Rechtbank Noord-Nederland, 18-08-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:3599, 9230182 AR VERZ 21-30
Rechtbank Noord-Nederland, 18-08-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:3599, 9230182 AR VERZ 21-30
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 18 augustus 2021
- Datum publicatie
- 23 augustus 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2021:3599
- Zaaknummer
- 9230182 AR VERZ 21-30
Inhoudsindicatie
ontbinding e-grond
niet-onherroepelijk strafvonnis
g-grond
voortzetting arbeidsovereenkomst kan in redelijkheid gevergd worden
Uitspraak
Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer.: 9230182 AR VERZ 21-30
Beschikking van de kantonrechter van d.d. 18 augustus 2021
in de zaak van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE NOARDEAST-FRYSLÁN,
gevestigd te Dokkum,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. M.J. Kragten,
tegen
[A] ,
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. A. Avedissian.
Partijen zullen hierna de gemeente en [A] worden genoemd
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
-
het verzoekschrift met producties 1 tot en met 30 ontvangen ter griffie op 25 mei 2021
- -
-
het verweerschrift met producties 1 tot en met 9 ontvangen ter griffie op 2 juli 2021
- -
-
een nadere productie 10 van de zijde van [A] ontvangen op 9 juli 2021
- de mondelinge behandeling gehouden op 15 juli 2021 en de ter gelegenheid daarvan gemaakte zittingsaantekeningen
- spreekaantekeningen van de zijde van de gemeente.
2 De feiten
[A] , geboren [geboortedatum] , is sinds 1 juli 2017 werkzaam bij de gemeente als applicatiebeheerder. Per 1 juli 2018 is hij aangesteld in vaste dienst. Met de inwerkingtreding van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) per 1 januari 2020 is de aanstelling gewijzigd naar een arbeidsovereenkomst volgens het Burgerlijk Wetboek (BW). Op de arbeidsovereenkomst is de CAO gemeenten van toepassing.
Het salaris van [A] bedraagt € 4.048,00 bruto per maand exclusief IKB (maart 2021).
De direct leidinggevende van [A] is [B] , teamleider Gegevens en Applikaasjes bij de gemeente (hierna: [B] ).
Tussen [A] en mevrouw [C] , een collega van hem werkzaam op de afdeling Personeelszaken (hierna: [C] ), is op enig moment een liefdesrelatie ontstaan. Deze relatie is begonnen terwijl [A] eveneens een relatie had met een andere vrouw, de moeder van zijn (inmiddels vier) kinderen. De relatie met [C] is medio 2019 in een conflict geëindigd. Het conflict is verergerd nadat [C] in november 2019 aan haar leidinggevende [D] , teamleider P&O, heeft gemeld dat zij tijdens de relatie met [A] door hem is mishandeld en gemanipuleerd en dat zij na beëindiging van de relatie door [A] met de dood is bedreigd. [A] heeft op zijn beurt [C] beschuldigd van 'stalkingachtig gedrag'. In november 2019 is de wijkpolitie ingeschakeld die met beide betrokkenen een zogenaamd 'stopgesprek' heeft gevoerd met het oog op de-escalatie. Zowel [A] als [C] hebben voorts 'correctiegesprekken' gevoerd met hun teamleiders. Begin december 2019 zijn er werkafspraken gemaakt, die er onder meer op gericht waren dat ieder contact tussen beide betrokkenen vermeden zou kunnen worden. Desondanks hebben zich in februari 2020 twee situaties voorgedaan waarbij [A] en [C] elkaar in de werksfeer hebben getroffen, éénmaal op
6 februari 2020 op de gemeentelijke werklocatie in Kollum en éénmaal op een personeelsfeest op 26 februari 2020, waar beide personen aanwezig waren.
