Rechtbank Noord-Nederland, 15-01-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:148, 8962272 / CV EXPL 21-139
Rechtbank Noord-Nederland, 15-01-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:148, 8962272 / CV EXPL 21-139
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 15 januari 2021
- Datum publicatie
- 27 januari 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2021:148
- Zaaknummer
- 8962272 / CV EXPL 21-139
Inhoudsindicatie
Loonvordering bij arbeidsongeschiktheid. Eigen schuld werknemer. Onverwijldheidsvereiste 7:629 lid 7 BW. Art. 7:629 lid 3 onder a BW.
Uitspraak
proces-verbaal
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer: 8962272 / CV EXPL 21-139
Proces-verbaal van de zitting ex art. 254 lid 5 Rv met mondelinge uitspraak, gehouden op 15 januari 2021
in de procedure van
[A] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde: mr. I.J. Woltman,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DAK TOTAAL NOORD B.V.,
gevestigd te Surhuisterveen,
gedaagde,
gemachtigde: mr. G. Berghuis.
Partijen zullen hierna [A] en Dak Totaal Noord genoemd worden.
De zitting wordt gehouden ter behandeling van een vordering in kort geding.
Tegenwoordig zijn mr. E.Th.M. Zwart-Sneek, kantonrechter, en mr. O.J. Bergsma, griffier.
Na uitroeping van de zaak blijken te zijn verschenen:
- de heer [A]
- de heer mr. I.J. Woltman
- de heer [B] , directeur van Dak Totaal Noord
- mevrouw [C] , echtgenote van [B] en werkzaam bij Dak Totaal Noord
- de heer mr. G. Berghuis.
De kantonrechter opent de zitting en constateert desgevraagd dat partijen kennis hebben genomen van alle stukken die zijn overgelegd.
Mr. Woltman geeft een korte toelichting op de dagvaarding. Mr. Berghuis licht vervolgens het standpunt van Dak Totaal Noord toe aan de hand van een pleitnota. Verder verstrekken partijen inlichtingen op vragen van de kantonrechter. Kort samengevat en zakelijk weergegeven komen de standpunten van partijen en de door hen gegeven toelichtingen op het volgende neer.
[A] is meer dan 20 jaar als werknemer bij Dak Totaal Noord in dienst. Zijn functie is pannenlegger. Op 8 november 2020 is [A] in een schuurtje bij zijn woonhuis bezig geweest met het mengen van stoffen met de bedoeling om daarmee buskruit te maken. Hij wilde voor oudjaar zelf vuurwerk maken. Hij had dit eerdere jaren ook gedaan. Tijdens het mengen zijn de stoffen ontploft en [A] heeft zwaar letsel aan zijn rechterpols en -hand opgelopen en is daardoor momenteel volledig arbeidsongeschikt. De echtgenote van [A] heeft Dak Totaal Noord op 8 november 2020 telefonisch in kennis gesteld van het ongeval en zij heeft hem ziek gemeld. Hierna is er nog tweemaal contact geweest tussen mevrouw [A] en Dak Totaal Noord. Op 20 november 2020 is er contact geweest tussen [A] en Dak Totaal Noord, waarbij [A] enige toelichting heeft gegeven over de toedracht van het ongeval.
Op 16 december 2020 heeft de bedrijfsarts na een telefonisch consult gerapporteerd dat moet worden verwacht dat herstel een lange tijd zal duren. Dak Totaal Noord heeft de loonbetaling aan [A] per 29 december 2020 stopgezet.
[A] is van mening dat er geen valide grondslag is voor de stopzetting van de loonbetaling omdat er bij hem geen sprake was opzet gericht op het veroorzaken van arbeidsongeschiktheid, zoals volgens hem is vereist voor het op grond van artikel 7:629 lid 3 aanhef en onder a, BW verspelen van zijn aanspraak op loonbetaling tijdens arbeidsongeschiktheid. Volgens [A] geldt het voorgaande in ieder geval voor het in artikel 7:629 lid 1 BW bedoelde wettelijk minimum van 70% van het loon, maar hij wijst er op dat de van toepassing zijnde CAO Bouwbedrijf geen regeling bevat over de mogelijkheid van korting van de suppletie voor een geval als hier aan de orde is, zodat hij ook aanspraak heeft op de suppletie tot 100%.
Verder heeft Dak Totaal Noord volgens [A] niet voldaan aan het onverwijldheidsvereiste van artikel 7:629 lid 7 BW.
[A] verklaart verder dat Dak Totaal Noord nog tot 29 december 2020 heeft betaald, zodat de loonvordering, waarbij werd uitgegaan van loonbetaling tot en met 20 december 2020, met de tussenliggende periode wordt verminderd.
