Rechtbank Noord-Nederland, 09-12-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:5336, LEE 20-2487 e.v.
Rechtbank Noord-Nederland, 09-12-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:5336, LEE 20-2487 e.v.
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 9 december 2021
- Datum publicatie
- 28 december 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2021:5336
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2023:4257, Meerdere afhandelingswijzen
- Zaaknummer
- LEE 20-2487 e.v.
Inhoudsindicatie
Scheepswerf te Waterhuizen. Bevoegdheidsperikelen in het kader van camera-toezicht. Lasten onder dwangsom en invordering. Deel van de voorschriften uitgewerkt, zodat er geen sprake meer is van overtreding. Geen bevoegdheid tot handhaving en invordering. Onbemand meetstation kan dienen ter onderbouwing van overschrijding van de gestelde geluidswaarde. De door toezichthouders opgestelde rapportages voldoen aan de zorgvuldigheidsnorm. Ontbreken van rapportage toezichthouder leidt tot zorgvuldigheidsgebrek.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
Zaaknummers: LEE 20/2487, 20/3316, 21/6, 21/1434, 21/1470 en 21/2500
[eiseres]., gevestigd te [plaats], [eiseres],
(gemachtigde: mr. I. van der Meer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Groningen, verweerder,
(gemachtigde: S. Borger).
Procesverloop
Inzake LEE 20/2487
Bij besluit van 14 januari 2020 (het primaire besluit I) heeft verweerder besloten tot invordering van de door eiseres verbeurde dwangsommen ter hoogte van in totaal
€ 6.000,--.
Bij besluit van 26 maart 2020 (het primaire besluit II) heeft verweerder besloten tot invordering van de door eiseres verbeurde dwangsom ter hoogte van € 3.000,--.
Bij (afzonderlijke) besluiten van 26 juni 2020 (de bestreden besluiten I en II), verzonden op 16 juli 2020, heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en de primaire besluiten I en II van 14 januari 2020 respectievelijk 26 maart 2020 gehandhaafd.
Tegen de bestreden besluiten I en II heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank. Dit beroep is geregistreerd onder het procedurenummer LEE 20/2487. Tevens heeft eiseres bij brief van 26 augustus 2020 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is geregistreerd onder het procedurenummer LEE 20/2488.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Inzake LEE 20/3316
Bij besluit van 15 januari 2020 (het primaire besluit III) heeft verweerder aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd vanwege overtredingen van voorschrift van 5.2 van de omgevingsvergunning milieu d.d. 11 oktober 2017.
Bij besluit van 14 september 2020 (het bestreden besluit III), verzonden op 30 september 2020, heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit III van 15 januari 2020 gehandhaafd.
Tegen het bestreden besluit III heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank. Dit beroep is geregistreerd onder het procedurenummer LEE 20/3316.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Inzake LEE 21/1434
Bij besluit van 19 december 2020 (het bestreden besluit IV), verzonden op 21 december 2020, heeft verweerder besloten tot invordering van de door eiseres verbeurde dwangsommen ter hoogte van € 14.000,--.
Tegen het bestreden besluit IV heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank. Dit beroep is geregistreerd onder het procedurenummer LEE 21/1434.
Ingevolge artikel 5:39, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van eiseres tegen de last onder dwangsom (LEE 20/3316) mede betrekking op het bestreden besluit IV.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Inzake LEE 21/1470
Bij besluit van 17 augustus 2020 (het primaire besluit IV) heeft verweerder besloten tot invordering van de door eiseres verbeurde dwangsommen van in totaal € 15.000,--.
Bij besluit van 12 maart 2021 (het bestreden besluit V) heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit IV van 17 augustus 2020 gehandhaafd.
Tegen het bestreden besluit V heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank. Dit beroep is geregistreerd onder het procedurenummer LEE 21/1470.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Inzake LEE 21/2500
Bij besluit van 14 juni 2021 (het bestreden besluit VI), verzonden op 18 juni 2021, heeft verweerder besloten tot invordering van de door eiseres verbeurde dwangsommen van in totaal € 16.000,--.
