningen.
De rechtbank volgt dit betoog niet. Noch uit de tekst van het bestemmingsplan noch uit het systeem van het bestemmingsplan volgt dat een woning niet tevens gebruikt mag worden voor beroepsuitoefening. De bepaling dat een woning slechts bedoeld is voor één afzonderlijk huishouden, heeft op dit aspect geen betrekking.
Dat de woning deel uitmaakt van een appartementencomplex maakt dit niet anders. Overigens is er geen aanwijzing dat de beroepsuitoefening leidt tot overlast voor de bewoners van de andere appartementen.
De rechtbank onderschrijft daarom het standpunt van verweerder dat geen sprake is van een overtreding. Dit betekent dat verweerder het handhavingsverzoek terecht heeft afgewezen en het daartegen gerichte bezwaar terecht ongegrond heeft verklaard.
5. Het beroep is ongegrond
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier, op 21 december 2020. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: