Rechtbank Noord-Nederland, 28-02-2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:906, LEE 19/2477
Rechtbank Noord-Nederland, 28-02-2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:906, LEE 19/2477
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 28 februari 2020
- Datum publicatie
- 4 maart 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2020:906
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2023:1053, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- LEE 19/2477
Inhoudsindicatie
Vaststelling subsidie voor restauratie en herbestemming monumentaal pand
Vaststaat dat verweerder eiser op grond van de Uitvoeringsregeling subsidie behoud/herbestemming karakteristiek bezit in Drenthe 2017-2020 subsidie heeft verleend voor de restauratie en herbestemming van het pand als een woning met bed and breakfast. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit het accountantsrapport niet blijkt dat het door eiser verstrekte kostenoverzicht juist en volledig is. Voorts overweegt de rechtbank – en is tussen partijen niet in geschil – dat het oorspronkelijk gesubsidieerde project ten tijde van het verzoek om subsidievaststelling niet volledig was afgerond, nu een geprojecteerde extra badkamer in het pand niet was gerealiseerd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder van eiser kon verlangen dat hij met een deugdelijker verantwoording van de subsidiebestedingen zou komen, te weten met alle relevante rekeningen en betalingsbewijzen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser daarin niet is geslaagd. De door eiser overgelegde kostenoverzichten zijn niet deugdelijk en volledig, nu niet alle posten met bewijsstukken zijn onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid tot de subsidievaststelling in het primaire besluit kunnen komen. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiser niet alle prestaties heeft verricht waarvoor de subsidie is verleend, nu de extra badkamer niet is gerealiseerd. Ook betrekt de rechtbank hierbij dat eiser niet volledig aan de prestatieverantwoording heeft voldaan. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder ondanks die gebreken, uit coulance de subsidie toch nog heeft vastgesteld op € 39.610,19 omdat eiser dat bedrag wel voldoende deugdelijk heeft verantwoord. De rechtbank overweegt dat eiser door dat handelen van verweerder zeker niet tekort is gedaan. In dit geval heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat eiser € 50.192,77 aan teveel ontvangen voorschotten dient terug te betalen. Verweerder heeft voldoende inzichtelijk gemaakt hoe hij tot beide bedragen is gekomen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 19/2477
[eiser] , woonachtig in [plaats] , eiser
en
het college van gedeputeerde staten van de provincie Drenthe, verweerder
(gemachtigde: mr. M.N. Broekema en mr. G.A. van Breden).
Procesverloop
Bij besluit van 5 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiser verleende subsidie op grond van de Uitvoeringsregeling subsidie behoud/herbestemming karakteristiek bezit in Drenthe 2017-2020 (de Uitvoeringsregeling) voor het project [adres] vastgesteld op € 39.610,19 en meegedeeld dat eiser € 50.192,77 aan teveel ontvangen voorschotten dient terug te betalen.
Bij besluit van 3 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2020. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Zij overweegt daartoe het volgende.
Vaststaat dat eiser, ten tijde hier in geding, eigenaar was van een monumentale boerderij (het pand) op het perceel [adres] . Ook staat vast dat verweerder eiser op grond van de Uitvoeringsregeling subsidie heeft verleend voor de restauratie en herbestemming van het pand als een woning met bed and breakfast. In het besluit tot subsidieverlening van 31 juli 2018 heeft verweerder eiser gewezen op de prestatieverantwoording bij de aanvraag tot subsidievaststelling, als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling. In dat besluit heeft verweerder ook, overeenkomstig het derde lid van artikel 17 van de Uitvoeringsregeling, ingestemd met het verstrekken door eiser van een verklaring van een accountant waaruit blijkt dat het kostenoverzicht juist en volledig is, in plaats van het verstrekken van rekeningen en betalingsbewijzen.1.2. Tevens staat vast dat het overgrote deel van de verleende subsidie in de vorm van meerdere voorschotten aan eiser is uitbetaald. Ook heeft verweerder een deel van de subsidie als voorschot rechtstreeks uitgekeerd aan een rietdekker ten behoeve van urgent herstel van het dak van het pand. Voorts heeft verweerder het subsidiabele bedrag bij besluit van 8 oktober 2018 herzien tot € 115.220,94 en is besloten dat nog € 10.417,98 aan eiser kan worden uitgekeerd na vaststelling van de subsidie, wanneer de werkzaamheden volgens plan zijn afgerond.
Op 5 november 2018 heeft eiser aan verweerder meegedeeld dat de werkzaamheden aan het pand zijn afgerond en is verweerder verzocht om de subsidie vast te stellen. Daarbij heeft eiser een rapport van PV Accountants B.V. van 5 november 2018 (het accountantsrapport), een kostenoverzicht en een eindrapportage ingediend.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit het accountantsrapport niet blijkt dat het door eiser verstrekte kostenoverzicht juist en volledig is. Zo heeft de accountant geconcludeerd dat er geen uitspraak is te doen over die juistheid en volledigheid, nu niet van de geselecteerde posten/uitgaven altijd een factuur en/of offerte aanwezig is en van die posten/uitgaven niet altijd een volledige betaling heeft plaatsgevonden. Voorts overweegt de rechtbank – en is tussen partijen niet in geschil – dat het oorspronkelijk gesubsidieerde project ten tijde van het verzoek om subsidievaststelling niet volledig was afgerond, nu een geprojecteerde extra badkamer in het pand niet was gerealiseerd.
In het licht van voornoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verweerder van eiser kon verlangen dat hij met een deugdelijker verantwoording van de subsidiebestedingen zou komen, te weten met alle relevante rekeningen en betalingsbewijzen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser daarin niet is geslaagd. De door eiser overgelegde kostenoverzichten zijn niet deugdelijk en volledig, nu niet alle posten met bewijsstukken zijn onderbouwd. Eisers stelling dat hij alle (herstel)werkzaamheden vanaf de eerste dag heeft voorgeschoten vanuit zijn twee bedrijven en dat de accountant daar onvoldoende oog voor heeft gehad, doet hier – wat daar van zij – niet aan af. Eiser heeft immers niet van deze gestelde voorgeschoten betalingen volledig rekening en verantwoording aan verweerder afgelegd, hetgeen wel van hem mocht worden verlangd. Eisers stellingen over de rol die de gemeente Coevorden heeft gespeeld, ontslaan hem evenmin van die verplichting jegens verweerder.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid tot de subsidievaststelling in het primaire besluit kunnen komen. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiser niet alle prestaties heeft verricht waarvoor de subsidie is verleend, nu de extra badkamer niet is gerealiseerd. Ook betrekt de rechtbank hierbij dat eiser niet volledig aan de prestatieverantwoording heeft voldaan. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder ondanks die gebreken, uit coulance de subsidie toch nog heeft vastgesteld op
€ 39.610,19 omdat eiser dat bedrag wel voldoende deugdelijk heeft verantwoord. De rechtbank overweegt dat eiser door dat handelen van verweerder zeker niet tekort is gedaan. Eisers stelling dat hij eigenlijk nog een deel van de subsidie van verweerder tegoed heeft, slaagt niet. In dit geval heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat eiser € 50.192,77 aan teveel ontvangen voorschotten dient terug te betalen. Verweerder heeft voldoende inzichtelijk gemaakt hoe hij tot beide bedragen is gekomen.
De beroepsgronden slagen niet.
2. Nu het beroep ongegrond is, bestaat geen aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, voorzitter, en mr. E.M. Visser en mr. D. Pool, leden, in aanwezigheid van mr. R.A. Schaapsmeerders, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
typ: SCHA