Tegen het bestreden besluit VI heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank. Dit beroep is geregistreerd onder het procedurenummer LEE 21/2500.
Ingevolge artikel 5:39, eerste lid, van de Awb heeft het beroep van eiseres tegen de last onder dwangsom (LEE 20/3316) mede betrekking op het bestreden besluit VII.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Inzake LEE 21/6
Bij besluit van 28 mei 2020 (het primaire besluit V) heeft verweerder het verzoek van eiseres om handhavend op te treden tegen de camera-opstelling op het perceel naast eiseres afgewezen.
Bij besluit van 26 juni 2020 (het primaire besluit VI) heeft verweerder besloten tot invordering van de door eiseres verbeurde dwangsommen ter hoogte van € 6.000,--.
Bij besluit van 6 juli 2020 (het primaire besluit VII), verzonden op 10 juli 2020, heeft verweerder besloten tot invordering van de door eiseres verbeurde dwangsom ter hoogte van € 2.000,--.
Bij besluit van 10 november 2020 (het bestreden besluit VI), verzonden op 19 november 2020, heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en de primaire besluiten V, VI en VII van 28 mei 2020, 26 juni 2020 respectievelijk 6 juli 2020 gehandhaafd.
Tegen het bestreden besluit VI heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank. Dit beroep is geregistreerd onder het procedurenummer LEE 21/6.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaken zijn gelijktijdig behandeld op de zitting van 14 oktober 2021.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [betrokkene], [functie], bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. K. Visser (jurist van de Omgevingsdienst Groningen (ODG), F. Scholtens (coördinator afdeling toezicht van de ODG), E. Reijnen (adviseur geluid van de ODG), H.C. Hofman (toezichthouder van de ODG) en P.M. Zwarts (juridisch adviseur handhaving van de ODG).
Overwegingen
Feiten en omstandigheden
1. Bij haar oordeelsvorming betrekt de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden.
Inzake LEE 20/2487
Verweerder heeft bij besluit van 11 oktober 2017 een omgevingsvergunning onder voorschriften verleend aan eiseres voor het oprichten en in werking hebben van een scheepswerf en het bouwen van verrijdbare hallen op de kade van deze werf op de percelen [adres] te [plaats].
Aan deze omgevingsvergunning is voorschrift 11.5 verbonden. Dit voorschrift luidt als volgt: ‘In opdracht en op kosten van vergunninghouder wordt na het van kracht worden van deze vergunning, bij drie opeenvolgende tewaterlatingen van schepen groter dan 60 meter gemeten langs de waterlijn, uiterlijk vijf dagen voor de tewaterlating en uiterlijk vijf dagen na de tewaterlatingen de bouwkundige staat van de woningen [adres]. Deze opname van de woningen dient overeenkomstig de Richtlijn voor bouwkundige opname (NIVRE) door een onafhankelijke derde te worden uitgevoerd. De rapportage van de opnames wordt binnen een maand na de derde tewater-lating aan het bevoegd gezag overlegd’.
Verweerder heeft bij besluit van 13 februari 2019 een last onder dwangsom opgelegd aan eiseres vanwege overtreding van voorschrift 11.5 van de verleende omgevings-vergunning. In dit besluit is vermeld dat voor iedere keer dat wordt geconstateerd dat voorschrift 11.5 van de omgevingsvergunning wordt overtreden doordat geen correcte bouwkundige opname van de daarin genoemde woningen wordt uitgevoerd, verzoekster een dwangsom van € 3.000,-- verbeurt, met een maximum van € 18.000,--.
Op 15 maart 2019 is er een tewaterlating geweest van een schip (BN 569) dat een lengte heeft van 85 meter. Door een toezichthouder van de Omgevingsdienst Groningen (hierna: de ODG) is geconstateerd dat er geen bouwkundige opnames van de woningen zijn uitgevoerd. Verweerder heeft bij brief van 7 mei 2019 aan eiseres medegedeeld dat een dwangsom van € 3.000,-- is verbeurd.
