Rechtbank Noord-Nederland, 21-09-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:3439, LEE 21-3765
Rechtbank Noord-Nederland, 21-09-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:3439, LEE 21-3765
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 21 september 2022
- Datum publicatie
- 23 september 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2022:3439
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2024:2705, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- LEE 21-3765
Inhoudsindicatie
Spoedeisende bestuursdwang wegens het vrijkomen van een olie-achtige substantie na het zinken van een schip. Bevoegdheid tot handhaven door verweerder, gelet op de Waterschapswet en de Waterwet. Overtreding van de Waterwet en handhaving niet onevenredig. Noodzaak tot snel handelen. Kostenverhaal. Enkele verwijzing naar in het kostenbesluit gemotiveerd weerlegde zienswijze maakt specificatie van de kosten niet onjuist.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
Zaaknummer: LEE 21/3765
(gemachtigde: mr. M.J. Oudman),
en
(gemachtigde: mr. E.E. van der Kamp).
Procesverloop
Bij besluit van 2 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder zijn beslissing op schrift gesteld om op 17 februari 2021 spoedeisende bestuursdwang toe te passen door per direct aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [betrokkene] de opdracht te verstrekken om over te gaan tot het opruimen van de vrijgekomen olie en diesel en verdere verontreiniging te voorkomen.
Bij besluit van 28 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit van 2 maart 2021 gehandhaafd.
Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
Bij besluit van 24 december 2021 heeft verweerder de kosten van de toegepaste bestuurs-dwang vastgesteld op € 31.460,79, te vermeerderen met de wekelijkse kosten van opslag vanaf week 50 van € 133,-- per week.
Ingevolge artikel 5:31c, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit mede betrekking op het besluit van 24 december 2021.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 13 september 2022.
Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. A.J. Greidanus en H. Haarsma.
Overwegingen
Feiten en omstandigheden
1. Bij haar oordeelsvorming betrekt de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden.
Op 17 februari 2021 is het schip [naam] (hierna: het schip) van eiseres gezonken in de [plaats]. Daarbij is een hoeveelheid oliehoudende substantie in het water gelekt. Daarop heeft de brandweer schermen in het water rondom het schip van eiser geplaatst. Op dezelfde datum heeft een toezichthouder van het Wetterskip, [betrokkene], mondeling aan eiser medegedeeld dat verweerder genoodzaakt was de nodige maatregelen te nemen.
Blijkens het incidentenverslag en de kostenoverzichten heeft [betrokkene]. in opdracht van verweerder in de periode van 18 februari tot en met 25 februari 2021 werkzaamheden verricht en - onder andere - de vrijgekomen oliehoudende substantie opgeruimd, het schip van eiser geborgen en het schip overgebracht naar Zwartsluis.
Op 24 februari 2021 heeft verweerder een verzoek tot conservatoir beslag op het schip van eiser ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, met als doel de verhaalsmogelijkheden voor de gemaakte opruim- en bergingskosten zeker te stellen. De voorzieningenrechter heeft op dezelfde datum daartoe verlof verleend.
Bij primair besluit van 2 maart 2021 heeft verweerder zijn beslissing op schrift gesteld om op 17 februari 2021 spoedeisende bestuursdwang toe te passen door per direct aan [betrokkene] de opdracht te verstrekken om over te gaan tot het opruimen van de vrijgekomen olie en diesel en verdere verontreiniging te voorkomen.
Verweerder heeft eiser bij brief van 10 maart 2021 aansprakelijk gesteld voor de door verweerder reeds geleden schade ten bedrage van € 23.821,90 en voor de nog door verweerder te lijden schade.
Vervolgens heeft verweerder eiser gedagvaard en de rechtbank verzocht om eiser te veroordelen tot betaling van voormeld bedrag en een aantal aanvullende kosten.
Eiser heeft bij brief van 8 april 2021 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. De gronden van bezwaar zijn bij brief van 20 mei 2021 ingediend.
Eiser heeft de bezwaren mondeling toegelicht op een digitale hoorzitting van
24 september 2021 van de Algemene Kamer Commissie Behandeling Bezwaren Wetterskip Fryslân (hierna: de commissie). Een verslag van deze hoorzitting bevindt zich onder de gedingstukken.
De commissie heeft verweerder bij brief van 20 oktober 2021 geadviseerd om de bezwaren van eiser ongegrond te verklaren en het primaire besluit van 2 maart 2021 in stand te laten.
Onder overneming van het advies van de commissie heeft verweerder met bestreden besluit de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit van 2 maart 2021 gehandhaafd.
Bij brief van 10 november 2021 heeft verweerder aan eiser medegedeeld voornemens te zijn om een kostenbesluit met betrekking tot de toegepaste bestuursdwang te nemen.
Verder heeft verweerder eiser met deze brief in de gelegenheid gesteld om een zienswijze bij verweerder in te dienen.
Eiser heeft bij e-mail van 22 november 2021 een zienswijze, gericht tegen voormeld voornemen, bij verweerder ingediend.
Eiser heeft de ingediende zienswijze digitaal en mondeling toegelicht op 8 december 2021.
Bij besluit van 24 december 2021 heeft verweerder de kosten van de toegepaste bestuursdwang vastgesteld op € 31.460,79, te vermeerderen met de wekelijkse kosten van opslag vanaf week 50 van € 133,-- per week.