In de nacht van 26 op 27 april 2020 heeft zich een ernstig incident voorgedaan, waarbij [C] in haar woning zwaar is mishandeld en er in die woning brand is gesticht. [C] is in kritieke toestand in het ziekenhuis opgenomen. [A] is door de politie als verdachte van de mishandeling en brandstichting aangehouden. Hij is in voorlopige hechtenis genomen in afwachting van de rechtszaak tegen hem.
Vanwege de voorlopige hechtenis heeft de gemeente [A] per 30 april 2020 geschorst voor zijn werkzaamheden met behoud van salaris conform artikel 11.4 van de CAO gemeenten. Per 1 september 2020 heeft de gemeente het salaris van [A] stopgezet.
Op 5 februari 2021 heeft de gemeente een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Noord-Nederland tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de gemeente en [A] . De gemeente heeft het verzoek primair gebaseerd op 'verstoorde arbeidsverhouding' en subsidiair op 'omstandigheden die zodanig zijn dat van de gemeente redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren'. [A] heeft tegen het ontbindingsverzoek verweer gevoerd en hij heeft een tegenverzoek ingediend tot doorbetaling van zijn salaris dat per 1 september 2020 was stopgezet. De gemachtigden van partijen hebben hangende voornoemde procedure met elkaar overleg gevoerd over het treffen van een minnelijke regeling tot beëindiging van het dienstverband.
Op 29 maart 2021 heeft inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen [A] plaatsgevonden. Tijdens de zitting is de zaak gedetailleerd besproken. Daarbij zijn de verklaringen van [B] en van collega's van [A] aan de orde gekomen, die zij hebben afgelegd in het kader van het justitieel onderzoek naar de gebeurtenissen in de nacht van 26 op 27 april 2020. [A] heeft ter zitting op die verklaringen gereageerd.
Op 30 maart 2021 heeft de gemeente aan de rechtbank medegedeeld dat het op
5 februari 2021 ingediende ontbindingsverzoek om haar moverende redenen wordt ingetrokken. Een mondelinge behandeling van het verzoek stond gepland op 6 april 2021.
Bij vonnis van 26 april 2021 heeft de strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, [A] veroordeeld tot een gevangenisstraf 13 jaar wegens poging tot doodslag en brandstichting alsmede tot betaling van schadevergoeding aan [C] en haar dochter. [A] heeft tegen dit vonnis hoger beroep aangetekend.
Bij beschikking van 4 mei 2021 heeft de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland beslist - kort gezegd - dat [A] vanaf 1 september 2020 recht behoudt op salaris, omdat hij vanaf die datum feitelijk nog geschorst was. De gemeente heeft bij brief van 11 mei 2021 aan [A] laten weten dat de schorsing met onmiddellijke ingang wordt beëindigd en dat de salarisbetaling aan [A] met onmiddellijke ingang wordt gestaakt.
Op 20 mei 2021heeft de gemeente het onderhavige verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [A] ingediend, ontvangen bij de rechtbank op 25 mei 2021.
3 Het verzoek
De gemeente verzoekt de arbeidsovereenkomst met [A] te ontbinden primair op grond van verwijtbaar handelen (artikel 7:669 lid 3 sub e BW; de e-grond), subsidiair op grond van een verstoorde arbeidsverhouding (artikel 7:669 lid 3 sub g; de g-grond), meer subsidiair op grond van omstandigheden die zodanig zijn dat van de gemeente redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:669 lid 3 sub h; de h-grond) en meest subsidiair op grond van een combinatie van omstandigheden (artikel 7:669 lid 3 sub i; de i-grond). Tevens verzoekt de gemeente om bij een ontbinding op de
e-grond voor recht te verklaren dat [A] geen aanspraak toekomt op een transitievergoeding. Daarnaast verzoekt de gemeente om aan [A] geen billijke vergoeding toe te kennen bij een ontbinding op de g, h, of i grond en aan hem bij ontbinding op de i-grond geen vergoeding toe te kennen als bedoeld in artikel 7:671b lid 8 BW. Tot slot verzoekt de gemeente om [A] te veroordelen in de proceskosten.