Op 15 mei 2019 is er een tewaterlating geweest van een schip (BN 570) dat een lengte heeft van langer dan 60 meter. Door een toezichthouder van de ODG is geconstateerd dat er geen bouwkundige opnames van de woningen zijn uitgevoerd. Verweerder heeft bij brief van 3 juni 2019 aan eiseres medegedeeld dat een dwangsom van € 3.000,-- is verbeurd.
Op 14 juni 2019 is er een tewaterlating geweest van een schip (BN 571) dat een lengte heeft van 85 meter. Door een toezichthouder van de ODG is geconstateerd dat er geen bouwkundige opnames van de woningen zijn uitgevoerd. Verweerder heeft bij brief van 20 juni 2019 aan eiseres medegedeeld dat een dwangsom van € 3.000,-- is verbeurd.
Verweerder heeft bij brief van 31 juli 2019 aan eiseres te kennen gegeven voornemens te zijn om de verbeurde dwangsommen van in totaal € 6.000,-- in te vorderen.
Met deze brief heeft verweerder eiseres tevens in de gelegenheid gesteld om een zienswijze met betrekking tot het voornemen tot invordering in te dienen.
Verweerder heeft bij brief van 9 december 2019 aan eiseres te kennen gegeven voornemens te zijn om de verbeurde dwangsommen van € 3.000,-- in te vorderen.
Met deze brief heeft verweerder eiseres tevens in de gelegenheid gesteld om een zienswijze met betrekking tot het voornemen tot invordering in te dienen.
Bij primair besluit I van 14 januari 2020 heeft verweerder besloten tot invordering van de door eiseres verbeurde dwangsommen ter hoogte van in totaal € 6.000,--.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 24 januari 2020 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. De gronden van bezwaar zijn bij brief van 25 maart 2020 aangevuld.
Bij primair besluit II van 26 maart 2020 heeft verweerder besloten tot invordering van de door eiseres verbeurde dwangsom ter hoogte van € 3.000,--.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 11 mei 2020 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. De gronden van bezwaar zijn bij brief van 20 mei 2020 aangevuld.
Eiseres heeft de bezwaarschriften mondeling toegelicht op een hoorzitting van
4 juni 2020 van de commissie voor de bezwaarschriften (algemene kamer) van de gemeente Midden-Groningen (hierna: de commissie). Een verslag van deze hoorzitting bevindt zich onder de gedingstukken.
De commissie heef verweerder bij (afzonderlijke) brieven van 24 juni 2020 geadviseerd om de bezwaren van eiseres ongegrond te verklaren en de primaire besluiten I en II van 14 januari 2020 respectievelijk 26 maart 2020 te handhaven.
Bij (afzonderlijke) besluiten van 26 juni 2020 (de bestreden besluiten I en II), verzonden op 16 juli 2020, heeft verweerder de bezwaarschriften van verzoekster ongegrond verklaard en de primaire besluiten I en II van 14 januari 2020 respectievelijk 26 maart 2020 gehandhaafd.
Inzake LEE 20/3316
Verweerder heeft bij besluit van 11 oktober 2017 een omgevingsvergunning onder voorschriften verleend aan eiseres voor het oprichten en in werking hebben van een scheepswerf en het bouwen van verrijdbare hallen op de kade van deze werf op de percelen [adres] te [plaats].
Aan deze omgevingsvergunning is voorschrift 5.2 verbonden. Ingevolge voorschrift 5.2 van deze omgevingsvergunning geldt dat bij het beoordelingspunt T3 het maximale geluids-niveau, LAmax, gecorrigeerd met de meteo correctieterm Cm, de grenswaarde van:
- 75 dB(A) in relatie tot alle situaties met uitzondering van de Representatieve Bedrijfssituatie 2 (hierna: de RBS 1) niet mag overschrijden;
- 82 dB(A) in relatie tot de Representatieve Bedrijfssituatie 2 (hierna: RBS 2) niet mag overschrijden.
Op 27 mei 2019 is aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd in verband met door verweerder geconstateerde overtredingen van voorschrift 5.2 van de omgevings-vergunning van 11 oktober 2017.