Dak Total Noord stelt dat zij op grond van artikel 7:629 lid 3 aanhef en onder a, BW en op grond van haar op die bepaling gebaseerde bedrijfsreglement terecht is overgegaan tot stopzetting van de loonbetaling. Volgens haar heeft [A] bij zijn handelen een bijzonder groot risico op ongelukken genomen en kwalificeert dit als een vorm van voorwaardelijk opzet. Zij wijst er verder op dat strafrechtelijk onderzoek is ingesteld naar de handelwijze van [A] . Dak Totaal Noord stelt verder dat [A] haar aanvankelijk weinig informatie over de toedracht van het ongeval heeft gegeven en dat bij haar pas na het consult bij de bedrijfsarts van 16 december 2020 een duidelijk beeld van het ongeval is ontstaan. Ook haar bedrijfsreglement bepaalt dat voor stopzetting eerst het advies van de bedrijfsarts wordt ingewonnen. De stopzetting van de loonbetaling heeft daarna volgens haar onverwijld plaatsgevonden.
De kantonrechter schorst hierna de zitting voor beraad.
Na de hervatting van de zitting overweegt de kantonrechter dat deze zaak zich leent voor het doen van een mondelinge uitspraak. Alle partijen zijn ter zitting verschenen, met hun gemachtigden, zodat ook aan de voorwaarden voor het kunnen wijzen van een mondeling vonnis is voldaan. De kantonrechter doet vervolgens mondeling uitspraak en overweegt als volgt.
Het in artikel 7:629 lid 3 aanhef en onder a BW genoemde "indien de ziekte door zijn opzet is veroorzaakt" moet, gezien de wetsgeschiedenis, zo worden uitgelegd dat een werknemer zijn aanspraak op loonbetaling verspeelt indien de opzet was gericht op het intreden van arbeidsongeschiktheid. Het gaat daarbij niet om een strafrechtelijke variant zoals voorwaardelijk opzet. [A] heeft verklaard dat hij vuurwerk wilde maken en het is niet aannemelijk geworden dat er bij hem sprake was van opzet gericht op het verwonden van zijn hand. Er is dus niet voldaan aan het in artikel 7:629 lid 3 aanhef en onder a BW bepaalde om [A] zijn aanspraak op loon te ontzeggen.
Voorts is ook aan het onverwijldheidscriterium van artikel 7:629 lid 7 BW niet voldaan. Zodra bij de werkgever het vermoeden is gerezen of redelijkerwijs had behoren te rijzen dat er een grond is om loonbetaling te staken dient hij de werknemer daarvan onverwijld in kennis moeten stellen, bij gebreke waarvan de werkgever geen beroep meer kan doen op enige grond het loon niet te betalen of de betaling op te schorten. Op grond van hetgeen ter zitting is verklaard is de kantonrechter van oordeel dat dit vermoeden bij Dak Totaal Noord redelijkerwijs in ieder geval op 20 november 2020, na het gesprek met [A] , had behoren te rijzen. Het pas op 29 december 2020 kennis geven van de stopzetting van loonbetaling is in dat licht te laat. Dat het bedrijfsreglement bepaalt dat eerst het advies van de bedrijfsarts wordt ingewonnen alvorens tot stopzetting over te kunnen gaan doet daarbij niet ter zake, nu die bepaling er niet in kan resulteren dat een andere (in casu: ruimere) invulling aan het onverwijldheidscriterium van artikel 7:629 lid 7 BW kan worden gegeven.
Artikel 7:629 BW heeft blijkens het eerste lid betrekking op 70% van het loon. De CAO Bouwbedrijf bevat bij arbeidsongeschiktheid een suppletieregeling tot 100% van het loon en geeft geen norm voor korting van die suppletie in een geval als het onderhavige.
Dak Totaal Noord is gezien het voorgaande in beginsel het volledige loon aan [A] verschuldigd. De kantonrechter is echter van oordeel dat, gelet op de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid, niet bij voorbaat valt uit te sluiten dat in een mogelijke bodemprocedure geoordeeld zal worden dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Dak Totaal Noord, naast 70% van het toekomende loon, ook de suppletie van 30% moet betalen. Daarom zal in dit kort geding de loonvordering worden toegewezen tot 70% van het [A] toekomende loon.
Gebleken is dat Dak Totaal Noord tot 29 december 2020 heeft betaald. De datum van zitting en mondelinge uitspraak is 15 januari 2021. Gelet op deze korte termijn alsmede de omstandigheden die tot deze procedure hebben geleid, ziet de kantonrechter geen aanleiding om wettelijke rente en wettelijke verhoging toe te kennen. Deze onderdelen van de vordering zullen daarom worden afgewezen.
De kosten en nakosten van de procedure zullen worden toegewezen op basis van de daartoe gebruikelijke tarieven, zoals die in het dictum zullen worden vermeld.
De gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad zal worden toegewezen.
De beslissing:
de kantonrechter:
recht doende in kort geding
1. veroordeelt Dak Totaal Noord tot tijdige betaling vanaf 29 december 2020 van 70% van het aan [A] toekomende brutoloon van € 2.680,77 per vier weken;
2. veroordeelt Dak Totaal Noord in de kosten van de procedure, aan de zijde van [A] tot op heden vastgesteld op € 910,03 (explootkosten € 107,03, griffiegeld € 83,00 en salaris gemachtigde € 720,00);
3. veroordeelt Dak Totaal Noord, onder de voorwaarde dat niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis wordt voldaan, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 120,00 aan salaris gemachtigde;
4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5. wijst het anders of meer gevorderde af.
De kantonrechter sluit de zitting.
Waarvan proces-verbaal,