De gemeente heeft aan het primaire verzoek (verwijtbaar handelen) het volgende
- kort gezegd - ten grondslag gelegd. [A] heeft gedurende langere tijd een buitenechtelijke relatie gehad met een collega bij de gemeente. Zowel tijdens als na de relatie heeft [A] in meerdere opzichten (ernstig) verwijtbaar gehandeld. In de periode tot
27 april 2020 heeft hij zich meermalen ongepast en ontoelaatbaar gedragen jegens [C] . De gemeente heeft dat zelf geconstateerd tijdens de confrontatie tussen [A] en [C] op het werk op 6 februari 2020 (waarbij [A] een dreigende houding tegen [C] innam) en tijdens het personeelsfeest op 26 februari 2020 (waarbij [A] bij voortduring naar [C] heeft zitten kijken, van welk gedrag een intimiderende werking uitging). Verder blijkt het ontoelaatbare gedrag van [A] tegen [C] en haar dochtertje (fysiek geweld, bedreigingen en intimidatie) uit de melding die [C] heeft gedaan bij de politie in november 2019 en uit het politieonderzoek in het kader van de strafzaak en de daarin gehoorde getuigen. Weliswaar heeft het optreden van [A] zich grotendeels in de privésfeer afgespeeld, maar [A] is als een goed ambtenaar en gelet op de door hem afgelegde ambtsbelofte gehouden om zich integer en betrouwbaar te gedragingen en niets te doen dat het aanzien van het ambt schade toebrengt. Uit de strafrechtelijke uitspraak van 26 april 2021 blijkt voorts dat [A] verantwoordelijk is voor zowel de ernstige mishandeling van [C] als voor de brandstichting in haar woning. De gemeente benoemt 17 aanwijzingen hiervoor die uit het strafvonnis blijken. Het strafvonnis is weliswaar nog niet onherroepelijk, maar vormt wel een belangrijke indicatie dat [A] zich schuldig heeft gemaakt aan (ernstig) verwijtbaar handelen. De gemeente stelt dat dit handelen de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de gemeente en [A] rechtvaardigt, temeer omdat het slachtoffer van het (ernstig) verwijtbaar handelen een collega in gemeentedienst betref. De gemeente merkt op dat de onschuldpresumptie ex artikel 6 lid 2 EVRM niet rechtstreeks binnen de arbeidsrechtelijke verhoudingen van toepassing is. Overigens is het los van de strafrechtelijke kwalificaties voldoende aannemelijk dat [A] zich schuldig gemaakt heeft aan (ernstig) verwijtbaar handelen in arbeidsrechtelijke zin. Het vonnis van de rechtbank in de strafzaak geeft daarvoor voldoende aanwijzingen.
De gemeente heeft toegelicht waarom zij het eerste ontbindingsverzoek op neutrale gronden heeft ingetrokken na de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen [A] . [A] heeft zijn collega's er toen van beschuldigd onjuiste verklaringen over hem te hebben afgelegd en een hetze tegen hem te voeren. Bovendien kwamen toen de details van de strafzaak in volle omvang naar voren kwamen en voelde het gemeentebestuur de noodzaak om alsnog het ontbindingsverzoek te baseren op de e-grond. Tot die tijd heeft [A] het voordeel van de twijfel gekregen, aldus de gemeente.
Met betrekking tot de subsidiaire grond (verstoorde verhoudingen) heeft de gemeente onder andere het volgende - kort gezegd - naar voren gebracht. Alle gebeurtenissen hebben binnen de gemeente geleid tot gevoelens van onbegrip, ongeloof en ongemak. Eén en ander heeft onomkeerbare gevolgen voor het vertrouwen, het draagvlak en daarmee de positie van [A] . Dit alles maakt dat, ook als [A] zou worden vrijgesproken, sprake is van een verstoorde relatie c.q. vertrouwensbreuk, zodanig dat hiermee een ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.