In de week 41, week 42 en week 43 van 2019 zijn geluidmetingen uitgevoerd en daarbij zijn geluidovertredingen geconstateerd.
Verweerder heeft eiseres bij brief van 13 november 2019 geïnformeerd over de geconstateerde geluidovertredingen.
In week 44 van 2019 hebben er opnieuw onbemande geluidsmetingen plaats-gevonden waarbij geluidovertredingen zijn geconstateerd.
Bij primair besluit III van 15 januari 2020 heeft verweerder aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd vanwege overtredingen van voorschrift van 5.2 van de omgevingsvergunning milieu d.d. 11 oktober 2017.
Tegen dit primaire besluit heeft eiseres bij brief van 25 januari 2020 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. De gronden van bezwaar zijn bij brief van 22 april 2020 aangevuld.
Eiseres heeft het bezwaarschrift mondeling toegelicht op een hoorzitting van 4 juni 2020 van de commissie. Van deze hoorzitting is een digitale geluidsopname gemaakt.
De commissie heeft verweerder bij brief van 24 juni 2020 geadviseerd de bezwaren van eiseres, gericht tegen het primaire besluit III van 15 januari 2020, gegrond te verklaren.
In afwijking van het advies van de commissie heeft verweerder met het bestreden besluit III de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit III van
15 januari 2020 gehandhaafd.
Inzake LEE 21/1434
Bij het bestreden besluit IV heeft verweerder besloten tot invordering van de door eiseres verbeurde dwangsommen ter hoogte van € 14.000,--.
Ingevolge artikel 5:39, eerste lid, van de Awb heeft het beroep van eiseres tegen de last onder dwangsom (LEE 20/3316) mede betrekking op het bestreden besluit V.
Inzake LEE 21/1470
Verweerder heeft bij besluit van 11 oktober 2017 een omgevingsvergunning onder voorschriften verleend aan eiseres voor het oprichten en in werking hebben van een scheepswerf en het bouwen van verrijdbare hallen op de kade van deze werf op de percelen [adres] te [plaats].
Aan deze omgevingsvergunning is voorschrift 5.2 verbonden. Ingevolge voorschrift 5.2 van deze omgevingsvergunning geldt dat bij het beoordelingspunt T3 het maximale geluids-niveau, LAmax, gecorrigeerd met de meteo correctieterm Cm, de grenswaarde van:
- 75 dB(A) in relatie tot alle situaties met uitzondering van de Representatieve Bedrijfssituatie 2 (hierna: de RBS 1) niet mag overschrijden;
- 82 dB(A) in relatie tot de Representatieve Bedrijfssituatie 2 (hierna: RBS 2) niet mag overschrijden.
Verweerder heeft bij besluit van 27 mei 2019 een last onder dwangsom aan eiseres opgelegd vanwege overtredingen van voorschrift 5.2 van de omgevingsvergunning d.d.
11 oktober 2017. De opgelegde last houdt in dat eiseres dient te voldoen en blijven voldoen aan voorschrift 5.2 van de omgevingsvergunning d.d. 11 oktober 2017. Voor iedere keer dat geconstateerd wordt dat voorschrift 5.2 wordt overtreden door elke afzonderlijke over-schrijding van het geluidsniveau bij beoordelingspunt T3, verbeurt eiseres een dwangsom van € 500,-- tot een maximum van € 15.000,--. Tegen dit besluit heeft eiseres geen bezwaar-schrift ingediend.
In de weken 41, 42 en 43 van 2019 zijn onbemande geluidsmetingen uitgevoerd op het beoordelingspunt T3. In deze weken zijn respectievelijk een, acht respectievelijk 25 overtredingen van de geluidsnorm van 82 dB(A) geconstateerd.
Verweerder heeft bij brief van 4 maart 2020 aan eiseres kenbaar gemaakt voornemens te zijn om de verbeurde dwangsommen ter hoogte van € 15.000,-- in te vorderen.
Verder heeft verweerder met deze brief eiseres in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen.
Eiseres heeft bij e-mailbericht van 15 maart 2020 een zienswijze bij verweerder ingediend.
Bij primair besluit IV van 17 augustus 2020 heeft verweerder besloten tot invordering van de door eiseres verbeurde dwangsommen van in totaal € 15.000,--.
Tegen het primaire besluit IV heeft eiseres bij brief van 28 september 2020 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. De gronden van bezwaar zijn bij brief van
29 oktober 2020 aangevuld.
Eiseres heeft het bezwaarschrift mondeling toegelicht op een hoorzitting van
18 februari 2021 van de commissie. Van deze hoorzitting is een digitale geluidsopname gemaakt.
De commissie heeft verweerder bij brief van 9 maart 2021 geadviseerd om de bezwaren van eiseres ongegrond te verklaren en het primaire besluit IV van 17 augustus 2020 te handhaven.
Onder overneming van het advies van de commissie heeft verweerder bij het bestreden besluit V de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit IV van 17 augustus 2020 gehandhaafd.
Inzake LEE 21/2500
Bij besluit van 14 juni 2021 (het bestreden besluit VI), verzonden op 18 juni 2021, heeft verweerder besloten tot invordering van de door eiseres verbeurde dwangsommen van in totaal € 16.000,--.
Ingevolge artikel 5:39, eerste lid, van de Awb heeft het beroep van eiseres tegen de last onder dwangsom (LEE 20/3316) mede betrekking op het bestreden besluit VI.
Inzake LEE 21/6
Verweerder heeft bij besluit van 11 oktober 2017 een omgevingsvergunning onder voorschriften verleend aan eiseres voor het oprichten en in werking hebben van een scheepswerf en het bouwen van verrijdbare hallen op de kade van deze werf op de percelen [adres] te [plaats].
Aan deze omgevingsvergunning is voorschrift 5.5 verbonden. Ingevolge voorschrift 5.5 van deze omgevingsvergunning moeten de verplaatsbare hallen op de kade (milieuhallen) een geheel vormen, tenzij er sprake is van het plaatsen van secties of bij een tewaterlating van een schip.
Verder is aan deze omgevingsvergunning voorschrift 11.5 verbonden. Dit voorschrift luidt als volgt: ‘In opdracht en op kosten van vergunninghouder wordt na het van kracht worden van deze vergunning, bij drie opeenvolgende tewaterlatingen van schepen groter dan 60 meter gemeten langs de waterlijn, uiterlijk vijf dagen voor de tewaterlating en uiterlijk vijf dagen na de tewaterlatingen de bouwkundige staat van de woningen [adres] opgenomen. Deze opname van de woningen dient overeenkomstig de Richtlijn voor bouwkundige opname (NIVRE) door een onafhankelijke derde te worden uitgevoerd. De rapportage van de opnames wordt binnen een maand na de derde tewater-lating aan het bevoegd gezag overlegd’.
Verweerder heeft bij besluit van 13 februari 2019 aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd vanwege overtreding van voorschrift 11.5 van de omgevingsvergunning van 11 oktober 2017. In dit besluit staat vermeld dat voor iedere keer dat geconstateerd wordt dat voorschrift 11.5 van de omgevingsvergunning d.d. 11 oktober 2017 wordt overtreden doordat geen correcte bouwkundige opname van de genoemde woningen wordt uitgevoerd, verbeurt eiseres een dwangsom van € 3.000,--, met een maximum van
€ 18.000,--.
Verweerder heeft bij besluit van 26 juli 2019 aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd vanwege een overtreding van voorschrift 5.5 van de omgevingsvergunning van
11 oktober 2017. In dit besluit staat vermeld dat voor iedere keer dat geconstateerd wordt dat de verplaatsbare hallen op de kade (milieuhallen) niet één geheel vormen zoals bepaald is in vergunningvoorschrift 5.5 van de omgevingsvergunning van 11 oktober 2017, tenzij er, conform hetzelfde vergunningvoorschrift 5.5 sprake is van het plaatsen van secties of bij een tewaterlating van een schip, eiseres een dwangsom verbeurt van € 2.000,--, met een maximum van € 10.000,--.
Op 30 augustus 2019 is er een tewaterlating geweest van een schip (BN 572), dat een lengte heeft van 85 meter. Door een toezichthouder van de ODG is geconstateerd dat er
geen bouwkundige opnames zijn uitgevoerd. Verweerder heeft eiseres bij besluit van
13 november 2019 geïnformeerd over het feit dat een dwangsom van € 3.000,- is verbeurd.
Op 25 september 2019 heeft de heer H. Hofman, toezichthouder van de ODG, geconstateerd dat de milieuhallen A en B niet één geheel vormden en dat de deuren van milieuhal A niet gesloten waren. Er was geen sprake van het verplaatsen van secties dan wel
het te water laten van een schip. Verweerder heeft eiseres bij besluit van 15 november 2019 geïnformeerd over het feit dat een dwangsom van € 2.000,- is verbeurd.
Op 30 oktober 2019 is er een tewaterlating geweest van een schip (BN 572), dat een lengte heeft van 85 meter. Door een toezichthouder van de ODG is geconstateerd dat er
geen bouwkundige opnames zijn uitgevoerd. Verweerder heeft eiseres bij besluit van
13 november 2019 geïnformeerd over het feit dat een dwangsom van € 3.000,- is verbeurd.
Eiseres heeft verweerder bij brief van 22 januari 2020 verzocht om handhavend op te treden tegen de camera die staat gericht op haar terrein.
Verweerder heeft eiseres bij afzonderlijke brief van 4 maart 2020 medegedeeld voornemens te zijn om de verbeurde dwangsommen in verband met overtreding van voorschrift 11.5 van de omgevingsvergunning van 11 oktober 2017 in te vorderen.
Verweerder heeft eiseres bij afzonderlijk brief van 4 maart 2020 medegedeeld voornemens te zijn om de verbeurde dwangsom in verband met overtreding van voorschrift 5.5 van de omgevingsvergunning van 11 oktober 2017 in te vorderen.
Verder heeft verweerder in deze afzonderlijke brieven van 4 maart 2020 eiseres in de gelegenheid gesteld om een zienswijze, gericht tegen de vorenbedoelde voornemens, bij verweerder in te dienen.
Eiseres heeft bij e-mailbericht van 17 maart 2020 een zienswijze, gericht tegen voormelde voornemens, bij verweerder ingediend.
Bij primair besluit V van 28 mei 2020 heeft verweerder het verzoek van eiseres om handhavend op te treden tegen de camera-opstelling op het perceel naast eiseres afgewezen.
Tegen het primaire besluit V heeft verweerder bij brief van 9 juli 2020 een bezwaar-schrift bij verweerder ingediend.
Bij primair besluit VI van 26 juni 2020 heeft verweerder besloten tot invordering van de door eiseres verbeurde dwangsommen ter hoogte van € 6.000,--.
Bij primair besluit VII van 6 juli 2020, verzonden op 10 juli 2020, heeft verweerder besloten tot invordering van de door eiseres verbeurde dwangsom ter hoogte van € 2.000,--.
Tegen de primaire besluiten VI en VII heeft eiseres bij brief van 5 augustus 2020 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Eiseres heeft de bezwaarschriften mondeling toegelicht op een hoorzitting van
22 oktober 2020 van de commissie. Van deze hoorzitting is een digitale geluidsopname gemaakt.
De commissie heeft verweerder bij brief van 5 november 2020 geadviseerd de bezwaren van eiseres ongegrond te verklaren, voor zover die gericht zijn tegen de primaire besluiten VI en VII en die primaire besluiten te handhaven. Met betrekking tot het primaire besluit V heeft de commissie in voormeld advies te kennen gegeven zich niet bevoegd te achten, aangezien er geen sprake is van een appellabel besluit.
Bij het bestreden besluit VII heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en de primaire besluiten IV, V en VI van 28 mei 2020, 26 juni 2020 respectievelijk 6 juli 2020 gehandhaafd.